Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel A
(1916)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 41]
| |
Vrijstaat, met uw vlakke veld,
Strijdplaats van zo menig held,
Waar de Boer nu welgesteld,
Tans in vree zijn kudde telt.
U, Transvaal, ter noorderkant,
Land van goud en diamant,
Saam begrepen in de band,
Reiken w' ook de broederhand.
Gij, Natalia, bloemegaard,
Vruchtbaarst plekje op onz' aard,
Hebt u een met ons verklaard,
En de eenheidsband aanvaard.
Viertal, samen tans gebracht
Tot een Volk en een geslacht,
Werken wij te zaam met kracht,
Want de Eendracht geeft ons Macht.
Heer! wij bidden, dat Uw hand
Sterken mag deez' eenheidsband,
Zegen brengen o'er ons Land
En ons Volk, in elke stand.
Weer van ons de Tweedrachts wolk!
Dek voor ons die afgrondskolk!
Dat de Unie 'n vredetolk
Blijken moog voor Land en Volk.
Dat z' ons zegen breng en vree,
Met de liefd' en eendracht mee,
Weer van ons elk' ramp en wee,
Dit is, Heer! ons aller bee.
Lang, ja al te lange tijd
Heeft de tweedracht, haat en nijd,
Hier haar gift in 't rond verspreid,
En zo land, als volk, ontwijd.
| |
[pagina 42]
| |
O! wat pleegde woest geweld!
Moord aan kind, zowel als held,
Kleurde rood ons groene veld,
Liet ons graven, ongeteld!
Weer van ons die droeve nacht,
Zo in angsten doorgebracht;
Laat de vredezon met pracht,
Rijzen op deez' Unie dag.
Laat geen Brit, noch minder Boer
Met de hand weer aan 't roer,
Nijdig naar de ander loer,
Maar elkaar nu noemen, broer.
'k Weet, dat alles niet met een
Kan geschieden, neen, o neen!
Slechts de tijd, en die alleen
Brengt volmaking hier beneen.
Daarom smeken we, zend o Heer!
Zegen op de Unie neer,
En laat eendracht meer en meer
Ons de weg tot grootheid leer.
Dan zullen wiss'lik vroeg of spa,
Wat er ook om ons heen verga,
Wij ons dan kunnen noemen dra,
't Vereende Volk van Afrika!
|
|