Jellen en Mietje
(1992)–Karel Broeckaert– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
De Dobbele Schapers Almanak voor 1816 (bij De Busscher te Gent)De lezers van de Gazette van Gend troffen op donderdag 21 december 1815 een advertentie aan voor De Dobbele Schapers Almanak voor het jaar 1816: tweede jaer, in octavo, van 260 bladz., met dry konstplaeten, verbeeldende de eerste het portrait van den auteur, de tweede JELLEN en MIETJEN, en de derde verbeeldende eene halte der burgerlyke nachtwagt te Gend [...]. Deze almanak verscheen bij Guillaume de Busscher (in octavo, 64 p. lim., d.w.z. het eigenlijke kalendergedeelte met lijst van de jaarmarkten e.d.m., en 184 p. leestekst; samen met de 12 blz. authentieke schapersalmanak helemaal voorin werd dat inderdaad 260 blz.). Drukker De Busscher (een voorvader van Suzanne Lilar en Françoise Mallet-Joris) had zich pas heel recentelijk in Gent gevestigd. Zijn vroeger bedrijf in Brugge was vernield op 12 maart 1814, toen een verrassend maneuver van de heenvluchtende Franse bezettingstroepen een tijdelijke ontreddering van de plaatselijke ordedienst had veroorzaakt. Het gepeupel had daarvan geprofiteerd: De Busscher was inderdaad zeer verknocht geweest aan het Franse keizerrijk. In zijn nieuwe woonplaats zou hij vlug de voornaamste drukker worden, ongeëvenaard in de gravure en in de nieuwe techniek van de steendrukGa naar voetnoot(1).
Zijn Dobbele Schapers Almanak lag vanaf 1 januari 1816 te koop ‘au Magasin de Nouveautés, chez G. de Busscher et Fils, imprimeurs-libraires, place de la Calandre, no 18, à Gand’ (advertenie in Gazette van Gend en Journal de Gand, allebei in het Frans, 1 januari 1816). | |
[pagina 20]
| |
Fig. 3
| |
[pagina 21]
| |
Het ziet ernaar uit dat deze almanak voor de pas neergestreken drukkerboekhandelaar de grote reclamestunt is geweest. Een voor het genre ongewoon groot formaat, een ongewoon hoog aantal bladzijden, een ongewoon hoge oplage (wat onrechtstreeks door de vele bewaarde exemplaren wordt bewezen), en ongewoon luxueus aan de man gebracht: ‘prys: 2 francs, idem op beste postpapier, eerste plaetdrukken, 3 francs’, besluit de advertentie van 21 december. Niet zonder reden werd ook beklemtoond dat het hele boekdeel met een nieuwe letter was gezet (‘Almanaken [sic] moeten gedrukt worden met eene correcte letter ende schoon pampier’, wordt helemaal voorin uit een ‘Art. 8, edict. 1626’ geciteerd). Voor almanakken - samen met ‘vliegende bladen’, kruiske-a's en dergelijke assepoesen van het drukkersbedrijf - was bovenal de kopergravure een ongeziene luxe, apart (want volgens diepdrukprocédé) gedrukt en als buitentekstplaat ingelegd. Guillaume de Busscher ging bovendien met een afficheslag de almanak te lijf die zijn collega J.N. Houdin durfde voor te stellen als zijnde de echte voortzetting van zijn suksesrijke almanak van het jaar voordien.
Houdin had namelijk in een aankondiging in het (bij hemzelf gedrukte) Journal de Gand van zondag 31 december 1815 daarover gemeld: Sous presse [...], non moins intéressant que celui de l'année dernière, dont il est la continuation, au prix modique de 75 centimes. Op deze aankondiging heeft De Busscher onmiddellijk gereageerd met een overal uitgeplakte affiche onder de titel Reclamatie: ... De ondergeteekende drukkers en uytgevers van den Dobbelen Schapers Almanach voor het jaar 1816, [...] hebben de eer het publiek te berigten, dat de schryver van het bovenstaende werk, 't gene by de ondergeteekenden reets [sic] uytgegeven en te bekomen is, de autheur is, van den Dobbelen Schapers Almanak, de welke het voorleden jaer, gedrukt en uytgegeven is geweest, by de heer Houdin, en alzoo het echte vervolg en uytgave is. Gend, 1 Januarius 1816. G. de Busscher en Zoon. | |
[pagina 22]
| |
De heer Houdin liet prompt weer van zich horen in zijn Journal de Gand van woensdag 3 januari. De tekst geeft te verstaan dat Broeckaerts overstap voor hem zeer verrassend is aangekomen: On a placardé hier avec profusion une affiche (elle est cidessous) dans laquelle on affirme que l'almanach, qui se vend chez M. De Busscher, est l'ouvrage de l'auteur du Double Almanach de l'année dernière. Il est incontestablement vrai que le titre et les morceaux copiés littéralement de ce dernier almanach sont de cet auteur, dont les productions originales peuvent servir d'excuse à cette espièglerie de laquelle nous avons ri les premiers. Nous affirmons à notre tour que si les auteurs de l'affiche ont raison, nous n'avons pas tort en annonçant la véritable suite et continuation du Double Almanach, sorti l'année dernière de l'imprimerie de ce journal. Ce petit ouvrage paraîtra très-incessamment, sans portrait d'Auteur, mais accompagné de la gaité et de l'aimable folie qui le distinguent; le tout pour le modique prix de 75 centimes. (Volgt de gehele tekst van De Busschers affiche!) Bij ons weten hebben noch Houdin noch De Busscher na 1816 nog een almanak uitgebracht onder een titel die iets met schapers te maken heeft. Maar het authentieke schapersalmanakje, beperkt tot de eeuwenoude tekentjes in zwart en rood, verliet alleszins nog tot 1840 de persen van de gezusters De Goesin en van Judocus BegynGa naar voetnoot(1).
***
Broeckaerts inbreng in die Dobbele Schapers Almanak voor 1816 was ongetwijfeld veel ruimer dan algemeen wordt aanvaard en sloeg wellicht ook op | |
[pagina 23]
| |
de eerste katerne, waarin drie kalenders zijn opgenomen. De eerste kalender is de eigenlijke schapersalmanak, 16 bladzijden lang. Fig. 4 toont de eerste vier bladzijden ervan, maar dan zonder de rode kleur waarmee o.a. de tekens voor de zondagen - de halve schijf met een kruisje erboven, door zes driehoekjes gevolgd - en de feestdagen zijn aangeduid. Men kan zich afvragen of vanuit huize De Busscher deze ene katern ook apart werd verspreid door de van hoeve tot hoeve trekkende ‘colporteurs’. En of deze almanak der analfabeten al langere tijd de status van modieuze rariteit genoot, misschien als bijverschijnsel van de herdersliteratuur (het verband lag sinds Edmund Spenser's The shephearde's calendar, 1579, nogal voor de hand). Het blijft in ieder geval vreemd dat Houdins ‘schapersalmanakken’ het juist zonder schapersalmanak deden. Heeft precies die loze titel iemand op het lumineuze idee gebracht om de daad bij het woord te voegen? En was die iemand Broeckaert, die in zijn Sysse-panne ‘de curiositeit van de folklorist’ aan de dag legde, zoals A. Jacob heeft opgemerkt?
Op die schapersalmanak volgen 1) de concordantietafel van de republikeinse en de gregoriaanse kalender vanaf het jaar I (1792-93) tot het denkbeeldige jaar XXV (1816) (zoals al geschreven, was de republikeinse tijdrekening in 1806 stopgezet), 2) de lijst van al de dagen van het republikeinse jaar met hun benaming (net zoals in Houdins almanak van het jaar voordien), 3) de gregoriaanse kalender voor 1816 (precies op het samengaan van beide kalenders slaat de term ‘dobbele’ [dubbele] uit de titel), 4) ‘Jaer- en peirdemarkten’, 5) ‘Wekelyksche merktdagen in de provintie van Oost-Vlaenderen’, 6) ‘Vertrek en aenkomst der merkt- en beurt-schepen’ en ‘der brief-posten’ (voor Gent), 7) ‘Merkweerdige tydstippen die een mensch in deze wereld dient te weten’ (vanaf de schepping van de wereld), 8) ‘Prognosticatien’ (de onmisbare 'goe- en kwaweervoorspelling') en 9) ‘Reglement op 't grave-jassen’ (een kaartspel dat ook in Broeckaerts Sysse-panne geregeld ter sprake kwam). | |
[pagina 24]
| |
Met dit alles zijn vier katernen in octavo gevuld: 64 ongepagineerde bladzijden. De genoemde rubriek zeven, ongewoon fantasierijk bedacht en geformuleerd, is bijna woord voor woord identiek met de overeenkomstige rubriek in de bij Houdin gedrukte almanak van het jaar tevoren.
Het volgende gedeelte is gepagineerd van 1 tot 183. Ook dit afzonderlijk geheel van verhalen en andere stukken is anoniem, maar o.i. compleet van de hand van Karel Broeckaert: De nieuw-jaer-gift of het is al boter aen de galg (met een motto naar La Bruyère, met verwijzingen naar een even kleurrijk als heterogeen gezelschap auteurs als Claude Millot, B. de Fontenelle, Abraham a Sancta Clara, N. Machiavelli, Jacob Cats en Richard Steele, en met de briljante inzet ‘Zulk een ey, zulk een kieken’), p. 1-14. - Bevolking der voornaemste plaetzen, volgens de beste schryvers (de auteur heeft het op blz. 20 over ‘alle de nieuwe zielsgebreken’, wat ook in het berijmd onderschrift bij zijn gegraveerd portret staat), p. 15-20. - Noncle-Jan in de verkoopzael of een verloren woord, p. 21-39. - A propos (voorbericht bij Jellen en Mietje), p. 40. - Jellen en Mietje, hunne vryagie, en hoe dat een dingen somwylen komt voor een enkel woord, p. 41-86. - Gedenkschriften uyt de oude tyden toen alles goed koop was, p. 87-96. - 't Jaek of de gevallen van eenen remplacant [sic] uyt veurne-ambacht, p. 97-109. - Bylagen, p. 110-119. - Iets over den spaenschen oorlog (soldatenbrief van 1808), p. 120-122. - Over de Baerden en Knevels, p. 123-128. - Over de paruyken, p. 129-135. - Mengelwerk, p. 136-150. - Kronyk van de merkweerdigste gebeurtenissen voorgevallen gedurende het jaer 1815, p. 151-178. - Poezy (Nieuw liedeken. Stemme: Ik ben een meysken van 18 jaeren), p. 179-183.
Het merkwaardigste stuk, buiten Jellen en Mietje, lijkt ons Noncle-Jan, handelend over een man die tijdens de revolutie jaren iedere vernieuwing koppig van de hand wees - een reïncarnatie van Gysken - en over zijn zoon, die op klachten i.v.m. de nieuwe belastingen reageert met een zedenpreek over de ware vormen van belasting waar mensen onder gebukt gaan, zijnde luiheid, | |
[pagina 25]
| |
Fig. 4
| |
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
Fig. 5: Twee bladzijden uit ‘Den Boeren ofte Schaepers Almanach voor het Jaar ons Heere M.DCC.XCIV’ (1794), gedrukt te Gent bij de Weduwe Michiel de Goesin. Het lijkt of Guill. de Busscher tweeëntwintig jaar later deze zelfde houtblokjes (in een meer afgesleten toestand) heeft gebruikt.
| |
[pagina 30]
| |
hoovaardij en dwaasheid. Dit gemoraliseer was in bijna identieke bewoordingen al te lezen in de Sysse-panne (28 februari 1796), waar het ontleend blijkt te zijn aan Benjamin Franklin. Bij de inhoud, die neerkomt op het goedpraten van een onprettige fiscale druk, past wel de bedenking dat enig opportunisme onder de opeenvolgende politieke regimes Broeckaert niet vreemd was.
***
Deze dobbele schapersalmanak bevat drie kopergravures en één houtsnede (niet meegerekend de talloze figuurtjes en taferelen in houtsnede waarmee voorin de eigenlijke schapersalmanak samengesteld was). De kopergravures zijn uiteraard afgedrukt op afzonderlijk ingelegde bladen. Helemaal vooraan vindt men het manshoofd in profiel, dat dank zij de aankondigingen in de Gazette van Gend identificeerbaar is als het portret van Karel Broeckaert. Er staat ‘van den auteur’, maar geheel Gent heeft de sinds anderhalf decennium naar Aalst uitgeweken ex-redacteur van de Sysse-panne natuurlijk op slag herkend. Van een origineel signalement gesproken. Ook het berijmd onderschrift wijst in zijn richting: het thema van de veranderlijkheid heeft hij, kind van een uitzonderlijk onstandvastig tijdsgewricht, als geen ander tot het zijne gemaakt. De tweede kopergravure, tussen blz. 40 en 41, toont ons Jellen bij Mietje thuis op het moment dat het meisje haar jurk kniehoog optilt om er de vuurpot of lollepot onder vandaan te halen (fig. 6 toont een kopie van de vermoedelijk originele tekening die naast de gravure ingekleefd zit in het exemplaar G 9953 van de Centrale Bibliotheek van de Universiteit Gent. De gravure zelf drukken we verder af, op de plaats waar ze thuishoort, nl. bij de titelbladzijde van het verhaal). W. Braekman beschrijft de voorstelling op de gravure als volgt: | |
[pagina 31]
| |
In zijn rechterhand houdt Jellen een pijp (wellicht in witte pijpaarde), in zijn linker een solferpriem, die hij wel zal genomen hebben uit de solferbak, die in de haard te zien is. Mietje zit op een stoel en reikt met de linkerhand de vuurpot aan Jellen. [...] Het ingaan van Mietje op Jellens vraag zal Jellen wel als een bij zonder goed teken voor zijn toenaderingspoging hebben geïnterpreteerd.Ga naar voetnoot(1) De symboliek van deze pijp-en-lollepot-scène laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Van een vondst is hier overigens, wat Broeckaert betreft, geen sprake. Kobus en Agnietje uit Justus van Effens Spectator opent met een identiek tafereel.
Het blad met de derde kopergravure zit ingenaaid tussen blz. 150 en 151, met de prentzijde naast blz. 151. Hier begint de rubriek ‘Kronyk van de merkweerdigste gebeurtenissen voorgevallen gedurende het jaer 1815’. Het tafereel (zie fig. 7) illustreert een passus op blz. 176-177, waar de Gentse nachtwacht ter sprake komt, 15 november 1815: 15 Dito. De straten dezer stad sedert eenigen tyd zoo onveylig geworden zynde, dat er gedurende den nacht, dry verscheyde moorden waren gepleegt, heeft het magistraet geraedsaem gevonden een burgerlyke nachtwacht op te rechten en de dekens der respective gebuertens byeen te roepen, om de zelve te organiseeren; gedurende d'eerste dagen wierden deze wachten door de gebueren in persoon gedaen, maer welhaest heeft het meestedeel der zelven, zich doen vervangen door bedienelyke mannen gezegt remplacanten, welke thans gemelde wacht waernemen, van vyf tot elf ueren 's avonds, behoorelyk gewapend met pyken en hallebaerden; sedert dien tyd zyn de straten veylig, en men heeft van dergelyke heuveldaden niet meer gehoort. | |
[pagina 32]
| |
Fig. 6: Vergelijk met de gravure die na deze inleiding, bij het begin van de originele tekst, afgedrukt is.
| |
[pagina 33]
| |
Fig. 7
| |
[pagina 34]
| |
wy gevallig den nacht getroffen hebben, toen NONCLE JAN op de wacht was, en alzoo gelegenheyd vinden, dien filosoof aen onze lezers te laten zien. Wy achten het onnoodig te zeggen dat hy het is, welke met den parapluie onder den arm, staet. Wy denken dat het onzen lezeren niet vreemd zal voorkomen Noncle-Jan persoonlyk op de wacht te ontmoeten, daer hy steeds de man van zyn eygen gevoelen, van zyne eygene grondbeginzelen is en de zelve getrouwelyk volgt; want hy is gewoon te zeggen dat wy ons niet te veel op de zorg van een ander mogen verlaten en dat indien men iets wel wilt gedaen hebben, men zulks zelfs doen moet. De tekenaar en graveerder was Lieven Amand de Bast (Gent 1787-1837)Ga naar voetnoot(1). Deze neef van de geleerde kanunnik De Bast was een gezocht graveerder op medailles. Hij was in de Gentse kring van artiesten en schrijvers een geziene figuur, mede-oprichter van de Société des Arts et de Littérature à Gand (1808). Hij stichtte in 1823 samen met zijn oud-onderwijzer J.B. Delbecq de Messager des Sciences et des Arts du royaume des Pays-BasGa naar voetnoot(2). Zijn bijdrage Sur les tableaux des frères Van Eyck, placés dans l'église de Saint Bavon, à Gand, et plus particulièrement sur le mérite d'Hubert comme peintre (1823) mag zeker belangwekkend genoemd worden.
Prudens van Duyse schrijft dat de platen in Broeckaerts Dobbele Schapers Almanak voor 1816 (twee platen, zegt hij ten onrechte i.p.v. drie) de | |
[pagina 35]
| |
enige zijn ‘die de graveur De Bast ooit maakte’. Hij bedoelt hiermee dat de bekende graveerder op medailles en vazen alleen deze ene keer graveur is geweest van boekillustraties op koperplatenGa naar voetnoot(1). Voisin kende dan toch een honderdtal zulke kopergravures van De Bast, waaronder hij er een vermeldt: ‘une caricature des bourgeois patriotes de 1789’Ga naar voetnoot(2). Ongetwijfeld de plaat ‘Wer da!’ (Verwart Voisin 1789 met 1815? Niet noodzakelijk. De Bast was bij de opstand tegen Jozef II weliswaar maar twee jaar oud, maar dat bewijst niet veel.
Wij drukken voor de volledigheid ook de houtsnede af die het verhaal Noncle-Jan in de verkoopzael siert (fig. 8): net zoals de pas besproken koperplaat is dit een geval van (geestige) improvisatie rond gerecupereerd beeldmateriaal. Gezelle zou zich in Rond den Heerd tot een meester in (ook) dit genre ontpoppen. | |
[pagina 36]
| |
Fig. 8
|
|