Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen
(1770)–Johan Pieter Broeckhoff– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Kuischheid.Dat een iegelyk van u weete, zyn vat te bezitten in heiligmaakinge en eere: Niet in (kwaade) beweeginge der begeerlykheid. De zuivre Kuishheid, die hier een Kaneelstok draagt,
Is aangenaam van geur. Wil Laster haar bespringen,
De Ga naar voetnoot*Zeef vol Water keurt haar voor een reine Maagd.
Ten blyk der Echttrouw, toont ze een doos met Huwlyksringen.
En, leunende aan den Zuil der Deugd, vertreedt ze stout
De Slang, die wellust kweekt en 't oogbekoorend goud.
De Kuischheid is die Deugd die de Begeerlykheid temt, en de driften, die de Onkuische Liefde in onze harten ontsteekt, smoort, die het vleesch bedwingt, en het leert de Ziele, zyne wettige Mesteresse, te dienen. | |
[pagina 186]
| |
Wordt de schoone Poëzy,
Rein van Oorsprong, vaak ontluisterd,
En in vuile Slaaverny,
Door onkuische Min, gekluisterd?
Moet ze, by het woest gedrang
Van de dartelende Reïen,
Met oneerbaar kunstgezang,
De Ontugt zelf ten dans geleïen?
'k Zing de Kuischheid… Dat myn dicht
't Rein gehoor vermaak' en sticht.
Kuischheid, Breidel onzer tochten,
Vyandin der wulpsche vreugd,
Sterke Temster der Gedrochten,
Schoonste Kroon der eedle Jeugd:
Daar ge, uit Heiligheid geboren,
En door Maatigheid gevoed:
Rein van mond, en oog en ooren,
Onbesmet zyt van gemoed:
Leert ge ô Roem der Kruisheldinnen!
Ons ons-zelven overwinnen.
| |
[pagina 187]
| |
Hoe voorzichtig stiert ge uw tred!
Werken, woorden en gedachten
Vormt ge naar Gods reine wet,
Wulpschaart mag het blydschap achten,
Als hy zyne drift verzaadt,
(Drift gelyk de drift der beesten)
Dat hy vry in wellust baad'!
Gy gepaard met eedler geesten,
Blank van zeden, rein van zin
Blaakt van zuivre Hemelmin.
Dat verleiding vry de weelde
In haar Zielbetovrend schoon,
Met een' lossen zwier verbeelde,
En voor uw gezigt vertoon':
Gy, die kent haar heilloos poogen,
En 't gevaarlyk lokaas ziet,
Sluit straks welbedacht uwe oogen,
Staart op 't vleiend voorwerp niet.
Uit het zien van 't wulpsche wezen
Is vaak de eerste lust gerezen.
| |
[pagina 188]
| |
Poogt ze u door een ydel woord
Of een' dartlen zang te streelen:
't Zal, schoon t'andren ligt bekoort,
Straks uw eerbaar Oor verveelen;
't Maakt u schaamrood, baart u smart,
Daar ge 't ongezouten spreeken,
Vrugten van een ydel hart,
Vuur om onrein vuur te ontsteeken,
Vuile taal, die wellust wekt,
Acht als slyk dat ligt bevlekt.
Nooit zal u een woord ontglippen,
Dat de Deugd tot nadeel zy.
Nooit besmet gy uwe lippen
Met oneerbre Spotterny.
Al wat eerlyk is, en stichting
Voor oplettende Aandacht baart,
Alles wat tot onderrichting
Strekt, en d' onbezonnen aart
Van de woestheid kan betoomen,
Word uit uwen mond vernomen.
| |
[pagina 189]
| |
Dat de Dartelheid zig tooi
Met verleidende Sieraaden,
En om 't Zondig Lichaam plooi,
Haar ligtvaardige gewaaden,
Of haar naaktheid pas bedekk',
En, met half ontblooten leden,
Ligtvervoerde harten trekk'!
Gy, die, zedig in uw kleeden,
't Meest op Zieleschoonheid let,
Schuwt den Rok door 't vleesch besmet.
Nooit vindt ge u tot vreugd genegen,
Als ze wulpschheid voedzel geeft,
Gy die acht hebt op uw wegen,
Mydt de plaats daar de Ontugt leeft.
Nimmer zal men u ontmoeten,
Daar, met lugtig feestgebaar,
Dronkenschap op ronde voeten
Slingert, en naar luit of snaar
Danst, en zonder nagedachten,
Spilt en Ziels-en Lichaams krachten.
| |
[pagina 190]
| |
Aan geen zorgelooze Rust,
Ledigheid, de bron der plaagen,
Kweekster van verboden lust,
Wydde ge ooit uw vrye dagen.
Ontugtvoedende Romans,
Die de onkuische Min blanketten,
Dichters die een' Letterkrans
Op het hoofd der Wulpschheid zetten,
En de Deugd tot nadeel zyn:
Haat ge als een verguld venyn.
Schiet de Onkuischheid dartle lonken
Poogtze, wylze streelt en vleit,
Vuilen lust in u te ontvonken,
Lokt ze u tot Oneerbaarheid:
Dan door waare Deugd bewogen,
Zegt ge: ‘ Zou ik losberaên,
Voor uw reine en alziende oogen,
Hemel! zulk een stuk bestaan?
Moest ik niet, na 't was bedreven,
Voor uw Strafgerichten beeven?’
| |
[pagina 191]
| |
Kon een looze Delila,
Simsons krachten overwinnen:
Bragt het schoon van Bathseba
David tot oneerlyk minnen:
Wierd zyn groote en wyze Zoon,
Door de list der dartle vrouwen,
Zelfs vervoerd tot vreemde Goôn:
't Leert u op geen mensch vertrouwen,
Want, met wysheid, deugd en kracht,
Wordt hy ook ten val gebragt.
Dit verpligt u om te smeeken,
Dat Gods Magt uw zwakheid sterk'
‘Laat uw gloed myn liefde ontsteeken
Dat uw geest myn' geest bewerk'
Gy voor Wellust my beveiligt,
En (dus bidt ge) ô Levensheer!
Dat myn Lichaam zy geheiligd
Tot een' Tempel, u ter eer,
Daar de zuiverste offerhanden
Op 't Altaar van 't harte branden’!
| |
[pagina 192]
| |
't Heilig voorbeeld van uw' God
Tracht ge, door een heilig leven,
In den weg van zyn gebod,
Schoon in zwakheid, naar te streeven.
God het allerreinste Licht
Leerde u alle werken vlieden,
Die onheilig, tegen pligt,
In de duisternis geschieden.
Wyl u 't pas van heiligheid
En van deugd ten hemel leidt.
Dat het Rot der Zondaars kriele
In een poel van wulpsche vreugd!
Goël, Bruigom uwer Ziele
Zal uwe onbesmette Deugd,
Die hier, doof voor 's Waerelds zangen,
Luisterde naar zyne stem,
Met de Maagdenrei ontfangen,
In het rein Jeruzalem:
Daar onheilige Aardschgezinden
Geen verblyfplaats zullen vinden.
|
|