Stoute jongens en meisjes(1859)–Lambrecht van den Broek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] Daan de leugenaar. Daan kon door veinzen en door liegen, Zijne ouders nu en dan bedriegen, En had hij een of ander kwaad, Wat of het dan ook waar' bedreven, Hij vond dáárin de beste baat Om zusje kee de schuld te geven. Hij zag haar straf dan lagchend aan; Was dat niet ijslijk slecht van daan? Eens stal hij app'len uit een mand En nam die uit den kelder mee. Zijn' moeder merkt het en - o schand! Hij gaf de schuld aan zusje kee, En 't schuldelooze kind kreeg slagen Dat kon die booze daan verdragen; Hij lachte 't schreijend meisje uit En riep: ‘Huil vrij, ik heb den buit!’ [pagina 5] [p. 5] Maar wat de boozen zeggen mogen, Bedriegers worden weer bedrogen; De voering van het kieltje brak, Waar in hij de app'len had geborgen, En allen rolden ze uit zijn zak Eer nog zijn list er voor kon zorgen Beschaamd stond toen de leugenaar, De straf was voor hem dubbel zwaar; Sinds schonk hem niemand meer geloof, En hij die liegt is meest een dief; Daarom ook hij ging uit op roof, En nam de boomen dan voor lief. Eens wou hij suikerperen plukken; Maar och! hoezeer berouwde 't hem, Hij viel door onbehendig rukken, En stak toen in een vossenklem; De buren, die hem hoorden roepen En kermen, riepen: ‘Geen gevaar! 't Is onze daan, de leugenaar, Hij wou voor eigen reek'ning snoepen.’ Vorige Volgende