| |
| |
| |
Vervolging.
Wee u gy Verwoester, die gy niet verwoest en zyt, en gy die trouwlooslyk handelt, daar men niet trouwlooslyk tegen u gehandeld en heeft: als gy het verwoesten zult volbragt hebben, zult gy verwoest worden; als gy het trouwlooslyk handelen zult voleind hebben, zal men trouwlooslyk tegen u handelen.
Jes. XXXIII. 1.
De Vrouw in 't rood, wier hand een pook draagt, dorst naar bloed
Zy houdt een Keten, om het vry gemoed te boeïen,
Poogt magtlooze Onschuld, die ze nazet, uit te roeien,
Toont door haar vleugelen, haar drift en snellen spoed,
En schetst, daar 't oog van verre ontdekt haar folteringen,
Vervolging af, die Ziel en Lichaam zoekt te dwingen.
Een Aartstiran mag de Kerk zugten en traanen uitperssen‚ maar 't zyn niet anders dan dampen en uitwazemingen, die ten Hemel gestegen, aldaar in blikzemen en donders veranderen, om hem te verbryzelen.
J. Brandt. | |
| |
Onschuldig Volk! door Aartstirannen
Verdrukt, gekluisterd of verbannen‚
Wier wreedheid u op 't Moordtooneel
Bereidt de zwaarste folteringen,
'k Zal van uw vyands woede zingen
En offer u dit Treurtafreel.
Mogt nu myn zang uw druk verlichten!
Nog meer! mogt nu myn kunst, door Godlyk licht bestraald,
Beteuglen 't woest geweld! 'k had in myn zededichten
Nooit eedler prys behaald.
Wie heeft, uit d'afgrond losgebroken,
Uw hart in helschen gloed ontstoken?
Door welk een heerschend onbescheid,
Misbruikt ge, voor 's Aartsrechters oogen,
Het aan u toevertrouwd vermogen,
Vervolgers der Onnozelheid?
Wat recht heeft u die magt gegeeven?
Op welk een wet steunt uw onredelyk bestaan?
Maar gy, door Bloeddorst, Goud-of-Heerschzugt voortgedreven,
Ziet recht nog wetten aan.
| |
| |
Uw hand durft zelfs zig onderwinden
't Geweten aan uw wet te binden,
Gy eischt geen Lichaams dienst alléén,
Maar poogt, daar elk de Godsdienstpligten
Moet naar uw streng bevel verrichten,
Ook Ketens voor de Ziel te fmeên.
Zo wilt ge ook over 't Hart gebieden,
Een voorrecht, nooit vergunt aan 's Menschen Heerschappy.
Gy dwingt door vuur en fraai te veinzen of te vlieden
Kan dan uw oog in 't harte dringen!
Uw magt den geest des Menschen dwingen?
Verlicht uw wysheid zyn verstand?
Kan ook uw wil zyn wil bepaalen,
En roept gy hem te rug van 't dwaalen,
Wanneer ge uw wreede Vierschaar spant?
Of vindt ge u hier te zwak van krachten,
En weet ge niet of 't hart uw wetten eert of schendt?
Hoe dwaaslyk poogt ge dan te dwingen de gedachten,
Die gy nog vormt nog kent!
| |
| |
Vervolg, bedreig, smeed yzren banden,
Laat vry de Martelvuuren branden
En dood het Lichaam door geweld,
Uw wreedheid zal de Ziel niet krenken,
Uw straf doet haar niet anders denken,
Hier wordt uw woede een perk gesteld.
Op pynbank, houtmyt, moordtooneelen,
Of waar het Sterflyk deel uw strengste foltring lydt,
Wraakt nog de vrye Ziel uw harde bloedbevelen,
Tot 's Levens laatsten tyd.
ô Wreedaarts! heeft de God der Goden
U zulk een wreed bedryf geboden,
Toen hy u tot die hoogheid bragt?
Moet gy als Herders 't Volk bestieren?
Of moet gy 't zelf als wreede dieren
Verscheuren, door uw grootre magt?
Verdiende ge ooit den naam van Vadren?
Neen! uwe ontmenschtheid maakt u zulk een' naam onwaard.
De Kudde, die uw staf zorgvuldig moest vergad'ren,
Verstrooit ge, woest van aart.
| |
| |
Kan u Gods liefderyk regeeren
Geen eedler Volksbestiering leeren,
Die d' afgedwaalden Onderdaan,
Wil draagen, spyzen, kleeden, hoeden,
Nooit tegen Weereloozen woeden,
Maar hen meêlydend gadeslaan?
Sloeg God, daar Vorst en Slaaf door leeven,
Den Mensch, op yder feil, door 't wraakzwaard van zyn hand:
Hoe schielyk zag men Vorst en Volk elendig sneeven!
Dwingt gy het hart der Onderdaanen
Naar uwen eisch, door bloed en traanen?
Een Ander die uw wreedheid ziet,
Tracht u misschien, met meerdre krachten,
Te dwingen, dat gy uw gedachten
Schikt naar de Wet die hy gebiedt.
Het recht, waarmêe ge uw' dwang wilt schraagen,
Is 't recht waarop hy steunt, hy is een Mensch als gy‚
Zyn magt is meer dan de uw'. Wat Zee van bloed en plaagen
Vloeit dan uit Dwinglandy?
| |
| |
Zo geeft ge aan elk het Zwaard in handen,
En wapent landen tegen landen,
Volk tegen Volk, Stad tegen Stad,
Daar de een den andren zal verpligten
Den Godsdienst naar zyn keur te richten,
En yder zig met bloed bekladt.
Zo blust ge 't licht van waare blyheid,
Zo maakt ge ons aarde tot een huilende woestyn,
Vol van Gedrochten, daar de Liefde, Vrede en Vryheid
Hem, die zigzelf, naar uw bepaaling,
Door een gevaarelyke dwaaling,
Bereidt een eindelooze straf,
Bezwaart ge nog door uw vermogen ,
En snydt, vervreemd van mededogen,
Hem alle hoop van redding af.
Kunt gy hem door geen rede winnen,
En zult ge zyn verderf verhaasten door zyn' dood?
Zo toont ge u, daar gy hem moest als uzelf' beminnen,
Van Menschlykheid ontbloot.
| |
| |
Ge ontvolkt en plaagt uw eigen Staaten,
Dewyl de Braafsten die verlaaten,
Vervolging drukt de welvaard neer‚
Doet Koopmanschap en Landbouw zugten,
De Kunst-en-Weetenschappen vlugten,
Elk vreest haar doodlyk moordgeweer.
ô Vorsten! door dien geest gedreven,
Gy hoedt niet, maar vernielt het menschelyk geslacht,
En zult eens rekenschap aan 's Waerelds Rechter geeven,
A1 poogt gy Zion te onderdrukken,
Nooit zal uw booze wensch gelukken,
Zyn Konings hand is u te sterk,
En gy zult vrugtloos u vermoeïen
Aartsdwingland! om het uit te roeïen,
Het Martelbloed is 't Zaad der Kerk'.
Roep vry: de Kristnen voor de Leeuwen!
Benaauw dit heilig Volk door Kruis, en Vuur‚ en Zwaard,
God heeft het, onder 't woên van vroege en laatere eeuwen,
Voor d' ondergang bewaard.
| |
| |
Zyne Almagt sloeg zyn Kerk bestryders,
En wreekte 't bloed van haar Belyders.
Kon Maximyn zyn straf ontkomen?
Wie moet niet voor het Sterflot schroomen,
Dat Decius moest ondergaan?
Hoe Vrankryks Moordtlust wierd gewroken,
Toen 't op sint Bartels dag versloeg den Hugenoot,
En Spanjes wreedheid, die het land van bloed deed rooken,
Leert Flips en Karels dood.
Erkent uw voorrecht, Batavieren!
Die, onder 't wys en zagt bestieren
Der braafste Vadren, veilig leeft,
Geen Dwingelanden hebt te dugten,
Maar smaakt in rust de rykste vrugten
Die ongekrenkte Vryheid geeft.
Nooit moet gy of uw Kroost vergeeten
Dat God, der Vadren God, door onweerstaanbre magt,
Uit 's Lichaams Slaaverny en Dwang van 't vry geweten,
U tot dien Heilstaat bragt.
|
|