Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel A
(1916)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 106]
| |
Wanneer hij net zijn staart gaat roer,
En daarbij hard gaat brul,
Dan is al wat op d' aarde leef
Net een verloren spul.
Heeft hij eerst op een volk of land
Zijn sterke poot gezet,
Dan wordt elk een die weerstand biedt
Vermorseld en verplet.
Wat hij eens in zijn klauwe pak,
Hetzij een schaap of os,
Die kom, hoe hij ook worst'len mag,
In eeuwigheid nie los.
Ten minste, dit het in Transvaal
Moes ou Sir Bartle Frere,
Na England dit had ingesluk,
Die boere wou gaan leer.
Ook zei Sir Garnet Wolsey daar,
‘Zo lang die zon zal schijn,
Zal die Transvaal het eigendom
Van 't machtig England zijn.’
Zul dacht toen geen van bei er aan,
Hoe een geringe ding
De grootste macht soms dwingen kan
Een ander lied te zing.
Een mier is maar een klein insekt,
En d' olifant is groot,
Maar toch brengt soms die kleine mier
Dat grote dier de dood.
Het nie die fiere Britse Leeuw
Zijn poot terug moet haal?
Toen hij dit, tegen alle recht,
Ging drukken op Transvaal?
| |
[pagina 107]
| |
Het nie een scherpe dorensteek
Die poot terug laat trek?
Zodat hij lange tijd van pijn
Zijn zere klauw moes lek?
O jingo! roem vrij op uw macht,
Al is die nog zo groot,
Roem vrij op Maxims en kanon,
En op uw sterke vloot.
Een is er, die nog sterker is
Dan vloot of legermacht!
Hij, die de weegschaal houdt van 't Recht,
Nooit straff'loos nog verkracht.
Werp vloot en leger in die schaal,
Uw goud ook nog daarbij,
Het zal, wanneer gij onrecht pleegt,
Niet o'er slaan naar uw zij.
Gij noemt u zelf een edel volk,
Van wijdberoemde faam!
Zorg dan, dat gij geen daden pleegt,
Tot schande van die naam.
Maak geen verrader ooit tot held,
Hoe rijk hij ook mag zijn,
Want als gij 't recht verkoopt voor goud,
Dan is uw deugd slechts schijn!
Als gij een zwakke staat berooft,
Zijn land het uwe noemt,
Waar blijft dan, Brit, uw goede naam,
Waar gij zo zeer op roemt?
Als gij om goud of diamant,
Zo vaak onz' aard ten vloek,
Slechts om uw nabuur zwakker is,
Moedwillig twist gaat zoek.
| |
[pagina 108]
| |
Als gij zijn land, zijn enig erf,
Waarvoor hij streed met eer,
Nog bij uw grote rijk gaat voeg,
Of zegge, annexeer.
Dan rooft gij Nabob's wijngaard weg,
Terwijl gij 't recht vertreedt,
Dan handelt g' in de zelfde geest,
Als vroeger Achab deed.
Dan noemt men u niet groot, maar klein,
Dan scheldt men u voor laag,
Al is het dat elk wereldzee
Uw vloot van schepen draag.
Al is uw sterke legermacht
Ontelbaar als het zand,
Al telt g' uw onderdanen ook
In ieder oord of land.
Al zingt gij waar ge ook overgaart,
Heel luid, zo voor als na,
Het u zo geestdrift wekkend lied
Van ‘Rule Brittannia’.
Gerechtigheid verhoogt een volk,
Brengt zegen over 't land,
Maar die het onrecht mint en doet,
Bedekt zich zelf met schand.
Roem jingo's vrij dus op uw kracht,
Uw legermacht, zo groot!
Roem op uw maxims en kanon!
Roem op uw sterke vloot.
Maar weet, als gij het recht miskent,
Dan is uw roem slechts schijn,
Uw grootheid slechts een waterbel,
Die in het niet verdwijn.
1900.
|
|