| |
Aan de oorlogzuchtige Jingo's.
Als 'k over 't Engels Volk een oordeel moest gaan vellen,
En hier het jingodom tot maatstaf nemen moet,
Dan kom ik tot besluit, en wil het elk vertellen,
Het is toch een slecht volk, of zeg maar, ver van goed!
Ik heb altijd gehoord, van af mijn kindse dagen,
Dat 't Engels Volk, heel vast aan fair-play was gehecht,
Dat trouw en eerlikheid het immer kon behagen,
Dat het de zwakke nooit zijn recht nog had ontzegd.
Ik dacht het volk ook groot, dat mannen voort kon telen,
Als Gladstone, en nog meer, de wond'ren onzer eeuw,
En ik achtte ook 't gevoel, dat ieder Brit moest strelen,
En onderdaan te zijn van d' fiere Britse Leeuw.
Ik hield het volk voor groot, waar helden uit ontsproten,
Als Nelson, Wellington en zoveel anderen meer,
Die nimmer, dan voor 't recht, hun heldezwaard ontblootten
En gaven bloed en zelf, voor land, voor volk en eer.
Maar, zie ik hier de troep, die zich wel Eng'lands zonen,
Of 't volk der Britten noemt, dan zeg ik, dat in daad,
Of zegge, door gedrag, zij bitter weinig tonen,
Dat d' eer van Volk en land, hen aan het harte gaat.
| |
| |
Het is toch geen bewijs, als hier bij elke okkasie,
Een luide jingotroep als gekken gaan te keer,
Het Rule-Brittannia zingt tot glorie van hun Natie,
Wijl 't door een dwaas gedrag het weinig strekt tot eer.
Als slechts het gouden kalf door hen wordt aangebeden,
De waarheid wordt verdraaid, zoveel en waar het kan,
Der zwakken recht verkracht en in het stof vertreden,
O, zeg mij, Engels volk, waar blijft uw grootheid dan?
Een Volk kan groot slechts zijn, dat 't Recht niet gaat verkrachten,
De waarheid hulde doet, aan eerlikheid zich hecht,
Maar als 't zo's hier geschiedt, die deugden gaat verachten,
Dan toont het zich heel klein, en handelt laag en slecht.
Wie denkt, dat 'k overdrijf, zal ik bewijzen tonen,
Zie dageliks maar net de jingo-bladen in,
En zie hoe ze daarin onz' Afrikaanders honen,
Hen valselik beticht, als dis-lojaal van zin.
Slechts om men niet het hoofd gaat buigen voor die heren
En op hetgeen zij doen het Ja en Amen zegt,
Belastren zij ons steeds, dat wij de vlag niet eren.
En, trots hetgeen wij doen, vals zijn en onoprecht.
Het baat niet, dat wij trouw aan Eng'land zijn gebleven,
En nooit nog hier zijn vlag vertraden in het slijk,
Zoals door 't jingovolk eens zelf toch werd bedreven,
Toen 't onrecht werd hersteld, tot eer van 't Britse Rijk.
Toen Gladstone, d' ed'le man, het woord had uitgesproken:
Transvaal behoort niet ons, maar wel die helden-rij,
Die 't onrecht dat wij deên, zo moedig heeft gewroken,
Hun hoort het land alleen, Transvaal zij weder vrij!
Toen raasde 't jingodom, en werd die daad bedreven,
Waaraan ons volk zich nooit nog schuldig had gemaakt,
Aan Gladstone werd die daad, zo edel, nooit vergeven,
Ofschoon hij daar, voor d' eer van Eng'land heeft gewaakt.
| |
| |
Neem tans ook weer Transvaal, waarover jingo-hazen
De wereld breng' in roer, door vuige leugentaal,
Die iedereen, wáár ook, wordt in het oor geblazen,
Wat maar tot nadeel dient der Boeren van Transvaal.
Hoe vrij 't die heren staat millioenen op te hopen,
't Bezit van 't goud is niet genoeg nog, zo het schijn',
Zij schromen niet hun hand in mensebloed te dopen,
Om meesters ook van 't land, dat hun niet hoort, te zijn.
't Gemeen wordt opgeruid, en vuige list verzonnen,
De omgekochte krant blaast fel het vuur nog aan,
En menig staatsman, die, God weet waarmee, verwonnen,
Schroomt niet om met die troep in 't onrecht saam te gaan.
Zou 't ed'le Engels Volk, zo laag dan zijn gezonken,
Dat Macht, bij hen voortaan, de plaats van 't Recht betreedt?
En zou de deugderij, waar 't eerst mee heeft geblonken,
Vernietigd zijn door 't goud, waar d' eerzucht zich mee kleedt?
O, tijgers! die zo wreed de rust hier komt verstoren!
Kent gij de broederband, waarmee wij zijn gehecht,
Aan het Transvaalse Volk? kunt gij de liefde smoren,
Die een sterk're nog dan gij, heeft in ons hart gelegd?
Wilt gij, dat oud'ren hier, hun kindren zullen haten,
Of onverschillig zijn, welk lot hun dierb'ren wacht,
Als d' oorlogsvlam ontbrandt in gindse zusterstaten,
Ontstoken slechts door zucht naar goud en overmacht?
Stelt gij der burg'ren hart, dat klopt van liefd' en achting
Voor d' edele Vorstin die over ons regeert,
Niet op te zware proef? Of denkt gij dat verkrachting
Van menselik gevoel, om 't goud, ook ons beheert?
| |
| |
O, staakt uw drijven dan, houdt op met twist te zaaien,
Wij weten, jingo's, wat uw doel en oogmerk is,
Gij kunt de leugen wel in 't kleed der waarheid draaien,
Maar leugen blijft het toch, en komt aan 't licht gewis.
Neen! Eng'land kan geen eer bij zulk een oorlog halen,
Al keert zijn overmacht verwinnend uit de strijd,
Het zal deez' euveldaad niet slechts met bloed betalen,
Maar schande, het loon ook zijn, dat het verbeidt.
Geen oorlog zal het zijn, maar wel een moord, bedreven
Op 't vrije heldevolk, waarvan bij 't overschot
Een haat voor 't Engels Volk voor altijd voort zal leven,
Tot weer z'n nakroost vrij, zich buigen zal voor God.
|
|