Jellen en Mietje
(1992)–Karel Broeckaert– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Broeckaerts literaire entourageDe Sysse-panne en de verhalen uit de almanak voor 1816 zijn niet denkbaar zonder het opvallend voltairiaans cultuurklimaat dat Gent op het einde van de 18de eeuw kenmerkteGa naar voetnoot(1).
Wat rond 1800 in het toonaangevende lokale kringetje verlichte geesten allemaal leefde, met figuren als Jan Baptist Vervier (1750-1817), Karel Lodewijk Diericx (1756-1823), Jozef Bernard Cannaert (1768-1848), Norbert Cornelissen (1769-1849) en Jan Baptist Hellebaut (1774-1819), is door Cornelissen in zijn geestig Factum ou mémoire qui était destiné à être prononcé dans une affaire contentieuse, où il s'agissait de deux têtes (Gent, 1802) schitterend gesuggereerd: ‘quelques ouvrages dépareillés, jettés çà et là: un traité sur le Calcul infinitésimal; des tomes de Sterne, d'Erasme, de Casti, de Voltaire, de l'Arioste et de Parny; une Bible hollandaise; le premier tome de l'Héloïse; Montaigne; quelques romans de Wieland; Delphine de Madame de Staël-Holstein (car ils aiment ce qui est neuf); des Logarithmes; quelque chose de Sue sur le Galvanisme; une Pile de Volta, un appareil Phantasmagorique et plusieurs traités sur la matière et les formes des Bustes anciens et modernes...’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 9]
| |
Deze Cornelissen is door Prudens van Duyse goed getypeerd als de schepper van ‘littérature savamment légère’. Minder stijlvol zette b.v. Vervier Maarten de Bast voor schut. Deze Gentse kanunnik, auteur van een nog altijd geconsulteerde Recueil d'antiquités romaines et gauloises, trouvées dans la Flandre proprement dite (Gent, 1804) had namelijk een door Vervier onder de grond gestopt falsum als Romeins antiek herkend... Vervier trakteerde de geestelijke op een passend hekelschrift, maar sloeg hier dan toch al niet meer dezelfde grove toon aan als in de Excellente Print-Cronike van Vlaenderen, beginnende met Marten Bast (...), het beruchte keizersgezinde pamflet tegen de ‘helden’ van de opstand tegen keizer Jozef II, 1789-1790 (onder wie kanunnik De Bast). De juristen Diericx en Cannaert heten Verviers medeauteurs te zijn geweest voor dit schotschriftGa naar voetnoot(1).
Gentenaren die hun medeburgers nuttige lering hadden te bieden, of amusement, of allebei, deden dat soms met een almanak. De dubbele schapersalmanak met Jellen en Mietje had b.v. te concurreren met Het verheerlykt Vlaenderen, of den vlaemschen Hovenier, die Vlaenderen verheerlykt (gedrukt bij P.F. de Goesin-Verhaeghe). De lezer vond in deze almanak voor | |
[pagina 10]
| |
1816 o.a. een ‘Gendschen priet praet op de liefhebberye van het hey-planten. Te saemen uyt-een gedaen door Vaeder Gys en Lieven, op den Kyter (Kouter), te Gend’, en een ‘saemenspraeke tusschen eenen Bitteraeve en eenen Suykereywortel’Ga naar voetnoot(1). ‘Vaeder Gys’ kan een reïncarnatie van Gys(ken) uit de Sysse-panne en de tweede sysse-panne-reeks zijn, maar er zou eens moeten onderzocht worden of die naam in de plaatselijke almanaktraditie niet veel hoger opklimt. Als auteur wordt Jan Baptist Delbecq genoemd, de verdienstelijke plantkundige en bibliofiel. Zijn stijl is lang niet zo sprankelend als die van Broeckaert, maar steekt gunstig af bij de platvloersheid van de Almanach, 1817. Met Vervolg van de Samenspraeke tusschen de vier Clairés by Sanne de Bonte in de Vier Schaepeliers (gedrukt bij Snoeck-Ducaju, blijkbaar met minstens één voorganger die we niet onder ogen hebben gekregen).
Een opvallend product van Guill. de Busscher en Zoon - deze uitgevers van de Dobbele Schapers Almanak voor 1816 figureren straks in een hoofdstuk apart - was de Nieuwen koddigen Almanach, of Aenwyzer der Gendsche Estamineen, gevende een estaminée per dag, voor 1822, (met een samenspraak tussen een Gentenaar en een Bruggeling die de rijkdom van allebei de dialecten tot hun recht laat komen). Hierbij vergeleken had b.v. de Almanach voor 1823. De Gendsche Kwasten, met eene Samenspraek (gedrukt bij Snoeck-Ducaju) bitter weinig te bieden. Men krijgt bij het onderling afwegen van deze almanakken het gevoel dat dit volkse lectuuraanbod minstens op drie afzetniveaus mikte, in dalende orde: de pennevruchten van een Broeckaert, een Delbecq (een Cannaert ook), daaronder de lectuur zonder auteursnaam waar Snoeck-Ducaju blijkbaar de markt van beheerste, en helemaal onderaan de authentieke schapersalmanak, bestemd voor (semi-)analfabeten. | |
[pagina 11]
| |
Bijzonder opmerkelijk is de Gentsche Almanak voor den jare 1823, kunnende ook dienen voor Nieuw-jaergift (gedrukt bij Judocus Begyn bij de Appel-brugge). Men treft in deze lijvige uitgave (188 blz.), naast het verhaal Het Avond-partytje, of die niet verliezen wilt, mag niet meê-spelen (blz. 86-116), vooral lokaalhistorische en rechtshistorische bijdragen aan. Een ‘Eerste deel. Bataefsche en belgische Jaerboeken’ bevat (rechts)historische stukken uit de Noordnederlandse (de Bataafse) en de Zuidnederlandse (de Belgische) geschiedenis, met Willem de Zwijger op het voorplan, waarop een ‘Tweede deel. Gentsche Oudheden’ volgt (aldus de advertentie in Gazette van Gend, 9 december 1822).
Hoe dicht leunt het ‘voorbericht’ tot Het Avond-partytje niet aan bij het ‘bericht’ dat Broeckaerts Jellen en Mietje in de edities van 1815 en 1816 voorafgaat (wij citeren uit de Gentsche Almanak voor 1823, blz. 89): ‘Vraeg: Waerom hebt gy dat niet liever in het hollandsch geschreven? | |
[pagina 12]
| |
De minister van justitie, C.F. vanMaanen, heeft het in een brief aan koning Willem I (16 april 1823) over Jozef Bernard Cannaert, ‘wiens uitgave van een zeker boekje, onder den titel van Gentsche Almanak, dat ik in 't begin van dit jaar aan U.M. mogt aanbieden, althans eenen blijk van welgezindheidGa naar voetnoot(1) oplevert’.Ga naar voetnoot(2) Alles wijst er inderdaad op dat deze Gentsche Almanak voor 1823 in zijn geheel het werk is van Cannaert. De bijdragen over processen tegen dieren lijken vingeroefeningen te zijn geweest voor zijn opzienbarende studie Iets over het oude strafregt in België (1826), die als derde vermeerderde uitgave in 1835 verscheen onder de titel Bij dragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaenderen.
Cannaert, in dat jaar 1823 toevallig kandidaat voor de post van substituut van de procureur-generaal te Brussel, liet toen ook het werk Iets over de Hollandsche tael, noch voor, noch tegen verschijnen (Gent, A.B. Stéven), evenzeer anoniem, en geheel in de geest van het pas geciteerde ‘voorbericht’ bij Het Avond-partytje. Regelrecht pro dus, maar psychologisch van aanpak. |
|