Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel A
(1916)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 155]
| |
De Pelgrim, moe van 't rust'loos zwerven,
En afgemat door strijd en leed,
Zal daar een kalme rust verwerven,
Daar men op aarde niet van weet.
Geen strijd, die 't leven hier ons gaf,
Drong immer door in 't stille graf.
De winter moog haar storm doen horen,
Van schrikbre donder vergezeld,
De rust van 't graf kan niets verstoren,
Daar wordt men door geen vrees gekweld,
De smart heerst slechts in aardse kringen,
In 't graf kan zij niet binnen dringen.
Nooit wordt er in die enge woning
Van rang of onderscheid gehoord,
De beed'laar slaapt daar naast de koning,
In stille vree en kalmte voort.
Dezelfde aard dekt beider zerk,
Hetzelfde loon kroont beider werk.
Wanneer de onverbreekb're banden
Des killen doods ons heeft omkneld,
En d' houten kist met d' enge wanden
Eens tot onz' woning is besteld,
Dan zal noch tranen, noch gebeden
Ons weer uit 't graf terug doen treden.
Dan dekt gevoelloosheid de leden,
En sluit het moe-geweende oog.
Dan stijgt de ziel, hier uitgestreden,
Weer vredig tot haar God omhoog.
Wijl 't stof des lichaams kalm en zacht
Hier sluimert tot weer d' morgen lacht.
|
|