| |
| |
| |
Godvrugtigheid.
De Godzaligheid is tot alle dingen nut; hebbende de belofte des tegenwoordigen ende des toekomende Levens.
I Tim. IV. 8.
Godvrugtigheid vertoont zig als een schoone Maagd,
Die door haar vleuglen tracht van de aarde om hoog te streeven,
Haar zien ten Hemel, en de de vlam, die 't voorhoofd draagt,
Zal ons haar liefdedrift naar God te kennen geeven,
Haar hand rust op haar borst. De Hoorn van overvloed
Stortze uit, en schenkt voor Ziel en Lichaam 't Zaligst goed.
De Godvrugt is de bron der Deugd — Alles wat goed is op de Aarde begint met de Godvrugt — Eene Ziel, in gemeenschap met haaren God, is een Hemel op Aarde, zy gevoelt niets van de Stormen en oproeren des Levens, van de dwarrelwinden der driften, nog de angsten van het hart Aan een' God te gelooven is het beginzel der vreugd. Een God aan te bidden doet dezelve toeneemen. Een God lief te hebben brengt die tot de volmaaktheid.
Young. | |
| |
Schoon wel de Dichtkunst Lauwerbladen
Met recht, voor dappre Heldendaaden,
Voor Kunst en Weetenschap bereidt:
Zy wordt nogtans van haare Zoonen
Het best gebruikt om 't Hoofd te kroonen,
Der stichtende Godvrugtigheid.
't Is loflyk Dicht met Deugd te paaren.
De kunst, uit Godlyk Zaad geteeld,
Spant nooit met eedler wit haar snaaren,
Dan als ze door haar' zang godvrugtige Ooren streelt,
Doorluchte Telg uit God geboren,
Vermaak der juichende Englenkooren,
Gods Dienares en Gods Vriendin,
Sieraad der Jeugd en Kroon der Grysheid
Fontein van Heil, begin der Wysheid,
Der Vroomen Schat en grootst gewin,
Pilaar der Kerke, Zuil der Landen,
Kleinood der Ziel, Mariaas Deel,
Behaaglykste aller Offerhanden,
Godvrugtigheid, versier myn nedrig Dichttafreel.
| |
| |
Wie zal naar waarde uw' luister maalen?
De Zon verdooft by uwe straalen:
Een licht van 't ongeschapen Licht,
En glans van 't driemaal heilig Wezen
Is uit uw gansch gedrag te leezen,
En schittert de Ondeugd in 't gezigt.
Gy leeft in 't licht der reinste zeden,
Uw licht schynt God tot heerlykheid,
Verlicht de Ziel in tegenheden,
En toont den Zondaar 't spoor, dat hem ten leven leidt.
Gy sluit het Oog voor ydle dingen,
Maar staart, door uw bespiegelingen‚
Op God, zyn' dienst, en 't Zaligst goed.
Gy hoort, maar hoort al wat tot stichting,
Tot troost en nuttige onderrichting
Verstrekt voor 't ongeveinsd gemoed.
Uw handen poogen recht te handlen,
En schraagen de Armoê in haar leed,
Uw voeten, die voorzichtig wandlen,
Ontvlieden 't heilloos Pad, waarop de Waereld treedt.
| |
| |
Uw Woorden, die de Godheid eeren,
En Menschen stichten, troosten, leeren,
Zyn niet vermengd met Zotterny;
Uw Mond besmet zig met geen Logen,
Uw Kniën, voor Gods troon gebogen,
Zyn niet verstyfd door Hovaardy.
Gy dwingt het Vleesch, en temt zyn lusten,
Op dat het u, op 't onvoorzienst,
Niet mogt verrassen en ontrusten:
Zo leeft, en werkt, en stelt ge uw leden God ten dienst.
Uw Hart voor de ydelheid beveiligd,
Is God ten Heiligdom geheiligd:
Daar wordt Hem 't Offer toegebragt;
Daar vindt men 't heilig Vuur ontstoken,
En 't Reukwerk van Gebeden rooken;
Daar houdt men aan de Poorten wacht;
Daar wascht men zig van boezemvlekken
In 't Waschbad, door Gods Zoon bereid,
Daar kan men zyne naaktheid dekken
Met Priesterlyk Gewaad, het Kleed der heiligheid.
| |
| |
Zo gaat ge om 's Heeren Altaar heenen:
Het zy men u hoort biddend weenen,
Als land of Kerk voor onheil vreest:
Of juichen in het vroom geweten,
En ziet van de Offerspyzen eeten,
Zo viert ge een eeuwigduurend Feest.
En zo moogt ge alle Priesterpligten,
Aan d' Evangelidienst verknogt,
By God en by het Volk verrichten,
Met meerder licht en vreugd dan Levi ooit vermogt.
Gy kont uit Godgewyde bladren,
Een schat van weetenschap vergadren,
Gy zat aan Jezus voeten neêr,
En hebt, voor Hem in 't Stof gebogen,
Uit zyn' alwyzen Mond gezogen,
Den honig zyner Waarheidsleer.
Nu durft ge alom zyn' Naam belyden,
Nu leert ge aan andren hunnen pligt,
Nu kunt ge treurigen verblyden,
En zwakken sterken, door uw nuttig onderricht.
| |
| |
Gy tracht het Godsryk voort te zetten,
En strydt voor 's Konings eer en Wetten,
Al raast uw trotsche Vyandin:
Gesterkt door hem, die dood en Zonden‚
Aan zyn Triumfkoets heeft gebonden,
Zult ge, als der Deugden Koningin,
Op Hel en Waereld Zegepraalen,
En, van haar woest geweld bevryd,
De Levenskroon ten prys behaalen,
Als Overwinnaares, aan 't einde van den stryd.
Zo kan de Hoop van verr' betrachten
Den Heilstaat, dien gy hebt te wachten,
Terwyl gy door 't Geloove leeft:
Zo voert de Liefde uw hart naar boven,
Om God te lieven, God te looven,
Die alles u uit liefde geeft.
De Maatigheid bestiert uw paden,
En de Ootmoed maakt u klein en stil,
Oprechtheid blinkt in alle uw daaden,
En Lydzaamheid leert u berusten in Gods wil.
| |
| |
Wie zou‚ om meerder zegen wenschen,
Godvrugtigheid! zo 't hart der Menschen
Alom wierd door uw licht geleid?
Gy leert den Vorst het Volk beminnen,
Zig in zyn driften overwinnen,
En neigt hem tot Gerechtigheid.
Gy doet het Volk in Zegen leeven,
En, daar het twist en Muitzugt haat,
Des Heerschers wil nooit tegenstreeven,
Wanneer des Heerschers wil Gods wil niet tegenstaat.
Den Ryken hoedt ge, om by zyn Schatten
In Overdaad niet uit te spatten,
Gy weert den Hoogmoed uit zyn hart:
En de Armoê weet ge, by het treuren,
Door betre goedren op te beuren,
Gy zyt haar Troosteresse in smart.
Gy leidt de Jeugd, die de eerste krachten
Aan God en niet aan 't ydle wydt:
Den Ouden leert ge vrolyk wachten
Op 't Zalig Uur, dat hem van 's Lichaams band bevrydt.
| |
| |
Nooit kan de Kennis, hoe verheven,
De Ziel bestendig voordeel geeven,
Zo zy door u niet wordt verlicht:
't Gebed, hoe sierlyk uitgesproken,
Blyft zonder u van hulp verstoken:
Geen dienst, met hoe veel zwiers verricht,
Kan de Almagt zonder u behaagen;
Milddaadig zyn als de Armoê schreit,
En 't zwaarste Kruis gewillig draagen,
Is zonder u Geveinsd-en-Ongevoeligheid.
Dees ryke Parel, meer in waarde
Dan al wat zee of afgrond baarde,
Godvrugtigheid sier Neêrlands Kroon!
Dees schoonste Bloem der Deugdgezinden
Bloei eeuwig, vry van Onweerwinden,
En sprei haar' luister daar ten toon.
Dees Star moet aan zyn' Hemel lichten,
Dit Vuur brande op het hartaltaar,
Zolang als in zyn Godsgestichten
Het Licht der Waarheid schynt op zynen Kandelaar.
|
|