Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel B(1918)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Bij mijn 58ste verjaardag. Acht en vijftig jaren Bleef de dood mij sparen, Zijn mij al ontvaren En voor eeuwig heen Met hun komen, scheiden, Met hun lief en lijden, Met hun vreugd' en strijden Zijn zij heen getogen Zijn zij weggevlogen In vergetelheên. Wat is er gekomen Van mijn wensen, dromen, Op de wilde stromen Van de vlugge tijd? Alles werd verzwolgen Door het lot verbolgen, Dat mij bleef vervolgen En mij voort bleef jaren Met ontelb're slagen In de levenstrijd. Hoeveel van mijn vrinden Die mij teder minden, Mochten rust al vinden In het stille graf! En ik dwaal nog henen Onder strijd en wenen, Tussen doornen, stenen, Die mij pijnen, wonden En de hoop verslonden Die mij steunsel gaf. Wijl mijn ziel bleef haken, Naar die stille baken, Waar na 's levens waken Rust is weggelegd; [pagina 92] [p. 92] Waar des noodlots tanden Niet in 't hart meer branden; Waar de ziel mag landen In die veil'ge weiden Waar na al ons strijden Rust is toegezegd. Vorige Volgende