digde. Kort na het avondeten liet hij me echter door zijn zoontje weten, dat het bezoek niet kon doorgaan.
Het is verbeelding, hield ik mezelf voor, en om me te overtuigen bezocht ik De Gouden Leeuw. Toen ik binnentrad werd het stil aan de goed bezette stamtafel. Mertens, de eigenaar, ontving me overdreven geestdriftig. Ik zette me naast de notaris en bestelde een rondje. Als ik er nooit eerder was geweest, zou ik de gedwongen sfeer die bij mijn komst was ontstaan, gemakkelijk kunnen verklaren. Mijn voorganger had me er bij mijn installatie op gewezen, dat de bevolking het op hoge prijs stelde wanneer de burgemeester zich een paar maal per jaar aan de stamtafel van De Gouden Leeuw liet zien. Ik heb me al die jaren aan zijn advies gehouden. De stemming was nooit bizonder uitbundig, maar zo gedrukt als nu had ik die niet eerder aangetroffen.
Vanmorgen heb ik alles begrepen. Het was me eigenlijk wel duidelijk, maar ik wilde het mezelf niet bekennen. Van mijn huis liep ik naar het gemeentehuis. Dat is gevestigd in een van de onaantrekkelijkste, maar grootste herenhuizen aan de overkant van de Kolk. (Mijn voorganger bewoonde met zijn gezin de bovenste twee etages. Ik weet dat de kleine bleekscheet mij mijn nieuwe woning niet gunt.) Ik kan het gemeentehuis bereiken door de sluis over te steken - wat ik doe als ik weinig tijd heb -, maar meestal kies ik de omweg over de kade, die het voordeel heeft van me aan veel mensen te kunnen laten zien. Ze moeten zich mijn aanwezigheid voortdurend bewust