| |
| |
| |
XII.
Struggle-for-highlife, zooals 't jongste lid van de bankiersfirma Lanselo algemeen genoemd werd, liet, op z'n kantoorstoel gezeten, zeven zeer ordentelijke boertjes achter z'n strak-geheven hand, wat 'n gewoonte van 'm was. Dan, 't vermoeide hoofd met de al spaarzamer haartjes, die in onberispelijke scheiding naar twee kanten gespreid lagen, achterover leunend, sloot hij de oogen, de handen gevouwen over z'n ondersten vestknoop, duim-spelend. Rond 'm was dìe stilte, welke bij 'n bankdirecteur past. Hij had dus alle mogelijke gelegenheid, in slaap te vallen.
Edoch, te veel onaangenaamheden verdrongen zich in z'n gespannen brein, dan dat-ie in zoete rust geraken zou. Geen moeilijkheden van financieelen aard. O, dat absoluut niet! De firma stond hecht als 't huis zelf, waarin ze gevestigd was. Trouwens, met zaken maakte-ie z'n hoofd nooit bijster moe. Daar had-ie z'n menschen voor, rekenmachines, juffrouwen en verdere kantoorbehoeften. Ook hadden z'n twee compagnons, 'n oom en nog zoo'n familielid, de vriendelijke pretentie, erg veel van effecten en zulke dingen af te weten. Dus liet-ie de hoofdleiding van de zaak gaarne aan die beide heeren over.
Neen, zìjn geest hield zich met hoogere dingen bezig. Meer dan twintig jaar nu al streed-ie voor de heilige zaak, welke hij zich tot levensdoel had gesteld. Hoe ver echter was-ie nog van 't eindresultaat van z'n pogen verwijderd? Hij wanhoopte er dikwijls aan, ooit den grenspaal van z'n wenschen te bereiken.
| |
| |
Gisteravond nog leed-ie 'n enorm échec bij den baron van Liktum Priktum, toen-ie dien in den couloir van de Fransche opera ontmoette. 'n Paar maal was-ie met dezen in 'n speelclub samengeweest en bij die gelegenheid hadden ze alleraangenaamst geconverseerd, Struggle erg in z'n schik, dat de anders zoo ongenaakbare zich zulk 'n beminnelijk mensch toonde. Helaas bleek 'm gisteren te duidelijk, dat deze connectie er geen van hechten aard was. Z'n diepste buiging had-ie gemaakt, reeds half en half tot de moedigheid besloten, den baron even aan te spreken, zij 't met den grootsten eerbied. Deze echter had 'm zóó vernietigend behandeld, hoòg over 'm heen ziend, als was zulk 'n aardwurm zelfs geen glimpje van belangstelling waard, dat-ie zich verdere moeite tot 'n heraanknooping van vriendschappelijkheden wijselijk bespaard had. 't Was 'n zooveelste steek in z'n aristocraten-minnend hart geweest. Struggle kon daar wel tegen. Z'n hart verwerd langzamerhand tot 'n speldenkussen, waarin al z'n geknakte ijdelheidjes vlijmend rustten, zoodat-ie 't haast niet meer voelde, gewend aan die duizenden prikjes. Die behandeling van gisteravond echter had 'm toch gepijnd. Hoeveel jaren nu reeds dwaalde-ie om den baron van Priktum heen, van alles in 't werk stellend, met 'm in kennis te komen! Want met dezen bewoner van 't Hooge Hout op eenigszins aangenamen voet te zijn, beteekende zooveel als de stijgbeugel tot dàt heerlijke land, waarheen z'n droom hem gestadiglijk voerde, het aristocraten-wereldje van Hofstad, waarvan van Priktum in zekeren zin de toonaangever was. En nu was-ie
| |
| |
weer zoo ver van 'm verwijderd als ooit! Dat was zeer hard voor Struggle.
Hij zuchtte, de oogen weer half open. Met den dag voelde-ie meer, hoe moeilijk 't leven was, althans bij de taak, welke hìj zich gesteld had. Als-ie zoo eens met de hand over z'n schedel ging, door de al dunnere haar-beplanting heen naar de apothéose op den achtergrond, waar 'n sterk wassende maan z'n glim-gladdigheid bout spreidde, werd-ie pas eens goed gewaar, wat die strijd om de haute volée 'm al gekost had! Geen minuut kon-ie zichzelf zijn. Steeds moest-ie weer in draf, 't schoone einddoel te bereiken, waarheen z'n zieltje hunkerend ging met al de energie, waarover 't beschikte. Zelfs hield-ie 'n paar maîtressen aan, 'n renpaard, 'n fauteuil in de stalles, bleef lid hìervan, dàarvan, enkel om maar mee te blijven doen, al was-ie van alles sinds lang meer dan beu. De wereld stelde eischen. Hij zoù eraan voldoen. Doch liet ze z'n heiligsten wensch dan ook bevredigen!
Andermaal liet Struggle 'n boertje. Hij deed dit met 'n zeer bijzondere, hem eigene chic, waarvan hij alleen 't geheim kende. 't Was de sterkste uiting van z'n geblaseerdheid. Hij boerde van en tegen alles, van de ontelbare flesschen pagne, die-ie sinds z'n gulden jongelingsjaren gedronken had, tegen de handdrukjes die-ie nog daaglijks had te wisselen met allerlei slag menschen om toch maar dat ééne hoogere sportje op de maatschappelijke ladder te bereiken, waardoor-ie gelijkvoets met de high life zou staan; van de liefde, waarvan hij al 't wel en wee, behoudens dan de ver- | |
| |
rassingen van 't huwelijksheil, vele malen geproefd had (in z'n jeugd was Struggle 'n zeer slavig dienaar van Venus geweest); van sport en spel, van alles. Dagelijks liet-ie er zoo 'n kleine honderd passeeren, elegante oprispinkjes, die in zwierige huppeling het heelal in dansten. Z'n wangen stonden er zelfs eenigszins gespannen van, z'n kin kropte zich. Dat gaf aan z'n gelaat nog iets extra volgegetens, wat 'm wel van 'n bijzondere distinctie leek. O, ware hij slechts in adellijken kring geboren! Hij had zich tot 't richtsnoer gemaakt van de jeunesse dorée!
Struggle belde. De op-één-na-jongste bediende vroeg z'n orders. De chef informeerde, of er nog iets bijzonders was. De bediende ontkende. Dan kon-ie wel weer gaan, zei Struggle. De bediende boog en ging.
Struggle stond op, had voor vandaag genoeg van zaken-doen. Hij keek even door 't raam, de Prinsessestraat in. Daar ging van Sluikinga met Keereweer. Hm, dikke vrienden!
Die Keereweer! Die kwam er maar aardig in! Nu ja, maar z'n ma was dan ook van adel. Dat hielp enorm! Strùggle's oudelui waren beiden uit de gegoede koopmansklas. Ellendig, dat je daar zelf absoluut niets aan doen kon! Anders had-ie zich waarlijk wel 'n ander voorgeslacht gekozen!
Z'n hoed opzettend, bleven z'n gedachten nog even bij Keereweer en z'n jonkheeralen vriend. Van dièn wist-ie zèker de dingen, die van 'm gefluisterd werden. Hij had 't uit allereerste bron. O, 't hinderde Struggle volstrekt niet. Waarom ook? 't Behoorde nu eenmaal
| |
| |
tot den bon ton, als je neigingen 'n kant uitgingen, welke niet door den gewonen burgerman gefréquenteerd werd. 't Kwam zelfs hoe langer hoe meer in de mode, stond gekleed. Alleen, hij hièld daar niet van. leder had zoo z'n smaak, niet waar? O, hij wilde wel bekennen, er waren tijden geweest, toen-ie desnoods 'n moord gedaan had, om onmiddellijk in de high life te komen, dat er zeer leelijke gedachten bij 'm waren opgerezen, zich bemind te maken bij zekere leden van dat hooge gezelschap. Hij wìst, dat sommigen, die in stand toch 'n streepje onder 'm stonden, op die manier geréusseerd waren. Struggle echter, tot welke laagheden hij zich ook in staat gevoelde, 'n wit voetje te krijgen bij 'n adellijk heer, van dièn uitersten stap was-ie toch teruggeschrikt: dan maar liever over 't hoofd gezien dan al te bemind! Tot z'n laatste haar had-ie veil in den strijd om de haute voleé. Doch één ding was 'm zelfs daàrvoor toch te dierbaar!
Maar die Keereweer? Was diè in staat tot datgene, dat hèm te machtig was? van Sluikinga draaide zoo opvallend om dat kereltje heen. Bestond er iets tusschen hen? O, aan van Sluikinga zou 't niet mankeeren! Maar Keereweer? Struggle wist van diens liaison met Titri, 't wel hupsche ding van de corypheeën. Doch 't een belette 't ander niet. Nu, 't zou 'm niets verwonderen, als-ie er gauw rare dingen van hoorde. Misschien dat Gerard - juist, zoo heette-ie! - nog onbewust van 't gevaar aan den leiband van z'n vriend liep. Lang duren kon dat echter nooit.
Struggle trok z'n kort jasje aan met den astrakan
| |
| |
kraag. Dat was, zoo tegen den winter, z'n geliefdst kleedingstuk. 't Stond 'm zoo - ja, hoe zou-ie 't zeggen? - zoo.... onweerstaanbaar. Z'n nog slank figuur kwam er volledig in uit. O, indertijd was-ie wat trotsch geweest op z'n haast vrouwelijk middel, dandineerde er de Hofstadsche straten moe op en neer, als jeugdige flaneur, die zich veel bekeken wist door 't schoone geslacht, hìj, de lion, de beau, de zeer elegante. De vreugde over die gemakkelijke conquêtes was-ie sinds lang te boven, dat was waar. Hij had maar al te goed de waarde van die vrouwlijke bewondering leeren kennen. Tòch voelde-ie zich nooit gansch mensch, als-ie één dag us niet 'n uurtje, 'n kwartier, vijf minuten desnoods, in Hofstad's drukste straten geslenterd had. Dat deed-ie voor zichzelf, uit gewoonte misschien, bekeek zich van terzij in de winkelruiten of etalage-spiegels, wierp nog wel eens even 'n blik op 'n opvallend schoone, gracieuse of om andere redenen aantrekkelijke vrouw, bemoeide zich echter hoofdzakelijk met z'n eigen persoon, dat 'm van alle dingen toch nog altijd 't interessantste leek. Z'n tred was niet meer zoo glorieus licht als voorheen, 'n gevolg niet enkel van de jaren - hij was toch nog 'n jeune homme, hm, pas acht-en-dertig jaar! - doch ook van de vele décepties, die-ie in z'n high life-strijd ondervonden had. Somtijds zelfs, in z'n zeer grauwe uren, kwam-ie zichzelf als 'n eenigszins gekort-staarte leeuw voor, die met den dag meer moeite had, z'n ouden roem hoog te houden. Dan echter, zich in den spiegel betrachtend, liet-ie maar 'n zeer fiksch boertje, dat 'm weer over die nijpende erger- | |
| |
nis heen hielp. Ja, hij voelde, hij moest oppassen, of hij verloor z'n veerkracht, zou zelfs blasé raken van dien eeuwigdurenden strijd om 't aristocracisme en dan was z'n leven voor niets geweest, kon-ie
opgeborgen worden bij de velen, die de kracht gemist hadden, hun ideaal te verwezenlijken. Daar moest-ie zich tegen verzetten met alle energie! Hij hàd nog haren. Nu, lieten dié dan ook te loor gaan in de bittere campagne! Niet dan met gansch kalen schedel zou hij 't slagveld verlaten!
Juist zette Struggle, nadat-ie z'n beiden compagnons had laten zeggen, dat-ie maar heen ging, z'n eerste schreden in de Prinsessestraat, of 't beeld van de douairière van Nebdal en haar dochter vormde zich weer in z'n gepeinzen. 't Gaf 'm 'n nieuw stralinkje van hoop en ietwat luchtig ging-ie de welbekende wegen. Hélène van Nebdal!
Al 'n paar weken hielden z'n gedachten zich bijkans voortdurend bezig met de freule en haar mama. Hoeveel jaren reeds had-ie die twee wezens eerbiedig betracht, op straat, in de opera, bij wedrennen, sportfeesten of waar ze zich ook in 't publiek vertoonden! Ze maakten 'n deel uit van z'n onbereikbaar ideaal. En welk 'n deel! De freule immers behoorde tot de opvallendste persoonlijkheden uit die klasse van de aristocratie, welke 'm misschien toch nog eens - o, hoop deed leven! - accepteeren zou om z'n geld en z'n savoir-vivre. De wàarlijk hooge adel bleef natuurlijk voor immer voor hem gesloten. Die leefden, ver buiten 't gewoel van 't gemeen, in hun stille, deftige huizen, zelden ge- | |
| |
zien van 't lagere menschdom, dat van hun bestaan dikwijls zelfs niet wist, of op hun landgoederen, hun buitens, als ze niet reisden. Dat waren 'n heel apart soort wezens, waarover-ie z'n gedachten maar niet eens liet gaan. Ze waren dan ook niet speciaal Hofstadsch, konden even goed in 'n andere stad, 'n ander land hun stil-hoog bestaan leven. Neen, hìj, Struggle, kende, beminde, adoreerde alleen hèt kliekje, de wufte, vaak schreeuwerige groep, welke de min of meer afgunstige aandacht van elken rechtgeaarden Hofsteder trok, het clubje, dat Hofstad-op-z'n-uiterst was. En freule van Nebdal was daarvan een van de schitter-figuren.
Jaren waren de douairière en 'r dochter onbereikbaar voor 'm geweest. En nu... O, Struggle bedwong met alle kracht 'n zeer ongepast boertje.
Vóór ruim veertien dagen had-ie de hooge eer genoten van 't bezoek van de douairière. Nòg stond 'm dat schoone oogenblik helder voor den geest. Wederòm zag-ie, hoe-ie, toevallig door z'n raam kijkend, tot z'n aangename gewaarwording 't welbekende rijtuig van de van Nebdal's voor 't huis van de firma meende te zien stilhouden. Als geëlectriseerd was-ie opgesprongen, onwillekeurig met de hand de haartjes links van z'n scheiding, die soms 'n weerbarstige neiging tot wippen vertoonden, gladstrijkend en met 'n vaag grijpen naar z'n das, of die wel recht zat. En jawel, de douairière, gesteund door den palfrenier - o, wat had hij niet gegeven, op dat oogenblik in diens plaats te zijn! Gelukkige dienstknechten! Zìj waren immer in directe aanraking met de uitverkorenen der schepping! - was
| |
| |
de stoep naar hùn kantoren opgewaggeld, de bel was gegaan, hij had niet geweten, wat te moeten doen, kon toch niet als 'n jongste bediende gangwaarts snellen, was echter oòk te geënerveerd geweest, z'n gewone kalmte te bewaren, tot 't alles-verblindende, zielverrukkende bericht tot 'm kwam, dat de douairière hèm speciaal wenschte te spreken.
Dat was 'n onderhoud geweest, dat-ie z'n leven lang niet zou vergeten. De douairière had zich allerbeminnelijkst voorgedaan. Struggle proefde daarachter wel wat comedie. O, hij was slim genoeg, begreep dadelijk, dat men op z'n ijdelheid speculeerde. Doch wat gaf dat? Als 't hem maar weer iets pousseerde in de adellijke kringen!
De oude dame - o, nù eerst had-ie eens goed gezien, welk 'n ruïne ze was! En paars van 't drinken! 't Verhaal, dat over 'r liep, was dus geen praatje. Ook herinnerde hij zich toen de komische beschrijving, welke Keereweer gaf, die 't weer van dokter Vogelaars had, van de massage-kuur, welke ze onderging. En als je dan eens bedacht de triomfen, die ze vroeger behaalde! Ja, niet alleen 't mànlijk geslacht takelde af met de jaren! - de douairière had zooveel gehoord van z'n financieel genie, zei ze. Struggle boog. Nu kwam ze z'n hoog gewaarden raad eens vragen. Struggle stelde zich geheel tot 'r dispositie. Ze had eenige papieren, waarmee ze op 't oogenblik niet goed weg wist. Ook wenschte ze wat geld op secure wijze te beleggen, maar toch zóó, dat 't goed rendeerde, enzoovoorts, enzoovoorts. Struggle had volkomen begrepen. Hij
| |
| |
kon de toegenegenheid van de douairière koopen, waardoor z'n entreé in de hooge kringen weer ietwat vergemakkelijkt zou worden. Waarschijnlijk was er over 'm gesproken op een van de vele speelavonden in haar salons, waardoor 't huis op de Oude Gracht 'n zekere beruchtheid had verkregen. En dadelijk nu trok de listige vrouw, met wier geldelijke moeilijkheden Struggle niet onbekend was, van de omstandigheid partij, waarin ze den strever naar grootheid wist, wenschte z'n zucht naar 't hoogere breedst te exploiteeren. Struggle beet toe. Zoolang ie immers geen dupe was, kon-ie zich gerust disponibel stellen voor 'r financieele operaties. Het loon, dat-ie 'r daarvoor in rekening bracht, zou hoofdzakelijk in kleine dienstjes bestaan, welke ze 'm bij z'n moeizamen klimtocht naar z'n ideaal bewijzen moest. Ze hadden als 't ware 'n stilzwijgend contract opgemaakt.
Toen Struggle, na twee dagen ongeveer, eenigszins van de duizeling bekomen was, welke 't bezoek van de douairière 'm veroorzaakte, waren z'n wenschen al stouter geworden. Niet alleen hoopte-ie nu, zich eens toegang te verschaffen tot de salons op de Oude Gracht, neen, op 'n nacht was 't éblouissant vermetele plan in 'm gerijpt, de freule tot de zijne te maken! O, 't leek krankzinnig, zoo op 't eerste gezicht! Maar als je eens goed nadacht, wroette, peinsde, waarom was 't dan niet mogelijk? Hij was toch Struggle, van de rots-hechte firma Lanselo, 'n bekend figuur in de uitgaande wereld, al had-ie dan geen kroontje op z'n naam. De freule moest waarachtig blij zijn, als ze hèm nog kreeg. Mocht
| |
| |
ze al geadoreerd worden door 'n heele kliek, geen van 'r kring zou 'r meer tot z'n echtgenoote maken. En haàr moest 't toch eens vervelen, altijd de maîtres te zijn van 'n standgenoot. Waarlijk, rehabiliteerde ze zich niet, door hèm te nemen? Hm, ze zou vinger en duim likken, ging je alles eens goed na. 't Zou moeilijkheid geven met den graaf van Montrose, ja. Dat was beroerd. Keerde dìe 'm den rug toe met zijn vrienden, dan was-ie niet veel verder dan voorheen. Jammer, dat hìj door zoo'n huwelijk geen titel kreeg. Je moest àndersom kunnen trouwen, zóó, dat hij voortaan heette: ‘Freule van Nebdal, geboren.... en dan z'n naam.’ Nu ja, dat kon eenmaal niet. Ellendig! Doch, hm hm, ja, d'r was toch wel 'n weg. 'n Huwelijk, best. Daar kon de graaf zelfs niet veel tegen hebben. Z'n maîtres werd er weer 'n.... 'n fatsoenlijke vrouw door! Als-ie z'n oude rechten maar kon blijven doen gelden! En Struggle, zou-ie zich daartegen verzetten? 't Zich ruiterlijk bekennen wilde-ie niet, maar diep in zich wist-ie heel zeker, dat-ie zich in alles schikken zou, wat men van 'm wenschte, als-ie maar vasten voet kreeg in de kringen van de douairière van Nebdal. Trouwens, zoolang als-ie maar niet zoo diep zonk als.... als Keereweer zou-ie haast zeggen (maar dat mocht-ie toch niet! Hij verdàcht Gerard nog maar!) vond-ie zichzelf 'n moreel tamelijk hoog staand sujet. Hm, als je in de groote wereld verkeerde, nam je alles zoo nauw niet!
Al die dingen namen Struggle's denken weer gansch in beslag, terwijl-ie langzaam Hofstad's drukste winkelstraten door kuierde. O, de verwezenlijking van dat
| |
| |
grootsche idee, de schoone freule z'n vrouw te heeten, was nog ver! Hij wist 't. 'n Opeenstapeling van haast onoverkomelijke moeilijkheden waren te overwinnen! Maar hij was koppig, Struggle, had dat in de twintig jaren van z'n onafgebroken worsteling wel bewezen. Hij zag tenminste 'n weg. En dat was al veel. De douairière! O, hij aanbad haar! Ze was z'n engel, z'n leidster. Zij trouwens zou tevreden over 'm zijn. Nù reeds had-ie hoogst gelukkig voor 'r gespeculeerd. Ze wist 't, hij had 't 'r gemeld. En sinds gisteren bebroeide-ie nu 't stoute voornemen, 'r 'n bezoek te brengen op de Oude Gracht. Hij moest daar natuurlijk heel voorzichtig mee zijn. Eén te haastige stap kon veel bederven. Echter, hij had 'n paar veel belovende papieren op 't oog, tot welker aankoop hij 'r dringendst wenschte te adviseeren. Dat zou 'r dadelijk zachtst stemmen. O, hij kènde 't menschelijk gemoed. Ja, mòrgen moest-ie den grooten stap wagen!
Struggle slenterde terug, bekeek zich van op zij in 'n spiegel. Hij kwam zich jeugdiger dan ooit voor. Die ergernis om den baron van Liktum Priktum was-ie al weer vergeten. De freule van Nebdal speelde 'm nu enkel door 't brein. Wat, was-ie geen begeerlijke partij? Z'n figuur was nog van 'n slankheid, welke menige jeune homme 'm mocht benijden. Wacht, hij moest strak voor zich kijken. Daar passeerde madame Joséphine van 't bekende rendez-vous, dat in de wandeling ‘'t Huis Klingeling’ heette, omdat de buiten-bel er nooit stilstond, evenmin als de vele electrische schelletjes van de kamers. Ze kenden elkaar maar al te
| |
| |
goed. Doch dat kon je op straat zoo niet laten merken.
Hij herinnerde zich: iets aan z'n persoon hinderde 'm momenteel. Mankeerde er wat aan z'n toilet? Neen, dat niet. O, ja, hij wist 't. Die haartjes, links van z'n scheiding, waren weer te weerbarstig, dienden noodzakelijk geknipt. Juist was-ie bij Jacobi. Hij ging binnen.
Behalve twee bedienden, vond-ie Jacobi zelf in den salon. Die leek echter gepreoccupeerd, begroette 'm niet met de gewone, gesoigneerde deftigheid. Hij was zeker weer vol van z'n nieuwe zaal, welke-ie, volgens de laatste berichten althans, eerstdaags zou openen. Met 'n enkel woordje informeerde Struggle er naar, welwillend. Jacobi, als uit gepeinzen opgeschrikt, antwoordde ontwijkend. Dan echter kon-ie zich toch haast niet bedwingen, wilde iets loslaten van z'n groot geheim. De naam Louis Poepjes brandde op z'n tong. Hij zou.... Gelukkig leidde de binnenkomst van weer 'n klant 'm even af. Hij moest sterk zijn, Jacobi, stèrk. O, 't was dan ook 'n weergalooze verrukkelijkheid, te weten, dat de groote romancier werkte in z'n nog niet geheel voltooiden salon: ‘De Nieuwe Krul’. Hij ging weer eens kijken, gauw! Dan was-ie meteen veilig voor verdere onbescheiden vragen!
De schaar knipte met zachte metaal-klankjes in de zuinige chevelure van den niet te ontmoedigen Struggle-for-highlife.
|
|