| |
| |
| |
| |
| |
Loukianos, Θɛῶν Κρίσις
Vertaling.
1.
ZEUS: Hermes, ga deze appel eens naar Frygië brengen naar die zoon van Priamos die koeherder is. Hij is aan het weiden op het Gargaron van de Ida. Zeg tegen hem: ‘Paris, Zeus beveelt jou, omdat jij zelf knap bent en omdat je bovendien verstand hebt van liefdeszaken, over de godinnen het vonnis te wijzen wie van hen de schoonste is; als prijs moet de winnares de appel uitgereikt krijgen.’
Het is tijd nu, ook voor jullie zelf, om op weg te gaan naar jullie rechter; want ik stoot het nemen van de beslissing af, omdat ik jullie even aardig vind: als het kon, zou ik graag jullie alle drie als winnares zien; bovendien, noodzakelijkerwijs, als ik aan één de schoonheidsprijs geef, zal ik me hoe dan ook bij de meerderheid gehaat maken. Op grond daarvan ben ik zelf voor jullie niet geschikt als rechter. Maar de Frygische jongeman naar wie jullie nu op weg gaan, is van koninklijken bloede (hij is nog familie van Ganymedes hier), maar verder is hij eenvoudig en hij leeft in de bergen: van hem kan niemand beweren dat hij een dergelijke schouwing onwaardig zou zijn.
| |
2.
APHRODITE: Wat mij betreft, Zeus, al maak je Moomos zelf rechter over ons, ook dan ga ik vol goede moed naar de monstering: want wat zou hij op mij aan te merken kunnen hebben? Maar ook zij hier moeten met die mens accoord gaan.
HERA: Wat onszelf aangaat, Aphrodite, wij zijn evenmin bang: zelfs nog niet als jouw Ares de taak kreeg om vonnis te wijzen. Wij accepteren ook deze Paris, wie hij ook moge zijn.
ZEUS: En jij, m'n dochter, ga jij daar ook echt mee accoord? Wat zeg je? Wend je je hoofd af en bloos je? Typisch iets van jullie, maagden, om je te generen bij zoiets. Maar goed, je knikt.
Gaan jullie dan nu op weg, maar denk eraan dat de verliezers niet boos zijn op de rechter en die jongeling geen kwaad berokkenen: jullie kunnen immers niet alle drie even schoon zijn.
| |
3.
HERMES: Laten we vertrekken, rechtstreeks naar Frygië: ik voorop en jullie zonder vertraging achter mij aan. Je hoeft niet bang te zijn: ik ken die Paris wel. Hij is een knappe jongeman; liefde, daar zit hij vol van; hij is zeer wel in staat in zo'n zaak rechter te zijn. Die zal echt geen onrechtvaardig vonnis uitspreken.
APHRODITE: Heel prima; wat mij betreft is het billijk wat jij zegt, namelijk dat hij onze rechter is. Maar, is hij vrijgezel of leeft er een vrouw met hem samen?
| |
| |
HERMES: Hij is niet helemaal vrijgezel, Aphrodite.
APHRODITE: Hoe bedoel je?
HERMES: Er schijnt een vrouw van de Ida bij hem te wonen, aardig maar een beetje boers en echt een meisje van de bergen. Hij maakt echter niet de indruk veel aandacht aan haar te besteden. Maar waarom vraag je dat?
APHRODITE: O, zomaar.
| |
4.
ATHENE: Je bent een slechte begeleider, jij daar, als je met haar privé onderonsjes hebt.
HERMES: Het is niks ergs, Athene, het gaat zelfs helemaal niet over jullie. Ze vroeg me alleen of Paris vrijgezel is.
ATHENE: Hoezo moet zij zich daar druk over maken?
HERMES: Weet ik niet; volgens haar kwam het zomaar bij haar op om iets te vragen, zonder speciale bedoeling.
ATHENE: En hoe zit het? Is ie vrijgezel?
HERMES: Het schijnt van niet.
ATHENE: En de rest? Oorlogszaken, heeft hij daar interesse in? Is het iemand die op beroemdheid is gesteld? Of is het gewoon alleen maar een koeherder?
HERMES: Precies kan ik het je niet vertellen, maar je moet toch vermoeden dat het wel zo zal zijn dat hij -hij is immers jong- ook naar die dingen streeft en dat hij wel de eerste zou kunnen willen zijn in de strijd.
APHRODITE: Zie je nou? Ik maak nu geen bezwaren: ik verwijt het jou niet dat je met haar privé praat; knorrepotten doen zoiets, Aphrodite niet.
HERMES: Zij vroeg me ongeveer hetzelfde als jij; dus wees maar niet boos en denk maar niet dat je iets te kort komt: ook haar heb ik gewoon eerlijk antwoord gegeven.
| |
5.
Maar onder alle gepraat zijn we al flink opgeschoten en ver verwijderd geraakt van de sterren: we zijn ongeveer in de buurt van Frygië. Want ik zie nu duidelijk de Ida en zelfs het hele Gargaron, en als ik me niet vergis, zie ik ook jullie rechter zelf, Paris, nu.
HERA: Waar is hij dan? Want ik kan hem nergens ontdekken.
HERMES: Daar, Hera, je moet daar links kijken, niet bij de top van de berg maar langs de helling, waar een grot is, waar je die kudde ziet.
HERA: Maar ik zie helemaal geen kudde.
HERMES: Wat zeg je? Als je nou zo langs mijn vinger kijkt, zie je dan geen koetjes midden tussen de rotsblokken uit tevoorschijn komen? En iemand die vanaf de rots naar beneden loopt, met een herderstaf, en die zorgt dat de kudde zich niet te ver verspreidt?
HERA: Nu zie ik het, als hij dat tenminste is.
HERMES: Dat is ie, ja. Maar omdat we nu heel dichtbij zijn, moeten we
| |
| |
maar landen, als jullie dat goed vinden, en te voet verder gaan: anders brengen we hem nog in paniek, als wij zomaar van boven af uit het niets naar beneden komen vliegen.
HERA: Ja goed, laten we dat doen. En wanneer we dan beneden zijn, is het de juiste tijd voor jou, Aphrodite, om voorop te gaan en ons de weg te wijzen: jij kent immers de streek waarschijnlijk heel goed, want jij bent vaak hier bij Anchises op bezoek geweest, zeggen ze.
APHRODITE: Hera, tegen dit soort plagerijen ben ik toevallig redelijk goed bestand.
| |
6.
HERMES: Nee, ik zal wel voorop gaan; want ook ik zelf heb hier op de Ida veel tijd doorgebracht, namelijk toen Zeus verliefd was op het Frygische jongetje: vaak stuurde hij mij naar beneden om hier een oogje op de knaap te houden, en toen hij in die adelaar zat, ben ik met hem meegevlogen: ik moest de schoonheid mee in de lucht houden; als ik het me goed herinner, heeft hij hem van die rots daar opgepakt. Hij zat toen juist fluit te spelen voor zijn kudde; achter hem dook Zeus in eigen persoon naar beneden, hij pakte hem heel zachtjes vast met zijn klauwen, hield met zijn bek de muts van de jongen op zijn plaats, en toen nam hij hem mee omhoog; de jongen was compleet in de war en staarde hem aan, met zijn nek helemaal gedraaid. Ik heb toen de fluit opgepakt -want van schrik had hij die laten vallen- ... Maar inmiddels zijn we hier bij de rechter, dus laten we hem aanspreken.
| |
7.
Goedendag, koeherder!
PARIS: Ook gegroet, jongeman. Wie ben je, en wat kom je hier bij ons doen? En wie zijn die vrouwen die je daar bij je hebt? Dat zijn toch, lijkt me, geen vrouwen om zo door de bergen te dolen: ze zijn zo knap!
HERMES: Het zijn ook geen gewone vrouwen! Paris, je ziet hier Hera en Athene en Aphrodite. Ik ben Hermes. Zeus heeft me gestuurd. Wat sta je nu te bibberen, waarom trek je wit weg? Wees maar niet bang: het is niks vervelends. Zeus beveelt jou om vonnis te vellen over de schoonheid van hen hier. Want, zo zegt hij, jij bent zelf knap en bovendien heb jij verstand van liefdeszaken; daarom draagt hij jou het onderzoek op; wat de prijs van de wedstrijd betreft ..., maar dat weet je zo wanneer je de appel hebt gelezen.
PARIS: Laat maar eens zien dan, wat de bedoeling is. Er staat: ‘De mooiste moet mij krijgen’. Maar meneer Hermes, hoe kan ik -een gewone sterveling en een boer- nu rechter spelen bij een zo buitengewone monstering? Dit is toch veel te belangrijk om aan een koeherder over te laten? Dergelijke dingen beoordelen, dat is meer iets voor verfijnde mensen, voor stedelingen. Wat mij betreft, als ik nou een geit met een geit moet vergelijken en van twee kalveren moet zeggen welk het mooiste is, ja, dan zou ik wel snel volgens de regelen van de kunst een uitspraak kunnen doen.
| |
| |
| |
8.
Maar deze godinnen zijn alle drie even mooi; volgens mij kan ook niemand zijn blik van de ene losrukken om hem op de andere te richten; want het oog wil er niet zo maar van gescheiden worden: waar het het eerst op valt, daaraan houdt het zich vast en dat prijst het; en als het zich dan op iets anders richt, ziet het daar weer iets moois en het blijft dan daar weer bij: het wordt steeds in beslag genomen door wat het dichtstbij is; door hun schoonheid ben ik helemaal bedwelmd en helemaal geobsedeerd: jammer dat ik niet kan kijken met mijn hele lichaam, net als Argos.
Ik denk dus dat ik de beste uitspraak doe als ik hen alle drie de appel geef. Want bovendien wil het geval dat zij daar Zeus' zuster en gemalin is, maar die andere twee zijn toevallig dochters van hem: dus ook hierom moet de beslissing wel heel erg vervelend zijn!
HERMES: Ja dat zal wel. Maar het is niet mogelijk een bevel van Zeus te ontduiken.
| |
9.
PARIS: O Hermes, maak hen dan alstublieft een ding duidelijk: dat de twee die verloren hebben, niet op mij persoonlijk boos moeten zijn; ze moeten mijn ogen maar de schuld geven.
HERMES: Dat beloven ze. Nu is het inmiddels echt tijd dat je uitspraak gaat doen.
PARIS: Ik zal het proberen; immers, wat kan het ook schelen? Maar eerst wil ik dit nog even weten: is het voldoende hen zo, zoals ze zijn, goed te bekijken of is het, met het oog op de nauwgezetheid van het onderzoek, ook nodig hen uit te kleden?
HERMES: Dat is toch jouw zaak: jij bent de rechter. Jij mag zeggen hoe jij het wilt hebben.
PARIS: Hoe ik het wil hebben? Naakt zien wil ik ze!
HERMES: Kleedt je uit, jullie daar. En jij, kijk goed. Ik heb me omgedraaid.
| |
10.
HERA: Fraai, Paris! Ik zal me wel als eerste uitkleden; dan zul je merken dat niet alleen mijn armen blank zijn, en dat ik niet vanwege het koeögig zijn zo trots ben: van dat niveau ben ik helemaal, ik ben overal even mooi.
PARIS: Ook u dient zich uit te kleden, Aphrodite.
ATHENE: Paris, je moet haar zich niet laten uitkleden voordat ze haar riem heeft afgedaan, want zij is een echte tovenares: de kans is groot dat ze jou daarmee behekst. Trouwens, ze had ook niet zo opgedirkt hier moeten verschijnen, met zoveel kleurtjes volgesmeerd: het lijkt werkelijk wel een hoertje! Eigenlijk moet ze toch haar schoonheid naakt tonen.
PARIS: Ze hebben gelijk met die riem, dus doe die eens af.
APHRODITE: Athene, waarom zet jij dan je helm niet af? Waarom laat jij niet zien dat je een kale kop hebt? Waarom schud je steeds met die
| |
| |
helmbos en probeer je de rechter schrik aan te jagen? Of ben je bang dat de schittering van je ogen niks meer voorstelt als hij die ziet zonder dat akelige ding erbij?
ATHENE: Kijk, voor jouw plezier: die helm is af.
APHRODITE: Kijk, ook voor jouw plezier: de riem is af.
HERA: Vooruit, laten we ons uitkleden.
| |
11.
PARIS: O Zeus wonderbaarlijk, wat een schouwspel, wat een schoonheid, wat een genot! Hoe geweldig is de maagd! En hoe koninklijk en voornaam straalt zij daar, hoe echt Zeus waardig! En zij hier, hoe lief ziet ze eruit, en hoe fijntjes en verleidelijk glimlachte ze!
Maar dit is voor nu even voldoende gelukzaligheid.
Als het u schikt, wil ik u graag ook een voor een afzonderlijk goed bekijken, want ik ben namelijk nog in dubio: ik weet zo niet waar ik nu speciaal naar moet kijken, ik strooi mijn blikken overal in het rond.
APHRODITE: Goed, laten we dat doen.
PARIS: Gaat u tweeën dan even weg; u, Hera, moet hier blijven.
HERA: Dat zal ik doen. En wanneer je mij nauwkeurig bekeken hebt, moet je ook eens op andere dingen gaan letten, namelijk of je ook de geschenken mooi vind die bij een stem op mij horen: Paris, als je de uitspraak doet dat ik de schoonste ben, dan zul jij van heel Azië heer en meester zijn.
PARIS: Mijn stem is voor geschenken niet te koop. Gaat u maar: er zal gedaan worden wat mij het beste lijkt.
| |
12.
U moet nu komen, Athene.
ATHENE: Ik ben al bij je. Overigens, Paris, als je bij het vonnis mij de schoonste noemt, zul je nooit als verliezer een strijd verlaten, altijd als winnaar: want ik zal je tot een krijger maken, een die altijd wint.
PARIS: Ik heb absoluut geen enkele behoefte aan oorlog en strijd,
Athene: want er heerst, zoals je ziet, tegenwoordig vrede in Frygië en in Lydië, en zonder oorlog is het rijk van onze vader. Maar houd moed: u zult niet aan het kortste eind trekken, ook al spreek ik geen recht op grond van cadeautjes. Kleedt u zich onderhand maar weer eens aan en zet uw helm maar weer op: ik heb genoeg gezien.
Nu is de beurt aan Aphrodite om hier te verschijnen.
| |
13.
APHRODITE: Hier ben ik dan, dicht bij je. Kijk maar heel goed, alles een voor een, zonder iets over te slaan, en neem voor elk onderdeel ruimschoots de tijd. En als je wilt, o schoonheid, moet je ook even naar me luisteren. Want ik zag al meteen dat jij jong bent en knap - ik betwijfel zelfs of Frygië een tweede jongeman herbergt die zo knap is -: daarom feliciteer ik je met je schoonheid, maar ik acht het laakbaar dat je niet de rotsen en die keien hier de rug toegekeerd hebt en in de stad bent gaan leven, dus dat je hier je schoonheid laat verwelken in
| |
| |
eenzaamheid. Want wat valt er voor jou nu te genieten van de bergen? En wat voor genot kunnen de koeien nu aan jouw schoonheid beleven? Je had ook al lang getrouwd moeten zijn, maar dan niet met een of andere simpele boerin zoals de vrouwen op de Ida zijn, maar met iemand uit Griekenland: uit Argos of uit Korinthe of een uit Sparta; bijvoorbeeld Helena, jong en knap, in niets de mindere van mij en, wat het belangrijkste is, snel verliefd; want ik weet zeker, die hoeft jou alleen maar te zien of ze laat alles in de steek, geeft zich over aan jou en gaat met je mee om met jou samen te wonen. Maar waarschijnlijk heb zelfs jij al wel van haar gehoord.
PARIS: Nee, echt niet, Aphrodite. Maar nu wil ik er graag alles van horen: vertel me alstublief alles!
| |
14.
APHRODITE: Zij is een dochter van Leda, die beroemde schoonheid waar Zeus op afgevlogen is nadat hij zich in een zwaan veranderd had.
PARIS: En hoe is ze van uiterlijk?
APHRODITE: Wit natuurlijk, want ze stamt van een zwaan af, en zacht natuurlijk, want ze is in een ei gegroeid; meestal is ze naakt, en ze houdt van worstelen; naar haar is zo fel gedongen dat er zelfs een oorlog om haar is ontstaan: Theseus heeft haar ontvoerd toen ze nog een meisje was. En echt, toen ze in haar bloei kwam, zijn alle edelen van de Grieken bijeen gekomen om naar haar hand te dingen; de voorkeur is toen uitgegaan naar Menelaos van de familie der Pelopiden. Als je wilt, zal ik voor jou een huwelijk met haar regelen.
PARIS: Hoe bedoel je? Ze is toch al getrouwd?
APHRODITE: Wat ben jij een groentje van het platteland! Ik weet hoe je zoiets moet doen.
PARIS: Hoe dan? Want ik wil dat ook wel weten.
| |
15.
APHRODITE: Nou, jij gaat op reis, zogenaamd om een toer door Griekenland te maken, en wanneer je in Sparta komt, zal Helena jou zien; de rest kun je dan wel aan mij overlaten: ze zal verliefd worden op jou en met je mee gaan.
PARIS: Dat lijkt me nou toch wel heel onwaarschijnlijk, dat zij haar man in de steek laat en met een barbaar, die ze ook nog niet eens kent, in zee wil gaan.
APHRODITE: Wees er maar gerust op. Want ik heb twee mooie zoontjes, Himeros en Eroos, en die zal ik jou als gidsen meegeven. Wanneer Eroos dan helemaal in die vrouw is gekomen, zal hij haar dwingen verliefd te worden. En wanneer Himeros zich over jou uitgestort heeft, dan zal hij jou -de naam zegt het al- lieflijk en aanvallig maken. Ik zal zelf ook meehelpen. En ik zal ook de Gratiën vragen mee te gaan: allemaal samen moeten wij haar kunnen overreden.
PARIS: Hoe dat zal lukken is mij niet duidelijk, Aphrodite. Overigens, ik ben nu al verliefd op Helena, en in zekere zin meen ik dat ik haar al
| |
| |
voor me zie: ik zit al op de boot, regelrecht naar Griekenland ..., ik ben al op bezoek in Sparta ..., ik ben al op de terugweg, met haar in mijn armen ... Jammer dat ik dat allemaal niet echt aan het doen ben.
| |
16.
APHRODITE: Je zult haar niet eerder liefhebben, Paris, dan nadat je eerst mij, je koppelaarster en middelares, beloond hebt met je vonnis. Het zou toch leuk zijn als ik, ook in een overwinningsroes, bij jullie ben om samen feest vieren, jullie huwelijksfeest en mijn overwinningsfeest. Want liefde, schoonheid, huwelijk ... dat alles kun jij met deze appel kopen.
PARIS: Ik ben bang dat je mij na het vonnis zult laten vallen.
APHRODITE: Wil je dat ik een eed doe?
PARIS: O nee hoor; maar beloof het dan allemaal nog een keer.
APHRODITE: Ik beloof, dat ik aan jou Helena tot vrouw zal geven, dat zij met je mee zal gaan en bij jullie in Troje zal komen; ik zal zelf bij jou zijn en ik zal alles regelen.
PARIS: En je brengt ook Eroos en Himeros en de Gratiën mee?
APHRODITE: Daar kun je op vertrouwen; en Pothos en Hymenaios zal ik nog extra meebrengen.
PARIS: Op deze voorwaarden geef ik je natuurlijk de appel: alstublieft!
F.P.T. Slits. |
|