Leelijke gewoonten en gebreken(ca. 1905)–C. Broers-de Jonge– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] De leelijke gewoonte van Frits. Toen de kleine Frits gebracht werd Door den goeden ooievaar, Was 't een mooi, een snoezig kindje, Bruin van oogen, zwart van haar. Maar een leelijke gewoonte Maakte ras zijn lief gelaat, Zoo afzicht'lijk, zoo misvormd, Dat er elk versteld van staat. Kleine kindren schrik aanjagen Is zijn liefste bezigheid, Leelijke gezichten trekken, Plagen, immer en altijd. Kindren, die, geen kwaad vermoedend, Rustig langs de schutting gaan, Grijnst hij eensklaps gillend, schreeuwend, Als een leelijk monster aan. 't Kleine mondje scheef getrokken, Uitgerekt, zoo ver als 't kan, d' Oogen in de binnenhoeken 't Haar gelijk een Boschjesman, Zóó doet Frits wel honderd malen, En nog vaker op een dag. Zelden, dat men 't lief gezichtje Van weleer nog bij hem zag. En hoe vrees'lijk voor den jongen! Lieve kindren, denkt eens aan! Door 't aanhoudende verwringen Bleef 't voor altijd leelijk staan. Luistert, liefjes, wilt ge gaarne, Dat 't U niet als Frits zal gaan, Went je in je kinderjaren, Dan geen slechte dingen aan. Vorige Volgende