Gedichten(1828)–Lambrecht van den Broek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Lied van een jongen krijgsman. Haal vlug - haal vlug mijn borstpansier, Mij valt het flikkrend schild niet zwaar! Hervoort mijn trapplende Arabier, Nog schugter van mijn beukelaar. Hervoort - hervoort! op krijg verhit En knarsetand op 't blank gebit. Prat op den toestel dien gij torscht, Bespat het schuim uw breede borst. IJl voort! draag mij door gloeijend zand! Berg op - berg af, met vluggen hoef, Die naauw zijn rustpunt zoekt op 't land, En schud den kop met fier gesnoef. Ren voort waar 't zonlicht nuchter straalt En toef waar 't in de kimmen daalt, Waar zich de dag ter ruste strekt En met het kleed des nachts zich dekt. [pagina 59] [p. 59] Wanneer ik niet te strijden heb' Dan schudt ge uw manen kloek en stout, Dan trappelt ge aan de steenen kreb, Dan jeukt u 't hart naar 't woeste woud. Rek dan de kittelige pees; Jaag naar den roem, veracht de vrees En voer mij trots, als ik verwin, De poorten van mijn woning in. De veer golft om den tulband heen En kronkelt om den fonkelgloed Van 't reine vocht van d' eedlen steen, Die 's vijands oogen schittren doet. Zoo rende, in blank gewaad gekleed, Op 't brieschend strijdros Gods Profeet; Toen schoot van Meccas blaauwen trans, De zilvren maan haar maagdenglans. Geen blikkerende vrouwenlonk Boeije ooit den krijgsman aan haar borst; Geen wellust ademende vonk Verteer' hem die naar glorie dorst. Maar, knapen! als ge op lauwren rust, Dan dubbel teeder haar gekuscht. De maagden zelv' geleiden ons Dan naar het wachtend rozendons. [pagina 60] [p. 60] Voort knapen! verwt de zwaarden rood, Dingt naar den opgehangen prijs; De roem staat lagchend naast den dood En die wijst ons op 't paradijs, Waar gij, door heilgen drank verrukt, De maagden in uwe armen drukt. Zoo vest ge uw roem wijl u verbeidt Genot en zaalge onsterflijkheid! November 1826. Vorige Volgende