Stoute jongens en meisjes(1859)–Lambrecht van den Broek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Pronkziek pietje. Ons pietje was een modepop Gezet op fraaije kleêren, Zij schikte zich gestadig op Met doeken en met veêren, Zij kon, belachlijk aangedaan, Soms uren voor den spiegel staan, Eens ging zij, weder rijk bestrikt, Gedoscht in bonte doeken En - zoo zij dacht, fraai opgeschikt Een korenveld bezoeken; En raad eens wat haar aandacht trok! Haar bont gewaad hing op een stok! Die stond daar tot een vooglen schrik Die hem en haar ontvlogen. Toen was zij weinig in haar schik En kreeg een traan in de oogen, Zij zei: ‘die boer is boos en gek’ En sloop weêr naar het kleedvertrek. [pagina 11] [p. 11] Maar daar, o wee! was 't ook niet pluis Een aap van pietjes broeder, Hield schriklijk in de kleedren huis, Van haar en van haar moeder. Hij had van 't kleeden weinig slag. Maar deed wat hij van pietje zag. Een roode sjaal, een geel gewaad, Mogt aan zijn' leden prijken; Zoo zat hij, met een blij gelaat, Zich grijnzend te bekijken. En blijkbaar was neef kees gestreeld, Bij 't zien van zijn bekoorlijk beeld. En rood van woede en wit van schrik, Stond pietje pronk te gluren En zei: ‘deze aap doet net als ik; Heb ik dan apen-kuren?’ Ik weet niet wat het antwoord was, Maar al haar moois ging in de kas. Loopt zij nu weêr door 't korenveld, Dan heeft zij niet te vreezen, Dat iedre stok tot schrik gesteld, Haar evenbeeld zal wezen. Zij kleed zich net en met fatsoen, Dàt kunnen apen toch niet doen Vorige Volgende