| |
| |
| |
Verdraagzaamheid.
Wandelt waardiglyk de roepinge, met welke gy geroepen zyt: met alle ootmoedigheid en zagtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdraagende malkanderen in liefde. Efes. IV. 1, 2.
De Weide, door het licht der voorspoed mild bestraald,
Geschikt om Beesten van verscheiden' zoort te voeden,
Bewaakt door 's Herders trouw die, daar de Wolven woeden,
Dat Roofgediert verdryft, zyn woest geweld bepaalt,
En door d'Olyf verbeeldt een vreêryk zaamenwoonen,
Zal ons het voordeel der Verdraagzaamheid vertoonen.
De dwaalíngen van anderen in zaaken die den Godsdienst aangaan‚ beweegen de zagte en bescheidene gemoederen tot mededogendheid, en niet tot haat en versmaadinge. — Al wie om 't Geloove te behouden een bres maakt in de Liefde, doet zoveel of hy 't gewelf van een Kerk afbrak, om de muuren te vermaaken.
Du Moulin.
| |
| |
De Aloudheid roeme op Orfeus luit,
Die 't woen der Dieren heeft gestuit,
En hunne wreedheid kon bedwingen:
Is 't zeker, dat de Poëzy
Het woest geweld de Dwinglandy
Kan teuglen, door een kunstig zingen?
Stier eedle kunst, stier dan myn veêr!
Zo temt misschien myn Zang het woên der Kerktirannen:
Nu 'k in myn dichtvermaak, Verdraagzaamheid ter eer
De snaaren poog te spannen.
Gy, die, voor 't licht der Rede blind,
Het vry gemoed aan kluisters bindt,
En u doldriftig durft vermeeten
Een werk, dat God‚ voor zig behoudt,
En nooit een Sterfling heeft vertrouwd,
Het heerschen over 's Volks geweten:
Dees Telg uit Liefde en Recht geteeld
Verdraagzaamheid, Sieraad der zuivre Kristenzeden,
Toont, dat de Aartsgoedheíd u een zagter weg beveelt,
| |
| |
Standvaste Zuil van Kerk en Staat,
Der onderdrukten Toeverlaat,
Verachtster van geweld te pleegen,
Verdraagzaamheid! die‚ zagt van aart,
Nooit andren met een' last bezwaart,
Waartoe ge uzelf niet vindt genegen:
De Vryheid‚ die gy dierbaar acht,
Die u de Schepper schonk en strekt uw lust van 't leven,
Gunt ge ook uw' Naasten, daar aan Hem diezelfde Magt
Dit kleinood heeft gegeeven.
Gy kent uw zwakheên, en gy weet
Hoe ligt de mensch op 't dwaalspoor treedt
En doolt van 't juiste pad geweken,
En, daar het u het meest behaagt,
Als elk u in uw zwakheên draagt,
Draagt ge andren graag en hun gebreken.
Gy, schoon u ook hun dwaaling smart,
En schoon gy hen bedaard tracht daarvan te overtuigen,
Gy wraakt geweld, vermits de Schepper van het Hart
Het Hart alleen kan buigen.
| |
| |
De Godsdienst, dien gy mint en eert,
Die ons den weg des Levens leert
En voorschryft de allerreinste pligten,
Wierd nooit geschraagd door Dwinglandy:
Maar eischt dat elk‚ gewillig, vry,
En zonder dwang dien zal verrichten.
God wil het hart, niet slechts den mond,
't Geweld mag ligt door pyn een woord ten halze uittrekken,
Gy zult, terwyl ge uw leer op overtuiging grondt,
Een eedler dienst verwekken.
Nooit wierd door dwang van vuur en zwaard
De Leer der waarheid ons verklaard;
Hoe kon ze dan 't gemoed bekooren?
Maar gy, Vriendin van vrede en rust!
Gy geeft ons vryheid, tyd en lust
Om 't schoon der Waarheid naar te spooren.
Gy weegt elks woord met ryp beleid,
't Zyn Dwaazen (zegt ge) die hun huis op zandgrond bouwden;
Gy tracht, daar ge alles proeft en toetst en onderscheidt,
Het goede vast te houden.
| |
| |
De Onkunde wordt door u verlicht,
En 't Bygeloof verdwynt of zwigt,
Daar ge elk leert zien uit eigen oogen.
De Dwinglandy heeft, daar ze woedt,
Die snoode Monsters opgevoed,
En aangekweekt door haar vermogen.
Zy laat den Mensch in duisternis,
Of dwingt hem driftig tot een' dienst, langs wreede wegen,
Wiens waarheid, daar ze zelf niet van verzekerd is,
Betoogd wordt door dan Degen.
Gy gaat met beter Krygsgeweer
ô Kruisheldin! voor Jezus eer,
Met geestlyk wapentuig, ten stryde:
Dewyl Gods heil uw helm verstrekt,
't Geloof u als een schild bedekt,
En 't Zwaard des woords pronkt aan uw zyde.
't Gebed voor Haatren uitgestort,
Geduld en Nedrigheid, die andren ligt verdraagen,
Zyn Wapens die gy voert, en door die Wapens wordt
De Vyand eerst verslaagen.
| |
| |
De Koning, dien gy hulde biedt,
Vervolgt den Afgedwaalden niet
Of drukt hem met geen harde boeïen.
De Liefde prykt in zyn banier,
Wyl in zyn heilig Ryksbestier
De Vrede en Waarheid zaamenbloeien.
Gy slaat uw Meesters voetspoor in,
De Liefde, die ook strekt ter Leidsvrouwe uwer daaden
Is goedertieren‚ is lankmoedig, zagt van zin
En zoekt geen mensch te schaaden.
Het allerwigtigst Zielbelang
Noopt sterker dan Gewetensdwang,
Om zulk een' Godsdienst aan te kleeven,
Waar van men met vertrouwen denkt
Dat God daarin een middel schenkt,
Om eeuwig in zyn gunst te leeven.
De Tiranny dring met geweld
Op haar besluiten aan! zy zal haar oogmerk missen‚
En 't ééns bepaald begryp‚ hoe zeer ze 't Lichaam kwelt,
Nooit uit de Zielen wisschen.
| |
| |
Dan baart ze niets dan Huichlaary,
Bedrog en vuile Spotterny,
Dan doetze ons slechts door all' haar krachten
Een Leer belyden met den mond,
Waaraan het hart zig nooit verbond,
En die men heimlyk blyft verachten.
Zo baant ze 't spoor voor d' Ongodíst,
En voert den Sterflíng tot een ongodsdienstig leven,
Of zal ligt oorzaak tot verwarring, haat en twist
En doodlyk oproer geeven.
Zo brengtze alom verwoesting, moord
En meerder ramp en onrust voort
Dan zy die slechts eenvoudig dwaalen:
Maar gy schenkt heil aan Kerk en Staat,
Verdraagzaamheid gy hoedt en laat
Verdrukten ruimer adem haalen.
Schoon ge ook aan hem die God veracht,
Zyn heilig woord verwerpt, of oproer durft verwekken,
Den vryen Staat ontrust en hoont 's Lands Oppermagt,
Nooit zult ter Schuilplaats strekken.
| |
| |
Gezegend zyt ge ô Leeuwendaal!
Dat niemand dwingt met vuur en staal
Om eenen Godsdienst aan te hangen,
Maar dat, meedoogend, zelfs al vroeg
Vervolgden gunstig gade sloeg,
En hebt met open arm ontfangen.
Zo deedt ge nog toen Lodewyk
De Wet, den Hugenoot tot veiligheid gegeeven,
Verbrak in euvlen moede, en uit zyn magtig Ryk
De Onroomschen heeft verdreven.
Bescherm nog lang, ô heilryk Land!
De zuivere Onschuld als ze band
En yzren Kettens moet ontvlugten!
Laat, daar ge 't juk der Dwinglandy
Verbrakt, in uwe Heerschappy
Gewetensdwang geen Mensch doen zugten:
Zo moet ge en uw rechtaartig Kroost
Tot 's Waerelds laatsten dag nooit voor een' Dwingland bukken,
't Weldaadig Neêrland‚ der verdrukten hulp en troost,
Geen nyd of onspoed drukken.
|
|