Stoute jongens en meisjes(1859)–Lambrecht van den Broek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Netelig Neeltje. Neetlig neeltje, wars van 't spelen, Wou nooit in de vreugde deelen Van al 't andere kleine goed, Steeds genegen om te pruilen. Stond zij in een hoek te huilen; Nooit was zij eens lief en zoet. Wat haar moeder ook mogt praten, Wat ze ook gaf, het mogt niet baten. Nooit was zij tot vreugd gezind, Al de kindren die haar zagen Mogten haar soms diep beklagen, Maar zij schuwden 't neetlig kind, Doof voor raad en voor vermanen, Liep zij als vergeten heen, Lagchend zei soms menigeen: ‘Neel verdrinkt nog in haar tranen’. [pagina 9] [p. 9] Eenmaal morrend t'huis gekomen, Viel ze in slaap en zat te droomen, Dat zij in haar tranen zwom; Dat de vloed, waar ze in moest plassen, Eindlijk door 't gestadig wassen, Boven stoel en tafel klom. Hoe ze ook huilde en hoe ze ook gilde, Niemand die haar helpen wilde, O! haar angst steeg nu ten top. Druipnat hing zij aan haar bedje, Toen kwam moeder met een netje En zij ving de drenkling op. Wel, hoe kan het mooglijk wezen? Neeltje is door dien droom genezen, Moeders raad werd hoog geschat; Zij bestrijd haar zucht tot pruilen En gevoelt zij lust tot huilen Dan denkt ze aan het zilte bad. Vorige Volgende