Jellen en Mietje
(1992)–Karel Broeckaert– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Den nieuwen Dobbelen Schaepers-Almanach voor 1815 (bij Houdin te Gent)Het eerste van de vier hoofdstukken van Jellen en Mietje verscheen in een Gentse almanak voor 1815: Den Nieuwen Dobbelen Schaepers-Almanach, voor het jaer O.H. Jesu-Christi M.D.CCC.XV. Door M.B.T. Klad-Schryver, gekent door menigvuldige diergelyke Werken (Gent, J.N. Houdin, Catalognestraat). Een advertentie ervoor vindt men voor het eerst in de Gazette van Gend van donderdag 12 januari 1815, nl. als te verschijnen in de loop van de daaropvolgende week (en te koop bij Hubert Dujardin, boekhandelaar).
Het eigenlijke kalendergedeelte voorin bevat 1) een concordantietafel voor de republikeinse en de gregoriaanse kalender, 2) de dagen van de republikeinse kalender (met hun namen: 1 Vendémiaire: druif, 2 Vend.: saffraan, 3 Vend.: kastanje, enz.), 3) de klassieke almanakrubriek ‘hoeveel jaren zijn verstreken sinds...’ (gewoonlijk van de schepping van de wereld tot een treffend feit uit het pas voorbije jaar), 4) de jaar- en paardenmarkten en 5) de gregoriaanse kalender voor het jaar 1815. Merkwaardig is het belang dat aan de republikeinse jaarrekening toegekend blijft, terwijl die al bij keizerlijk decreet van Napoleon vanaf 1 januari 1806 (of 11 Nivôse XIV) afgeschaft was. Nog merkwaardiger is dat in deze ‘nieuwen dobbelen schaepers-almanach’ helemaal geen schapersalmanak te vinden is: we bedoelen de aloude almanak die hoofdzakelijk met conventionele tekens de werk- en feestdagen, de maanstanden, het weer enz. aangeeft of voorspelt (en die in de concurrerende ‘dobbele schapers almanak’ een jaar later wel zal voorkomen en er een bijzonder attractief cachet aan zal verlenen). | |
[pagina 14]
| |
Heelwat uitvoeriger is een tweede gedeelte (afzonderlijk gepagineerd van 1 tot 85) met van alles en nog wat. In het kort de gehele bijdragenreeks: Iets over de prognosticatien. Aen het schoon geslacht. - Prognosticatie, p. 6-17. - Bericht (gevende de reden waarom het onmiddellijk volgende stuk in het Gents dialect is geschreven), p. 18. - Jellen en Mietje (eerste hoofdstuk), p. 19-28. - Een snuyfken, p. 29-33. - De wonderlyke historie van den wandelenden Jode, den welken sedert het jaer 33 tot deze ure toe geduerig in de weireld is dwaelende. Zesde en laeste vervolg, p. 34-39. - Bloem-zotten (over de tulpenzwendel in het zeventiende-eeuwse Holland), p. 40-42. - Historie van Mandrin. Vierde vervolg (met als aanhef: ‘Wy hadden reeds verscheyde jaeren in onze voorgaende Almanachen het vervolg van deze schoone historie verwaerloost, om dat wy eenen tyd beleeft hebben, in den welken niet eenen maer duyzenden Mandrins te vinden waeren’, en met aan het einde: ‘Het vervolg par naeste’), p. 43-46. - Wonderbaere historie van Doctor Faustus, Grooten Tooveraer en zwarten Konstenaer. Derde vervolg, p. 47-51. - Curieuse kerkelyke Geschiedenissen en Oudheden, p. 52-53. - Nieuwe kerkelyke Gebeurtenissen (gebeurtenissen in Gent tijdens de voorbije Franse overheersing), p. 54-55. - Eenige oudheden en merkweirdige gebeurtenissen der stad Gend, p. 56-70. - Kronyke [...] (chronologisch overzicht van het voorbije jaar 1814, met enkele gevallen van hekserij, o.a. te Onkerzele), p. 71-85.
De fragmenten uit de volksboekjesliteratuur (Wandelende Jood, Faustus, waar wij ook Mandrin bijrekenen, de legendarische bendeleider uit het Rhônegebied, 1724-1755), hier aangeboden als zoveelste vervolg, geven te kennen dat deze almanak zelf een reeks voorgangers heeft gehad. Ook van de hand van M.B.T.? Ook van de hand van Broeckaert?
*** | |
[pagina 15]
| |
Het stuk dat ons hier het meest interesseert, draagt eigenlijk een uitvoeriger titel: Jellen en Mietje, hunne vryagie, en hoe dat een dingen somwylen komt voor een enkel woord (voor: omwille van). Deze eerste worp beslaat slechts tien bladzijden. Volgend ‘Bericht’ gaat er aan vooraf: Dit taalkundig ‘bericht’ zal met het aangevulde verhaal overgaan naar de Dobbele Schapers Almanak van het volgende jaar, maar met weglating van de laatste tien woorden: de zinspeling op het verkiezen van het Frans boven het algemeen Nederlands klonk in het inmiddels geconsolideerde Verenigd Koninkrijk der Nederlanden waarschijnlijk niet langer opportuun. Een tekstvergelijkende studie tussen de versie van 1815 en die van 1816 ware misschien op een andere plaats gewenst. Voor de meest in het oog springende variante verwijzen we de lezer naar blz. 51 van de tekstuitgave: deze gehele slotbeschouwing, bijna een bladzijde lang (van Alzoo tot pronken), | |
[pagina 16]
| |
ontbreekt in de versie 1815 (wat naar onze smaak beter is). Interessant is in de versie 1815 ook de toevoeging ‘Het vervolg en de bruyloft par naeste’.
***
Karel Broeckaert stuurde twee exemplaren van deze almanak naar het Koninklijk Instituut te Amsterdam, Klasse der Letteren. Deze Academie naar Frans model was door koning Lodewijk Napoleon in 1808 gesticht en de allereerste binnengekomen brief bij de Klasse der Letteren was er overigens een van dezelfde Broeckaert geweest. Hij verzocht de gloednieuwe hoge instelling toen om medewerking bij de groots opgezette Aalsterse dichtwedstrijd op het onderwerp De BelgenGa naar voetnoot(1).
Zijn schrijven bij de zending van zeven jaar later is belangwekkend genoeg om grotendeels afgedrukt te wordenGa naar voetnoot(2): Zedert eenige Jaaren is onze onderhandeling af gebroken geweest, door de onderdrukkingen die wy in de leste afgeloopen tyden hebben uitgestaan: byna wierd de yver tot Schoone Letteren alhier uitgedooft en de genootschappen en Rethorique kamers gingen langzaam te niet. Dog thans zedert de leste gelukkige gebeurtenissen en onze vereeniging met Holland beuren zy te gelyk het hoofd wederom op [...]. | |
[pagina 17]
| |
voortbrengzel van vernuft, maar als een bewys van de smaak des grootste gedeelte der vlaamsche lezers! zoû UEe konnen gelooven, dat het maar alleen onder het kleedzel van triviaale praatjens is, geschreven in de bezondere spraakwyze van het land, dat men eenige zedige of staatkundige stellingen, over het algemeen nietGa naar voetnoot(1) kan doen doorgaan, wanneer men het bestaan durft in de nederlandsche taal te schryven. Tot zo ver heeft het fransch de moedertaal in deze gewesten ten onderen gebragt, dat deze even als de doode taalen maar van eenige geleerde gekent is en verstaan word, en om in het nederduitsch gelezen te worden, moet een schryver zig alhier zoo ver onder zyne gewoone denkwyze buygen, als hy zig elders daar boven moet verheffen dog alles doet verhoopen, indien de Batafsche Academien en genootschappen hunne nieuwe broeders onderschraagen, dat wel haast, niet alleen een algemeen nationaal Caracter, maar ook eene zelfste Dialecte, de twee vereenigde volkeren op het nouwste en voor altoos zal verbinden. Willem Bilderdijk, de voorzitter, sprak in de vergadering van 23 februari enkele waarderende woorden ten aanhore van de heren Weiland, Bussingh, Loots, Van Lennep, Meyer en Kops, en met een beleefd dankwoord op 14 maart was de kous af. Verder contact blijkt de man uit Aalst niet te hebben gezocht.
De inhoud van deze brief bevestigt overigens de boven geciteerde introductie tot Jellen en Mietje. Vermeldenswaard is in dit verband dat het verhaal op de omslag van het almanakje wordt aangekondigd onder de titel Iets over onze Moeder-tael, of Jellen en Mietje (...). Waarbij opvalt dat Cannaert acht jaar later zijn boek over de vraag naar het gebruik van eigen streektaal of algemeen Nederlands de gelijkluidende titel Iets over de Hollandsche tael meegeeft. Belangrijker is natuurlijk het feit dat ze allebei dezelfde bedoeling hadden, nl. de machteloosheid van het 'Vlaams' te demonstreren en zodoende - tegen de taalparticularisten in - de noodzakelijkheid van de officiële (Noord)nederlandse spraakkunst en spelling te bewijzen. Niet dat de | |
[pagina 18]
| |
Zuidnederlandse (Vlaamse) particularisten het gebruik van het dialect propageerden: F.L.N. Henckel, F.D. Van Daele (Vaelande) en de jongere Leo de Foere dachten zeker niet aan een taalgebruik ‘op zijn Jellen en Mietje's’. Die suggestie moet op rekening van Broeckaerts zin voor karikatuur geschreven worden. |
|