| |
XXV.
Keereweer was leelijk in de speelschuld geraakt bij z'n vriend van Sluikinga. Dat bezwaarde 'm. Hij liep er over te piekeren, hoe-ie dat met 'm in 't reine kon brengen. 't Beroerdste vond-ie nog wel, dat-ie juist aan hèm die verplichting had. Z'n jonkheerale vriend pousseerde 'm hier en daar nogal en nu zou 't lamlendig zijn, als er om zoo'n geld-kwestie 'n kink in den kabel kwam. Hij liep er nog gebogener van, z'n oogen kregen 'n nog sterkere uitdrukking van stiekeme geslotenheid, hij gluurde meer dan dat-ie keek en in z'n loopen zat 't overdenkende van één die 'n geheim plannetje bebroedt. Toch wist-ie geen weg. Dat was zeer onaangenaam.
Van Sluikinga zelf taalde er niet over. Integendeel, toen Gerard, z'n spijt betuigend, 'm vroeg, nog 'n dag of wat geduld te willen hebben, had die, 'm met z'n
| |
| |
gewone, jovialige gemeenzaamheid op den schouder slaand, met 'n hoog lachje van laisser aller gespot, dat 't nog al erg was! Onder vrienden! En hij had weer even aan z'n das gepeuterd en aan den kraag van z'n jas, wat Gerard opnieuw die wankeling in zichzelf deed gewaarworden, welke 'm soms voor 't ergste deed vreezen. Die van Sluikinga leek bar op 'm gesteld. Maar zou dat nu heusch met 'n bedoeling wezen?
Hoe 't zij, Gerard ging er onder gedrukt. In elk geval gevoelde-ie zich niet vrij meer jegens Sluikie, zooals deze onder de kennissen wel werd genoemd, zat als 't ware aan 'm vast, kon zich niet roeren zonder dat-ie dezen rekening en verantwoording van z'n daden diende te doen. Hij stond, om zoo te zeggen, onder curateele. Daar moest op een of andere manier verandering in komen.
Mama fourneerde 'm den laatsten tijd slecht. 't Kon haast niet anders, waar-ie 'r in één maand zoo dikwijls om extra gelden lastig gevallen was. Eerst willigde ze z'n verzoeken zonder de minste tegenwerping in. Doch als-ie al gehaaster terug kwam, steeds om grooter bedragen, had ze toch bezwaren gemaakt. Ze kon niet alles buiten papa om doen, zei ze. En die vond, dat Gerard al meer dan geld genoeg verteerde. Waarvoor had-ie nù ook weer wat noodig, zei-ie?
In groote listigheid echter wist zoontje mama toch telkens weer te omstrikken. Dat uurtje voor de koffie, dat ze gewoon waren, samen door te brengen in een van de stille vertrekken van 't prettig groote huis, dat zoo mooi lag in de Cattenburgerstraat, soigneerde-ie
| |
| |
met steeds verfijnder toeleg. Zelfs de enkele maal, dat mama zich minder inneembaar betoonde, 't zij dat ze 'm doorzag of wijl ze 't hoofd toevallig bij iets anders had, wist-ie 'r, na welgerichte aanvallen van korter of langer duur, toch voor z'n bedoeling te winnen. Hoe kon ze Gerard ook weerstaan? Buiten hem was er immers niets op de wereld, waarin ze waarlijk belang stelde.
Vanmorgen had 't z'n vleiendste maniertjes, z'n temerigst toontje en z'n zoetste overreding gekost, mama tot 'n nieuw, stoffelijk blijk van 'r liefde te bewegen. Hij had er op gewezen, hoe 't onmogelijk was, in de wereld te verkeeren zonder dat men voortdurend rechts en links 't offer van niet onbelangrijke uitgaven bracht. Doch wat beteekende dat bij de voldoening, welke iemand smaakte, wanneer men daardoor geadmitteerd werd in de kringen, waar men helaas niet geheel en al thuis hoorde, doordat er iets - o, 'n schijnbare kleinigheid! - aan z'n geboorte ontbrak. Papa begreep dat zoo niet. Die had z'n gedachten enkel bij de cavalerie. Als die maar alles in orde vond bij z'n regiment en hij maakte binnen den gewenschten tijd promotie - hij legde zich bij z'n overste-zijn niet neer, streefde naar 't kolonel-schap - was-ie tevree, had geen hooger aspiraties Doch hìj, die au fond immers 'n van Hogenloo was, al droeg-ie dan den naam Keereweer.... Niet waar, mama begreep dat, mama die altijd verkeerd had onder de èchte aristocratie, nooit geheel de teleurstelling om 'r mésalliance te boven was gekomen. Mamà, 't levendste bewijs van de verfijning der van Hogenloo's!
| |
| |
Tegen diè redeneering was mevrouw Keereweer niet bestand. Als Gerard 'r op zùlke manier aanpakte, gaf ze 't op, liet zich overrompelen, was gansch 't werktuig van zoontje's intenties. Hemel, de jongen leed er toch al zoo onder, dat z'n papa 'm zonder titel de wereld in stuurde. 't Maakte 't zooveel moeilijker voor 'm te reüsseeren. En moest-ie zich dan nog moeilijkheden maken om wat geld, waarvan ze toch waarlijk genoeg hadden, nog wel dank zij haàr, want 't fortuin der Keereweers.... enfin! Neen, dat gedoogde ze niet. Mocht ze 'm al geen naam kunnen geven, voor 't overige kon-ie zich bewegen als 'n van Hogenloo. Waarvoor diende anders alles op de wereld, genoegens, geld, mooiigheid, als 't niet was, om 'n twintig, dertig families - ze kon ze alle opnoemen, als ze er zich even voor zette - te laten leven, zooals ze dat verkozen? Wat daar buiten bestond, beteekende immers niet veel. Ze zonderde zich wel meer en meer af van de wereld, altijd in 'r huis in de Cattenburgerstraat, maar zóóveel wist ze van 't leven toch nog wel af, dat men 'r niet wijs kon maken, dat ze in deze niet juist zag. Die arme Gerard! Hij zou er weèr ziek van worden. Neen, hij was haàr kind!
Zoo haalde ze Gerard steeds meer van den papa af, die, toch al niet bijster ingenomen met de gedragingen van zoontje, zich al minder met 'm bemoeide, nu en dan wat brommend, als 't te gek liep met z'n nietsdoenerij of-ie in z'n financieele eischen te buitensporig werd. Doch voor 't overige, in 'n behoefte zich aan iets te geven dat 'm volkomen bevredigen kon, wijdde-ie zich gansch aan den dienst, wat toch eiglijk 't mooiste
| |
| |
was, dat je op de wereld kon denken. Sommigen spotten er mee, maar dat was domheid. Alles precies geregeld, op tijd, volgens voorschrift. Geen kwestie van sentimentaliteit; alles kracht, commando, plicht. Als-ie thuis den boel eens aanpakken mocht zooals hìj dat wilde, nu, dan zou 't er op eenmaal heel anders uitzien. Doch je begon niets tegen de ideeën van z'n overigens hooggeachte echtgenoote. Die was van 'n ras, waaraan je je had te onderwerpen of je maakte je eigen leven tot 'n hel. Ook was-ie overtuigd, dat ze in vele opzichten steeds gelijk had. Voor 'n deel door den invloed van de van Hogeloo's en verdere familie was-ie toch maar zoo vroeg overste geworden en hij voorzag nu al, dat-ie 'n spoedige bevordering tot kolonel niet zonder die zelfde voorspraak zou klaarspelen. Er waren nu eenmaal van die toestanden in de wereld, die je niet negeeren kon, of je werd er zelf de dupe van. Z'n vrouw had 'm altijd goed geleid, hij moest 't erkennen. Misschien dus dat ze met Gerard ook op den goeden weg was. Hij hoopte 't. Maar dan liet-ie 'm ook maar gansch aan 'r over. Zìjn opvoedingssysteem druischte zoo geheel en al tegen de hare in, dat er van 'n schipperen tusschen beide geen sprake kon zijn. 'n Jonkheertje alzoo? Hem goed! Hìj vergat de verdrietelijkheden des levens, als 'n echte Keereweer, in de cavalerie.
Die algeheele vrijheid dus, welke z'n papa 'm gaandeweg liet, was Gerard niet tegen den zin. Hij profiteerde er van naar volste opvatting en 't deed 'm met nog grooter gewisheid beslag leggen op de karakterzwakte van z'n mama. Daar had-ie vanmorgen weer
| |
| |
'n honderd pop uitgeklopt, al had-ie z'n verfijndste listen in werking moeten stellen, deez' keer z'n doel te bereiken. Toch hielp dit 'm nog niet uit den nood.
Titri verslónd geld. Ze had opeens de verkwistingsmanie te pakken gekregen. Vóór kort nog 'n natuurlijk lache-ding, dat 't in hoofdzaak om wat pret en 'n niet te armoedig leventje te doen was, scheen er plots iets in 'r kopje te zijn gaan draaien, dat 'r 'n als ziekelijk verlangen gaf naar luxe, groote geld-vertering. Wat niet duur was, had 'r minachting. De grootheidskoorts, de kwaal, welke in Hofstad zulk 'n angstwekkende uitgebreidheid kreeg, had 'r zóó stevig beet, dat er geen loskomen aan was. Aan 't ballet bleef ze nog enkel, omdat ze graag voor 't publiek verscheen èn omdat ze wist, dat ze van achter 't voetlicht 'n bijzondere bekoring uitoefende op de vrienden. Intusschen beklaagde Monsieur Hippolyte zich met den dag meer over 'r. Ze gedroeg zich hoogst ongewillig, liet zich niets gezeggen, miste telkens en telkens repetities. Verwonderlijk, hoe Bijlman dat alles maar liet passeeren. Hij scheen 'n bijzonder zwak voor dat blonde lacheding te hebben. Men vertelde zelfs dat-ie 'r aardiger vond dan voor de waardigheid van z'n directeurschap wel wenschelijk was. Ook ontzag-ie 'r misschien eenigszins, wijl-ie vele harer vrienden habitués van de opera wist. Ja, aan zoo'n zaak moest je je hoofd hebben bij alles!
Gerard Keereweer was 't paardje, dat 't luxe-vrachtje van Titri te torsen had. Hij ging er bijkans onder door, zuchtte, struikelde, spande zich tot 't uiterste in,
| |
| |
gaande te blijven. De zweep der ijdelheid dreef 'm voort. Nu eenmaal meeloopend in de manege der uiterlijke voldoeningen, wilde-ie daar ook 'n fraai figuur slaan, aangemerkt worden als 'n zeer kranig draver. Dus droeg-ie z'n Titri rond, alsof 't z'n liefste lust was. Doch op den duur zou 't boven z'n kracht zijn.
Titri zelf wist van al die inspanning niets. Uit de gegoede volksklasse, welke ze, aangestoken door den Hofstadschen drang naar hooger-op, liefst zoo spoedig mogelijk den rug toekeerde, had ze hoegenaamd geen begrip van toestanden uit 'n beteren kring, dacht dat men daar steeds over zooveel geld beschikte als men wilde. 't Had 'r zelfs van 'n zeer groote ordinairheid geleken, als ze daar 'n oogenblik aan twijfelde. Dus, wel blijk te geven van 'r goede educatie, vroeg ze nooit, of dit of dat misschien te bezwarend voor Gerard was. Trouwens, daarvoor was 'r liefde tot hem te luchthartig, slechts de tijdelijke aanhankelijkheid van 'n scharreltje, dat iets sentimenteels in zich voelt ontluiken om 'n jong broekje, dat 'r met page-achtige huldiging omringt. Reeds had ze 'r afdwalinkjes van ontrouw, keek, in 'r uren van berekening, naar rechts en links uit, of ze niet iemand trof, bij wien Gerard in fuif-royaalheid niet in de schaduw kon staan. En intusschen dreef ze de uitgaven van hun geheim huishoudentje steeds op. Steeds waren er feestjes, soupertjes, bijeenkomstjes, waarbij veel geschonken werd, met 'n overdaad van bloemen gepronkt en met ontvang-toiletjes, welke nooit eenvoudiger, wel kostbaarder werden. En er werd nogal gereden en gerost en hoeden-etalages waren ver- | |
| |
lokkend als zooveel, waarmee Hofstad de luxe-lustigen pronkend de oogen uitstak. Door dit alles raakte Gerard, hoe-ie z'n mama ook telkens tot 'n extra afschuiving wist te bewegen, leelijk in den beer en, in 'n uiterste werking van z'n brein, zon-ie op middelen, waardoor weer eenige orde in z'n gestoorde finantiën te brengen. Verduiveld, hij had toch dagen, dat-ie volslagen platzak liep! Dat voor 'n Keereweer! ‘Verdomme!’ vloekte-ie dan met 'n flinkheid in z'n stem, alsof ook hìj tot de cavalerie behoorde. Was er dan toch nog iets anders in 'm dan 'n van Hogenloo? Inderdaad, je afkomst verloochende je nooit geheel.
Hij liep de Bodega in. Of 't zoo zijn moest, daar zat van Sluikinga. Hij zette zich bij 'm, nam 'n glas port, accepteerde 'n sigaret. En met z'n gewoon gemaakt spraakje, dat 'n ietwat vrouwelijken kant had, trachtte-ie 'n luchtig gesprekje op te zetten over niets, z'n zorgen te verdrijven. Doch van Sluikinga ditmaal, hoe spraakzaam-ie anders ook, vooral onder vier oogen, kon zijn, gaf nauwlijks antwoord, had 'n peinzende uitdrukking op z'n slap gelaat, waarin de korte neus zoo arrogant wipte als was die de wimpel van z'n jonkheeraliteit. Nu en dan keek-ie Gerard even aan met z'n blik van lamlendige verwijving, streek met z'n koude, lang-vingerige hand, welke de grijp-spinnige expressie had van heel z'n persoon, over z'n te lang, glad haar, tuurde dan weer voor zich in 'n vage afwezigheid. Nog nooit had hij zóó sterk op 'n spitse damesparaplu geleken, welke naar 't foedraal zocht. Behoudens 'n enkele plooi kon-ie zóó in étui.
| |
| |
Keereweer werd stiller. Wat hàd van Sluikinga? Was 't om die speelschuld? 't Zou niet te verwonderen zijn. 't Duurde al zoo lang. En hij wist, dat van Sluikinga voor twee dagen 'n leelijke som had verloren in hun club, welke-ie niet dadelijk voldaan had. Die club van hun was iets eigenaardigs, 'n eenigszins gemengde societeit van niet veel leden, welke in 'n paar lokalen gehouden werd. Er kwam 'n weinig adel, doch voornamelijk jongelui met geld, wier hoogste illusie 't was, tot de beau monde beschouwd te worden. 's Avonds laat werden er wel ouderen geïntroduceerd, die 't eerste oogenblik wat verdwaasd rond keken, als wisten ze niet goed, waar ze eiglijk waren. Dat waren boemelaars, nachtpitjes, uitgefuifden, die eens wat anders zochten dan wat je overal vond, wellicht gehoopt hadden op 'n niet gansch zuivere nachtsocieteit met de verboden vermaken van kansspel en meer zulke bedektelijkheden. Dat gaf op sommige uren de club waàrlijk iets louches, dat op den duur z'n invloed niet miste. De toon werd er al losser en reeds bestond 't plan, 'n roulette te plaatsen en op bepaalde avonden ook dames te introduceeren, wier fleurigheid de lokalen iets extra aantrekkelijks zou geven. Dit was 't logische gevolg van de oprichting der club, wier leden feitelijk niet bij elkaar behoorden, reeds verdeeld waren over groote, gevestigde societeiten, welke alles aanboden, wat men in onderling gezelschap zocht. Hièr was 'n zoeken naar afleiding, welke men onder z'n dagelijksche broederen niet vond. Dus werd de drang naar 't licht-niet-duldend amusement al algemeener.
| |
| |
Keereweer, toch vooral niet in de achting van z'n adellijken vriend te dalen, hield 't niet langer uit. Hij ‘ahem’-de, vroeg 'n tweede sigaret, begon dan moeilijk.
‘Ja, zeg, ahèm, ik vind 't verbaezend beroerd, maar.... Die financieele kwestie.... Ik had je bepaeld beloofd.... Maar de ouwe heer.... Je weet, hoe Keereweer is.... Ben je èrg gepresseerd? Dan zou ik zien, zie je, dat ik.... Maar ik zit, ahem, onder ons gezegd, zelf momenteel zóó slecht bij kas, dat 'k zelfs.... De volgende maand, dan zou ik, zonder mankeeren.... Tenminste, als.... Ahem, wat zei je?’
Van Sluikinga had nog niets gezegd, alleen aandachtig geluisterd. Hij streek weer eens over z'n haar, sperde de gaten van z'n leelijken, arroganten neus, goot vervolgens 't onderste van z'n glas met 'n hand-haastinkje in z'n keel, repliceerde dan toch op z'n gewonen, effen, ietwat gevoileerden, klankloozen toon:
‘Ach, amice, je weet, hoe ik in die dingen ben. 'k Praat er niet over, haast niemand. En als ik 't één graag kwijt schold, ben jij 't. Dat weèt je. Ik heb 't je gezegd. Maar je staat zoo verduiveld op je point d'honneur! - Nu je er over begint: ja, ik zit zelf op 't oogenblik in moeilijkheden. Dat redresseert zich niet voor over 'n maand. En dat écartéetje van eergisteren heeft me genekt. 'k Moet die schuld betalen. De vent wacht er op, is zelf verlegen. Onder ons, 'n ploertje, vriend. Hij hoort niet in de club. Als ik 'm er nog eens ontmoet, zien ze me niet meer. Enfin, dat is van later. Als je dus eenigszins kunt, zonder dat 't je al te
| |
| |
erg bezwaart, dan.... Ja, aannemen! Jij ook nog zoo'n....? - zie eens, wat je kan. Altijd, ik herhaal, als 't je mogelijk is, natuurlijk. Ik wil niet, dat onze verhouding er onder lijdt.’
Van Sluikinga liet zich nog 'n port brengen, ook een voor Keereweer. Dìe had gebloosd. Verduiveld, van Sluikinga mocht niet denken, dat-ie bepaald incapable was, z'n verplichtingen na te komen, als 't er om spande. Niets beschaamde 'm zoo, als dat men 'm in geldzaken van onsoliditeit verdacht. Wellicht, wijl-ie onbewust begreep, dat 't fortuin van z'n ouwelui 't eenige was, waarop-ie zich kon verheffen. En dan, nu ja, 't van-Hogenloo-schap van z'n mama. Maar dat kon-ie helaas niet op z'n kaartje zetten. Hij ‘ahem’-de 'n paar maal forsch, rehabiliteerde zich dan zoo wat, terwijl z'n stem telkens oversloeg, alsof zich achter in z'n keel 'n sopraan aan 't ontwikkelen was:
‘Nee, maar, pardonneer. Ik wist absoluut niet, dat je in zekeren zin zelf, hm.... Had dat maar dadelijk gezegd. Dan had ik natuurlijk gezorgd, dat... Maar je kunt er nu op rekenen, bepaald. Morgen, overmorgen op z'n laatst. 't Zou wat moois zijn! Nee, 't komt in orde. Als ik dat zèg... Ja, graag nog 'n sigaret. O, ik heb lucifers! Nu!’
Van Sluikinga hield de vonk van z'n sigaret vlak bij de nieuwe van Keereweer. Deze trok gehaast. Hun gezichten waren 'n oogenblik dicht bij elkaar. Van Sluikinga tuurde 'm aan met halfdichte oogen, die niet zoo flauw stonden als anders. Keereweer voelde iets in zich omwentelen, dat 'm 'n tel 't gevoel gaf, alsof-ie den
| |
| |
grond niet meer met de voeten raakte. Daar had-ie weèr die eigenaardige gewaarwording, welke-ie bij poozen bij Sluikinga ondervond. Hij had vuur. Toch bleef de ander in die houding-naar-'m-toe, stak z'n koude hand uit, sloeg daarmee 'n haartje, 'n stofje van z'n kraag. En hij haastte zich niet, die hand terug te halen. 'n Gewoonte van van Sluikinga, altijd aan z'n goed te frummelen. Stapten ze op? Van Sluikinga sloeg den blik even neer; z'n heele persoon drukte 'n groote weifeling uit van 'n seconde. Dan gingen ze.
Buiten deed van Sluikinga opeens erg kortaf. Hij was bezet, had 'n afspraak, zei-ie, waar-ie niet af kon. En zonder 'n woord meer, draaide-ie zich om, ging 'n eigen kant uit. Z'n jaspanden - 't moest al heèl koud zijn, als van Sluikinga 'n òverjas droeg - omfladderden z'n lange beenen als nachte-vogels, die veel verborgen. Hij had 'n vleermuizen-geheimzinnigheid over zich, 't lugubere van 'n dier, dat in donkerte teelt. Zeer zeker was-ie iemand, die 't zwaar achter de ellebogen had.
Keereweer stond 'n oogenblik verslagen. Bedòelde van Sluikinga er iets mee? Wàs 't om die paar honderd pop? En hij had zelfs nog wel eens gedacht, dat Sluikinga 'm liever aan zich verplicht hield uit overwegingen, hm, die niet onder woorden waren te brengen. Hij was geheel in de war, kon niet goed denken. Zou-ie naar Titri gaan? Maar die verwachtte oòk al, dat-ie met financies kwam. 't Was 'n belabberde, allerellendigste boel! En z'n ouders, die, als ze wilden, 'm net zooveel konden geven, als-ie noodig had! ‘Verdomme!’
| |
| |
vloekte-ie weer, geheel in tegenspraak met z'n persoon en hij zette zich weer tot z'n gewone, langzame kuiering, den rug wat gebogen, 't hoofd 'n tikje naar één kant, alsof 't iets heel sluws bedacht. Daar moèst iets aan te doen zijn! 't Kwam volstrekt niet te pas, dat 'n jonge Keereweer rond liep als de eerste de beste. Mon Dieu, als je ouwelui toch fortuin hadden! Was daar dan geen komen aan? Ze konden toch moeilijk van je vergen, dat je kalm wachtte tot ze de beleefdheid hadden, dood te gaan? Hemel, hoe lang kon dat nog wel duren? Papa die streefde naar 't kolonelschap en mama die door 'r als 'n klok geregeld huisleven absoluut niet sleet. Neen, al had je Job's geduld, daar moèst je tureluursch bij worden. Hij moest op een of andere manier geld bij voorbaat zien te krijgen, z'n toekomstige erfenis voor 'n deel nu reeds bemachtigen, langs welken weg ook. Hij begreep, wilde-ie 't dààrheen sturen, dan zat er niets anders op dan zich aan woekeraars overgeven, àls die 'm nog lustten! En dat raadde z'n slimheid 'm toch te zeer af. Van zulke histories had-ie staaltjes gehoord, welke iemand, die zichzelf respecteerde, deden huiveren. Neen, neen, dat stond gelijk aan zelfmoord. Maar hoe dàn aan de noodige financiën gekomen? Hij moèst zich 'n geregelder bron van groote inkomsten verschaffen, of 't liep binnen heel kort leelijk spaak. Mon Dieu, mon Dieu, je zou papa en mama vermoorden, diefstal... Hm, diefstal. Kom, liet-ie zich dat nu uit 't hoofd zetten en snel! Hij wilde niet weèr die verlokking doorstaan van toen-ie 'n kwartier voor de geopende kast van z'n moeder stond, waar ze 'r ju- | |
| |
weelen, al 'r sieraden, ook geld borg. Dikwijls, in z'n verbeelding, onderging-ie wederom die duivelsche temptatie van dat eindeloos kruipende kwartier, toen van alles door z'n hoofd had gespeeld en hij wel vier, vijf keer de hand uit stak, zich toe te eigenen van 't
kostbare, dat daar meest in eenvoudige doosjes lag. 't Zweet brak 'm schier uit, wanneer-ie zich dat opnieuw voor den geest haalde en hij verzette er zich tegen met al de kracht van z'n lauw energietje. Nee, liet-ie dàt mama niet aandoen. Ze zou er nog erger van ontstellen dan van dat historietje met die meid, toen ze zoo slim was geweest, den oppasser uit huis te sturen, alsof hìj de schuld van 't ongelukje was. Nee, mama, die toch altijd veel van 'm gehouden had en zoo op en top 'n echte van Hogenloo was, moest-ie dat besparen. Daarvoor was-ie 'r zoon, 'r eenigste! Neen, neen, als-ie eens iemand in 't vertrouwen nam, iemand die... Maar wie? Daar zat de moeilijkheid.
Zoo overpeinsde Gerard veel geheims, terwijl-ie daar zoo uiterst op z'n gemak 'n paar winkelstraten afdrentelde, 'n verfijnd manneke, dat in heel z'n gang 'n lichten graad van degeneratie uitdrukte. Hij vond zichzelf 'n buitengewoon edel mensch, dat-ie, ter wille van z'n mama, niet tot diefstal overging. In zìjn omstandigheden zou 't 'm toch waarachtig niet kwalijk te nemen zijn!
Even vergat-ie al z'n misère voor 'n dassen-winkel, welke bepaald interessante nouveauté's tentoon spreidde. Ook bekeek-ie 'n tel zichzelf in den spiegel op zij. Hm, hij had z'n beau jour. Dan vervolgde-ie z'n
| |
| |
wandeling weer, 'n soort wieging in 't bovenlijf als bij 'n vrouw, die zich bekoorlijk weet. Van de honderd pop van vanmorgen had hij er nog vijf en twintig. De rest was opgegaan in de noodzakelijke betaling van twee erg bijtende beertjes. Desnoods kon-ie 't met dat eene lapje wel bij Titri wagen, al wist-ie, dat ze op 't oogenblik meer noodig had. Ze zou natuurlijk veel te blij zijn, als ze 'm zag, om moeilijkheden te maken. Ze zou... Nu trok 'n rimpel over z'n voorhoofd. Verheugde z'n komst haar waarlijk? Was 'r liefde echt of comedie? van Sluikinga zei altijd.... Doch die was in deze al 'n heel slechte raadsman. Die had misschien liever wel, dat-ie heelemaal niet naar vrouwen keek, haha! Nee, nee, aan diens praatjes moest-ie zich niet storen. Uit je eigen oogen kijken was altijd maar 't beste. En, eerlijk gezegd, ze had 'm nooit 'n bepaalde reden tot wantrouwen gegeven. Tòch, je wist nooit. Zelf had-ie gevallen bijgewoond van zóó listig bedrog bij vrouwen, die schijnbaar de aanhankelijkheid zelve waren, dat 't 'm 'n les was geweest tot voortdurende achterdocht bij alles en allen. Titri èn als balleteuse èn wijl ze ook thuis van stille eenzaamheid niets hebben moest, was als 't ware steeds in de gelegenheid.. Hij ging eens even na, welke vrienden ze dikwijls zag en wie ze, volgens 'r eigen bekentenis, vroeger goed gekend had. Daar trad in eens, in de rij zijner bedenkingen, Struggle sterk naar voor, aanvankelijk enkel in verband met wat-ie over Titri bepeinsde, doch dan beschouwde-ie 'm meer los daarvan, kwam voor zichzelf terug op z'n geld-muizenissen van straks, combi- | |
| |
neerde 't een met 't ander, tot-ie plots naar z'n idee was waar-ie wezen wilde. Dat-ie daar niet eerder opgekomen was! Natuurlijk, Struggle kon de eenige zijn, van wien-ie hulp mocht verwachten. 'n Gedeelte van z'n toekomstig fortuin werd immers beheerd door de firma Lanselo! Zou
Struggle dus niet te vinden zijn voor een of andere, hm, amicale schippering? Bankiers wisten daar wel weg op. Als ze maar eenige zekerheid hadden van geld!
Gerard liep iets gehaaster, geënerveerd. Hij had 't, hij had 't! Struggle moest 'm helpen. Hòe was 'm nog niet recht duidelijk, doch dat dat de eenige weg was, daarvan hield-ie zich overtuigd. Struggle! Vandáag nog zou-ie 'm spreken. Zou-ie maar niet dadelijk naar z'n kantoor en dan straks naar Titri? Of was 't misschien beter, nu niet in eens zóó gehaast te werk te gaan? Neen, liet-ie eerst nog 'n kwartier omloopen. Hij moest toch ook met zichzelf uitmaken, hoe-ie de zaak inkleeden zou. Ja, dat leek 'm verstandiger. Kalm aan dus. Terug! Dezelfde straten weer. Hm, Blanche Rokjewip. Die kwam je nu altijd tegen. Ze rook, dat 't 'n lust was. Titri had andere odeurs. Maar deze parfum beviel 'm toch wel, alleen wat sterk misschien. Ze was voorbij. Hij vergat 'r, als zooveel. Alleen Struggle bleef zeer duidelijk in z'n gepeinzen.
|
|