Leelijke gewoonten en gebreken(ca. 1905)–C. Broers-de Jonge– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] De Langslapers. Ziet ge daar die beide knapen? Kijk toch eens, hoe vast ze slapen. Met een roede in de hand, Staat mama bij 't ledikant. ‘Luie jongens! Slaap je nog? Wanneer zul j' eens opstaan toch? 't Is warempel kwart voor tien, 'k Heb nog nooit zoo iets gezien!’ ‘Wacht!’ zegt vader, ‘ik weet raad, Gauw met bed en al op straat. Voor een paar, zoo vreeslijk lui, Past een harde regenbui!’ (Weet je? 't Regende geducht, 't Water gutste uit de lucht.) Vader roept den knecht er bij. ‘Jansen,’ zegt hij, ‘help je mij? 'k Zal ze wel, die luie knapen, 'k Wil eens zien, hoe lang ze slapen, Als ze in een stortbui staan.’ Zoo gezegd dus, zoo gedaan. Kijk nu eens, met rappe hand Zetten zij het ledikant Op de straat, en 't luie paar Wordt van alles niets gewaar. Eindlijk, ('t is al kwart na tien, 'k Wou, dat gij 't eens hadt gezien!) Eindelijk ontwaken zij, Koud en huivrig, alle bei. Slaaprig en met open mond Kijken zij verbaasd in 't rond. Rood van schaamte snelt het paar Nu naar huis en maakt zich klaar. Vorige Volgende