Gedichten(1828)–Lambrecht van den Broek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Lied in de lente. Kom hier, mijn Zaïre! zing vrolijk gezangen; De dochter des hemels verlaat weêr haar troon'. Daar komt zij, met bloemen op boezem en wangen; Aanschouw haar, Zaïre, wat is zij weêr schoon! Hoe lacht zij, hoe lonkt zij, die bloem der godinnen! Hoe toont ze ons haar korfje, met bloemen versierd! Zij weet het, die schalksche! hoe teêr wij beminnen, Zij weet het, hoe vrolijk haar feest wordt gevierd. Nog klimt zij niet over de stuitende muren; De daken der grooten belonkt zij nog niet; Alleen op de landen bevleugelt zij de uren, Alleen van den veldling ontvangt zij een lied. 'k Voel heiligen wellust mijn boezem doorvloeijen; O zie hoe dat roosje zijn windsel verbreekt. 't Is schooner dan toen gij de amandlen zaagt bloeijen, Zaïre! en 't gelaat der natuur was verbleekt. [pagina 57] [p. 57] De bergen verheffen weêr groenende toppen, En blozen verheugd, als de dageraad lacht, En paarlen komt scheppen uit blinkende droppen, Gedauwd op de blaadren in 't uur van den nacht. De ceedren verspreiden belomrende twijgen, Langs welige velden met bloemen bestrooid; 't Gevederde boschkoor, reeds moede te zwijgen, Rept, kweelend, de nebjes zoo vrolijk als ooit. O dochter van Allah, o goede meestresse! Hoe zegent gij de aarde, hoe lonkt gij haar aan! Natuur, die u huldigt als hemelbodesse, Strooit lovers en kruiden verrukt op uw baan. Urania! gij, die de bloemrijke hoven Des grooten Profeets met uw schoonheên versiert, Bevallig en vriendlijk bestraalt ge ons van boven, Wijl de aarde u bewierookt en vrolijk u viert. Kom hier, mijn Zaïre, zing vrolijk gezangen, Eer 't zengende zonvuur de blaadjes verdort; Kus zingend de lente den blos van de wangen, Zing vrolijk, Zaïre, zij duurt maar zoo kort. Vorige Volgende