Het vuur, dat niet wordt uitgebluscht
(1868)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 164]
| |
Waarin een verre Neef der Jonkvrouwe van Croonenburch de nalatenschap van den overleden Baron regelt en waarin de oude heer Staak van Welsland verschillende reizen zijne tegenwoordigheid van geest verliest.Na het plotseling overlijden van den Baron van Croonenburch van Ermelo waren juist acht dagen verloopen. Geheel Drakenheem was in rouw gedompeld. Men had in den jongsten tijd over niets anders gesproken. Van de burgervrouwtjens bij de stadspomp, van den stadsveldwachter Van Pimperen - die zijne opiniën aan 't publiek in den ‘Vroolijken Schutter’ meedeelde - af, tot aan de heeren in Diligentia en de dames bij eene vergadering van Dorcas, allen spraken met ongeveinsd leedgevoel over zoo onverwacht verscheiden. De meesten vingen nu reeds aanstonds aan met te vragen, wat er van Freule Machteld zou worden? Zij had geene familie en niet veel fortuin - wat zou ze aanvangen. Een ieder gaf eene oplossing naar zijn eigen persoonlijk verlangen. 't Drokst werd er over dit onderwerp geredekaveld door de jonge dames Staak van Welsland. Emérance was van opinie, dat het engagement met Louis nu maar publiek moest worden, dat Machteld in Drakenheem moest blijven wonen en eigentlijk haar intrek maar in het hotel Staak moest nemen. Julie en Wilhelmine voegden zich bij dit gevoelen, maar vonden het beter om de ‘apparences’, dat Machteld maar in het | |
[pagina 165]
| |
burgemeesterlijke huis bleef wonen. Bella zweeg en dacht aan Herman, die haar reeds twee lange brieven geschreven had, over zijn geluk, zijn werk, zijn atelier, over de goede diensten, welke de protektie des heeren Beelmann Zilverdijk hem in de hoofdstad verschafte - en die nauwelijks een paar regelen aan den plotselingen dood des Barons gewijd had, als wilde hij elke gedachte aan Machteld met geweld uit zijn gemoed verbannen, schoon er uit die weinige regelen zoo diep en smartelijk medelijden voor de jonge weeze sprak, dat die poging wel als volkomen mislukt kon beschouwd worden. Ook de oude heer Staak had zijne bizondere overdenkingen. De denkbeelden van zijne dochters werden door hem volstrekt niet overwogen. Hij vreesde er voor, dat Machteld naar de eene of andere onbekende familie zou vertrekken en dan zou het huwelijk in duigen vallen. In elk geval stond ook de Freule in de hoogste verplichting tegenover hem. Voor het overige had hij terstond aan Louis geschreven en bericht, dat hij zijne overkomst noodig oordeelde. En nu waren er reeds eenige dagen verloopen, en Louis kwam niet. Dit ontstemde hem en hij durfde het niet bekennen. Dezelfde belangstelling in Machtelds toekomstig lot deed zich voor bij al de notabelen der stad. De notaris Beelmann Zilverdijk was 't best bekend met de zaken van den Baron. Hij zag de toekomst zeer donker in. De Burgemeester had geen testament nagelaten en bezat geene andere bloedverwanten dan een verren neef, die meestal reisde, op een buiten bij Arnhem woonde, en schatrijk was. Twee dagen na den dood van den Baron had hij in overleg met Dominé Kerneman en diens moeder aan den arnhemschen neef geschreven. Men wachtte steeds andwoord. Intusschen was en bleef het plotseling verscheiden des Burgemeesters het hoofdonderwerp van alle gesprekken, het groote evenement van den dag. Nieuwe stof tot konversatie werd echter aan Draken heems hooger of lager publiek geboden door eene andere gebeurtenis, | |
[pagina 166]
| |
die juist een dag voor het tegenwoordige tijdstip had plaats gegrepen. Des namiddags van den vorigen dag had een onbekende equipaadje zich in de straten van de stad vertoond. 't Was een zeer fraai, echt modern reisrijtuig met kostelijke zwarte paarden. Een koetsier en een palfrenier beide in zeer deftige liverei wekten de bewondering van de weinige straatjongens, waarop Drakenheem zich mag verhoovaardigen. Men hield stil voor het ‘Wapen van Limburg’, het grootste en fatsoenlijkste hotel der stad, en de gezegde gamins deden hun uiterste best, om in den gang of in de groote zaal van het hotel te gluren, ten einde nogmaals een blik te werpen op een deftig gekleed heer van middelbare jaren, die zeer rustig uit het rijtuig naar binnen was gestapt. Niet lang daarna verscheen dezelfde heer met een knecht uit het hotel onder de linden van het plein en begaf hij zich rechtstreeks naar het huis van den overleden Burgemeester. Menigeen kwam er een buurpraatjen over maken. 't Zou wel een lid van de familie zijn, zeker een rijk heer, want men had zijne equipaadje over het plein zien rollen en daarop volgde nog een aantal konjekturen, die een zeer onderhoudend avondgesprek opleverden. Men merkte nog op, dat achtereenvolgens de notaris, dokter Miller en Dominé Kerneman zich aan het burgemeesterlijke huis vervoegden en telkens werden er nieuwe gissingen gemaakt. 't Was ongeveer zes uren in den namiddag. In de tuinkamer van den gestorven Baron Croonenburch zaten twee personen in fauteuils aan eene met papieren bedekte tafel. Zij waren ijverig bezig allerlei bescheiden in te zien en te sorteeren. De een was een deftig oud heer met levendige blauwe oogen en een alleraangenaamsten glimlach. Hij was geheel grijs en had in zijne manier van doen iets zoo bes en stelligs, als den man van zaken dikwijls kenmerkt. Hij werkte het ijverigst van de twee en maakte telkens aanteekeningen in een klein zakboekjen. De ander was jonger en had een zeer karakteristiek gelaat. Hij was lang en mager: de kleur van zijn aangezicht was door de zon eenigszins gebruind. | |
[pagina 167]
| |
Zijn voorhoofd was zeer hoog en uit den blik zijner donkere oogen sprak eene fierheid, die niet zonder gratie was. Hij was geheel in een licht grijs reiskostuum. In zijn paletot waren overmatig veel zakken aangebracht, aan zijn omgeslagen halsboord en lichtgrijze zijden das was een zekere uitheemsche zwier op te merken, die ook eenigszins in de grijze slobkousen om den hoek kwam gluren. Nadat er eene poos gewerkt was, zei de gentleman in 't grijs: - ‘Onze man laat zich wachten, meneer Beelmann!’ - ‘'t Zal hem misschien niet aangenaam zijn, dat hij hier ontboden wordt’ - andwoordde de oude heer - ‘wij zien elkander zeer weinig en nog nooit ontving hij zulk een verzoek door mijne hand!’ - ‘Maar de zaak moet in orde gebracht worden - ik duld niet voor de eer van mijn overleden neef, dat wij langer schuldenaars van dien man blijven!’ Spreker voerde den titel van Baron Alfred Croonenburch van Weddinckhuizen. Hij was de vreemdeling, die zoozeer de bewondering der drakenheemsche straatjongens ten vorigen dage had opgewekt. Zijne komst was aan het schrijven van den notaris te danken. Tot nog toe had hij ieder, die hem in de laatste vierentwintig uren leerde kennen, verbaasd door zijne uitmuntende praktische inzichten, en aangetrokken door de kalme waardigheid zijner woorden en handelingen. Baron Alfred Croonenburch was de verre neef, die het vermogen van den voogd des overleden Burgemeesters geërfd had, toen deze zich door zijne mésalliance van dit voorrecht had verstoken. 't Trof juist, dat hij van eene reize naar Turkije en Griekenland terugkeerde, toen hij den brief des heeren Beelmann Zilverdijk ontving, en daar hij boven alles hoogen prijs stelde op de eer van zijn familienaam, had hij zich gehaast naar Drakenheem te reizen, op dezelfde wijze als hij dit gewoon was in den vreemde te doen. Na een zacht kloppen werd thands juist de deur geopend en klonk de roep van Hendrik: | |
[pagina 168]
| |
- ‘De heer Staak van Welsland!’ Diep buigende kwam deze eerwaardige notabele van Drakenheem de kamer binnen. Baron Alfred was statig opgestaan en vertoonde zich in zijne volle lengte. De notaris Beelmann ving aan, schoon in den hoogen ernst zijner trekken zekere weerzin zichtbaar was, om beide heeren aan elkander voor te stellen. De buiging van den ouden heer Staak was zeer linksch, de Baron boog bijna niet. Daarna zette zich het drietal neder en volgde er een oogenblik van stilte, alleen afgebroken door het statig tikken van de wit albasten pendule op den schoorsteen. De heer Staak had zijne handen in den zak gestoken en sloeg de blikken zijner kleurlooze oogen door de glinsterende glazen van zijn gouden bril naar beneden op de ruiten van het tapijt. - ‘Meneer Staak!’ - klonk de heldere, indrukwekkende stem van den mageren Baron - ‘Wij hebben het noodig geacht, meneer de notaris en ik, om u hier over de zaken van mijn achtenswaardigen overleden neef te spreken. Wil ons verschoonen, dat we u hier riepen, we hebben hier papieren en kontrakten bij de hand. Daar mijn achtenswaardige neef zonder testament gestorven is, ben ik hier als de natuurlijke beschermer en voogd van mijne lieve nicht Machteld opgetreden. Het smart mij, dat haar vader mij gedurende zijn leven zoo weinig op de hoogte zijner zaken gehouden heeft. 't Ware misschien beter geweest voor de eer der Croonenburchs, zoo hij dit wel gedaan had!’ Toen de Baron zoo ver gekomen was, staarde hij den ouden heer Staak eene pooze aan. Deze knoopte zijn rok toe, om zich eene houding te geven, en ving toen aan zijn neus op de gewone geheimzinnige manier in zijn zakdoek te begraven. - ‘De heer notaris Beelmann Zilverdijk’ - ging de edelman in 't grijs voort - ‘heeft mij nader ingelicht omtrent den staat der zaken van mijn achtenswaardigen neef. We vinden uw naam onder de personen, die hem met voorschotten op zijne vaste goederen hebben verplicht. Ik heb daar- | |
[pagina 169]
| |
om den heer notaris last gegeven deze zaak met u zoo spoedig mogelijk te vereftenen, daar de eer onzer familie niet lijdt, dat deze schuld langer blijve bestaan.’ De oude heer Staak kon zijne aandoeningen vrij wel bedwingen en zich over het algemeen een voorkomen van bedaardheid en onverschilligheid geven bij zaken van gewicht, 't welk niet zonder zekere verdienste van veinzen tot stand kwam. De taal van den vreemden Baron klonk hem echter te onverwacht, te plotseling in de ooren, om zich aanstonds geheel meester te blijven. Ook was de tegenwoordigheid van den notaris hem hinderlijk. Hij kuchte en schoof op zijn stoel heên en weêr, terwijl hij vruchteloos poogde den hoog rooden blos te verbergen, die zijn gelaat overstroomde. Maar hij moest andwoorden. Eindelijk zeide hij haperend: - ‘Ik hoop, dat u het mij niet kwalijk zult nemen, meneer de Baron! maar de geringe diensten, welke ik onzen overleden Burgemeester bewezen mag hebben, waren vriendschapsdiensten. Ik verlang zulk eene oogenblikkelijke regeling niet. 't Zou mij integendeel eene eer zijn, zoo Freule Machteld mij dezelfde vriendschap zou willen bewijzen....’ - ‘Genoeg meneer!’ - viel de magere neef in. - ‘Mijn achtenswaardige bloedverwant moge in zoodanige betrekking tot u gestaan hebben, thands is dit alles voorbij. Wij mogen zeer zeker niet vergeten, dat de overledene in buitengewone omstandigheden verkeerde. Hij was zwak van karakter en op eene buitengewone wijze aan zijne dochter gehecht, welke hij gelukkig wilde maken tot elken prijs. Zijne middelen waren bekrompen en daarom moest hij zijne toevlucht nemen tot allerlei hulpmiddelen, gelijk u 't meest ondervonden heeft. Maar wij willen onzen achtenswaardigen neef niet te streng beoordeelen. Wij allen hebben genoeg kennis van menschen en zaken, om zijn toestand volkomen te doorzien. Men is gewoonlijk onrechtvaardig in de beoordeeling van dergelijke gevallen. Men bedenkt niet, dat geld dikwijls karakters maakt, en mismaakt. Als een fatsoenlijk en welgeboren man met geldzorgen heeft te worstelen, wordt zijne geestkracht vernietigd, zijn levensgeluk | |
[pagina 170]
| |
gebroken - hij verliest de fierheid zijns geestes, hij buigt het hoofd en begint hoog op te zien tegen dezulken, die meer bezitten dan hij. Hij verkeert in gestadige koortsachtige spanning - hij bukt onder de humiliatiën, welke hem van allerlei zijden worden aangedaan - hij heeft de frischheid en ongereptheid van zijn eergevoel verloren en hij gaat van den eenen vernederenden stap tot den anderen. Dit is vooral de oorzaak van den ontijdigen dood mijns achtenswaardigen neefs, en daarom is het mijne plicht, als voogd zijner dochter ten spoedigste zijne misslagen te herstellen. U zult mij alzoo verplichten de onderhavige zaak zoodra mogelijk met den heer notaris te regelen.’ De oude heer Staak gevoelde eene koude rilling door al zijne ledematen. Zoo had hij de zaak nog nooit begrepen. Eene stille, machtelooze woede tegen den vreemdeling, die hem dus in zijne plannen kwam storen, deed hem zijne lippen vast op elkander klemmen. Voor 't eerst hief hij zijn hoofd op, en ontmoette aanstonds den vurigen blik des notaris Beelmann, die onwillekeurig moest glimlachen. Dit tergde hem nog meer. Hij vermande zich nu en andwoordde zoo krachtig als 't hem mogelijk was: - ‘Ik geloof, dat wij elkander niet goed begrijpen, meneer de Baron! De zaken tusschen mij en den overleden Burgemeester zijn van zeer kieschen aard, en nooit had ik kunnen denken, dat ik met u of iemant anders daarover zou hebben te onderhandelen. Ik zou daarom ook alleen met Freule Machteld over het een en ander hebben wenschen te spreken - ware het niet, dat ik u juist omtrent haar eene inededeeling te doen had, die de zaak geheel van wezen zal doen veranderen, maar welke ik natuurlijk juist alleen aan u kan openbaren!’ Baron Alfred Croonenburch hief het hoofd met fieren trots op. - ‘De notaris Beelmann bezit mijn vertrouwen volkomen!’ - sprak hij hoog en waardig. - ‘U kunt alles zeggen, meneer Staak!’ De aangesprokene trok het hoofd in de schouders terug. Zijne | |
[pagina 171]
| |
stille, getergde woede klom gestadig hooger. De heer Beelmann Zilverdijk was hem niet genegen, dit wist hij reeds lang uit zijne ervaringen in den Gemeente-Raad en in den Kerke-Raad, want de notaris had een bepaalden afkeer van geldschieters, als Staak. Zoude hij nu de illusie van zijn leven, zijn geliefkoosden droom in tegenwoordigheid van een zulken uitspreken? En toch het moest. Staak senior deed eene geweldige poging, om deftig te blijven en toch klonk zijne schorre stem merkelijk doffer en nog langzamer dan gewoonlijk: - ‘Dan zie ik mij genoodzaakt u mede te deelen, dat de Burgemeester met mij eene overeenkomst getroffen had.... dat we saâm besloten hadden mijn eenigsten zoon Louis, student in de rechten te Leiden en uwe nicht freule Machteld in het huwelijk te doen treden!’ De toerist-Baron zag den heer Beelmann Zilverdijk eene pooze met de uiterste verbazing aan. Daarna boog hij zich hoffelijk voor den verlegen parvenu, die aan een snipper papier plukte, en vroeg hij met een geestigen glimlach: - ‘Is mijne lieve Nicht met deze plannen bekend gemaakt?’ - ‘Freule Machteld stemde voorloopig in de zaak toe. Zij verlangde echter, dat mijn zoon vooraf zijne studiën voltooide, dan zou ze zich nader op de verloving beramen!’ - ‘En is uw zoon van plan weldra te promoveeren?’ - ‘Hij zal nog eenige jaren moeten studeeren, maar doet zijn uiterste best zoo spoedig mogelijk gereed te zijn!’ - ‘Naar 't mij voorkomt, meneer Staak! is de eenige persoon, die ons in deze zaak voldoende opheldering kan geven, mijne lieve Nicht zelve. Ik zal de vrijheid nemen haar even in ons gezelschap te doen verschijnen.’ Baron Alfred stond statig op en schelde. Hendrik ontving den last, om de Freule te verzoeken zich een oogenblik in de kamer bij de heeren te willen vervoegen. Daarna heerschte er eene pauze, waarin ieder zweeg en de pendule steeds regelmatig door bleef tikken. Eindelijk klonk een lichte tred in den tuin. De vensters, die tot den grond afdaalden, waren open gezet. Machteld kwam | |
[pagina 172]
| |
langzaam naar de kamer geloopen. Aanstonds stond haar arnhemsche neef op en verwelkomde haar bij 't binnentreden. Met onnavolgbare hoffelijkheid schoof bij een fauteuil bij en plaatste hij haar aan zijne zijde. Er bleek eene groote verandering bij Machteld te hebben plaats gehad. De blos was van hare wangen geweken, de kleine lachende mond was vast gesloten, de levendige blauwe oogen schenen al hun gloed in overvloedige tranenstroomen te hebben weggeweend. Evenwel, het rouwgewaad stond haar uitmuntend. Slechts was ze plotseling van een lichtzinnig kind tot eene volwassen jonkvrouw gerijpt. Baron Alfred had zich aanstonds met eene allerbeleefdste buiging tot haar gewend en aldus aangevangen: - ‘Wij namen de vrijheid, lieve Nicht! u hier te roepen omdat de heer Staak ons met eene zeer onverwachte mededeeling verraste. Naar zijn zeggen zoude uw achtenswaardige vader met hem zijn overeengekomen, om uwe hand na de vervulling van zekere voorwaarden aan zijn zoon te schenken. Zelfs voegde hij er bij, dat u in die voorwaarden hadt toegestemd en dat u, na de promotie van den jongen heer Staak, bereid waart met hem in 't huwelijk te treden. Voor ik u nu om eene bepaalde verklaring verzoek, veroorloof ik mij de vrijheid, om u ronduit te bekennen, dat ik zulk een huwelijk - ik bid u om verschooning, meneer Staak! - ver beneden uw stand acht, maar tevens moet ik er bijvoegen, dat ik mij wel wachten zal, mocht ik hier ook als uw voogd spreken, om mij er in 't minst tegen te verzetten, zoo een en ander werkelijk overeenstemde met den wensch van uw hart!’ Machteld had de deftige rede van haren deftigen neef met de uiterste aandacht gevolgd. Eene lichte trilling over haar gelaat verried hare aandoening, toen zij andwoordde: - ‘'t Zal nog geen drie weken geleden zijn, dat Papa mij er 't eerst van sprak, Neef! 't Was op een zondagmorgen en Papa zeî mij eenvoudig, dat hij een aanzoek om mijne hand van den heer Staak ontvangen had voor zijn zoon en wachtte wat ik and woorden zou. Ik kon duidelijk bemerken, dat mijn beste vader het hoogste belang in mijn andwoord stelde. Over | |
[pagina 173]
| |
de zaak zelve dacht ik geen oogenblik na, maar om hem genoegen te doen, zeî ik, dat ik er mij eens op bedenken zou, als Louis gepromoveerd was; terwijl ik me voor het overige door mijn andwoord tot niets verbonden achtte!’ - ‘Maar de Baron gaf mij de formeele toezegging’ - viel eensklaps de heer Staak in, terwijl hij met zekere onbesuisde stoutmoedigheid, die bij hem een hoogen graad van verlegenheid te kennen gaf, zijne armen over de borst kruiste - ‘en ik verzeker u, freule! dat Louis aanstonds naar Leiden is vertrokken, om zijne studiën zoo spoedig mogelijk voort te zetten!’ - ‘Ik dank u voor uwe inlichtingen, meneer Staak!’ - haastte neef Alfred zich met de kilste beleefdheid in 't midden te brengen - ‘maar die hebben wij op het oogenblik niet van noode. De zaak, welke thands al onze oplettendheid vordert, is de uitspraak van mijne lieve Nicht!’ En zich tot Machteld wendende met eene plotselinge verandering in zijne stem, die thands de eerbiedigste hoogachting uitdrukte, voegde hij er bij: - ‘Is het uw wensen, waarde Nicht! dat aan het huwelijksplan tusschen u en den zoon van den heer Staak gevolg worde gegeven?’ Machteld boog het hoofd voorover en andwoordde: - ‘Ik hoop niet, dat ik iets doe, 't welk tegen de wenschen van mijn dierbaren vader zou geweest zijn, maar ik verzeker u, Neef! dat ik er in 't geheel niet aan denk. In mijne diepe droefheid heb ik alles beter kunnen overwegen. Ik was vroeger kinderachtig en lichtzinnig, mevrouw Kerneman heeft het mij dikwijls gezegd.....’ Neef Alfred vatte schielijk met eene hoffelijke beweging hare vingeren en hief zijne linkerhand op met eene geste, die haar duidelijk smeekte om niet aldus voort te gaan. Machteld boog het hoofd nog dieper en verborg stillekens een traan, die haar langs de wangen vloeide. Er volgde nogmaals eene pooze van vrij pijnlijke stilte. De notaris zweeg uit bescheidenheid, maar poogde niet zijn gulhartigen, geestigen glimlach de jonk- | |
[pagina 174]
| |
vrouw aan te moedigen, om onbevreesd te spreken. En Machteld vervolgde, terwijl ze zich een weinig herstelde: - ‘Ik hoop niet, dat de familie Staak het mij kwalijk zal nemen, maar ik heb mij vast voorgenomen vooreerst niet te trouwen!’ Deze verklaring maakte diepen indruk op al de aanwezigen. Notaris Beelmann Zilverdijk knikte haar vol blijdschap toe, de Baron drukte haar met dankbare vereering de hand - en de heer Staak vond goed verschillende reizen zijn bril te recht te stellen. Aanstonds andwoordde hij bijna fluisterende: - ‘Wij allen eerbiedigen uwe droefheid, freule! maar wij vleyen ons toch, dat de dood van onzen hooggeachten vriend den Burgemeester geene hindernis zal opwerpen voor onzen verderen vriendschappelijken omgang. Ik ben ook eigentlijk de man niet, om met u over deze zaak te spreken. Zoodra mijn zoon Louis hier zal zijn....’ - ‘Het smart mij, meneer Staak!’ - klonk Neef Alfreds stem - ‘dat ik niet van uw gevoelen ben! De verklaring der Freule is duidelijk en behoeft geene verdere toelichting. Zij wenscht niet in 't huwelijk te treden, 't geen ook met het oog op haren rouw volkomen verklaarbaar is. Bovendien blijkt mij uit hare woorden nog ten overvloede, dat zij met uwen zoon allerminst wenscht te huwen!’ - ‘Mij is hiervan niets gebleken!’ - waagde Staak senior uit te roepen. - ‘Wat is uw andwoord, lieve Nicht?’ - ‘Ik ben het volkomen met u eens, Neef!’ Nauw had Machteld deze woorden gesproken, of Baron Alfred rees op en verzocht haar dringend, om haar naar den tuin te mogen terugleiden bij hare vriendin, mevrouw Kerneman - 't was reeds al te lankwijlig geweest voor haar, om zoo uitvoerig over zaken te spreken. Machteld begreep zijn wenk en boog met eene haar vroeger ongewone ernstige fierheid voor den notaris en den heer Staak. Deze beide spraken geen woord, totdat de Baron terugkwam. Toen deze eindelijk weder gezeten was, hernam hij aanstonds: | |
[pagina 175]
| |
- ‘Mij dunkt, dat de zaak thands volledig is opgehelderd, meneer Staak! Van een huwelijk tusschen onze familiën kan nimmer meer sprake zijn. Voor 't overige verzoek ik u dringend u met den heer notaris te willen verstaan omtrent de spoedige kwijting van onze schuld aan u. Mijne middelen stellen mij ruimschoots in staat alle verplichtingen van mijn achtenswaardigen bloedverwant te voldoen. Het is mijn wensch, dat mijne lieve nicht al hare vaste goederen volkomen onbezwaard terug bekome, opdat zij onafhankelijk moge leven, gelijk het eene Croonenburch betaamt. De oorzaak van haars vaders geldelijke verlegenheid was eene mésalliance, waardoor mij het vermogen te beurt viel, 't welk hem was toegedacht. Ik vlei mij, dat deze zaak thands het allereerste zal worden afgedaan en laat de heer en alleen, om de verdere regeling te beramen.’ Daarna stond de fiere edelman op - hij knikte even met het hoofd en begaf zich langzaam naar den tuin.
Achter in Machtelds lusthof bij een kleinen vijver bevond zich een lommerrijk boschjen van cypressen, lijsterbessen en accaciaas, 't welk in den vorm van een halven cirkel was aangelegd en een natuurlijk priëel vormde. Daar zaten op dit oogenblik bij de groen geverfde ijzeren tuintafel de beste vrienden van de Jonkvrouwe Croonenburch te zaâm. Mevrouw Kerneman had Machteld sinds haar ongeluk niet verlaten; zij was den gantschen dag bij haar en stond haar zooveel mogelijk ter zijde, als nieuwe uitbarstingen van hartstochtelijke smart de arme weeze in geween deden wegsmelten. Machteld had haar verklaard, dat zij zich thands werkelijk als hare kleindochter beschouwde en dat zij hoopte nu voortdurend aan hare zijde te mogen leven. Machteld had volstrekt geen denkbeeld van geldzaken. Zij had er nog niet het minste besef van, dat haar vader van hartzeer en overspannen zorge over den staat zijner middelen gestorven was. Zij dacht er geen oogen- | |
[pagina 176]
| |
blik over na hoe groot haar fortuin was - zij had bij zich zelve vastgesteld, dat zij in Drakenheem zou blijven, dat zij een lid zou worden van het gezin des jongen leeraars. Verder waren hare mijmeringen niet gekomen - de groote droefheid, die haar gantsche ziel vervulde, liet niet toe, dat ze zich veel om de toekomst bekommerde. Terwijl ze thands uiterlijk stil en rustig bezig is, om thee te schenken voor Dominé Kerneman, die zoo even kwam, om zijne moeder te begroeten, en voor Overste van Asperen, die eene pooze later kwam, om kort en hartelijk zijn rouwbeklag uit te spreken - is haar gantsche gemoed nog bezig met het onderhoud, 't welk ze juist in de tuinkamer had bijgewoond. 't Heeft onwillekeurig bij haar treurige herinneringen levendig gemaakt - haar fraai gezichtjen is op nieuw met een floers van smart overtogen. Maar ieder bemerkt wel, dat ze zich kloek en moedig wil gedragen en ieder bewondert in stilte de natuurlijke gratie, waarmede ze zich onder het gewicht van zoo grievende droefheid weet voor te doen. 't Was ieder duidelijk, Machteld was een nieuw leven ingegaan. De ontzettende ramp, die haar zoo onverwacht overviel, had al het naïef-overmoedige van hare jonge-meisjens-natuur gedood, eene fiere, tot hoogen ernst overhellende jonkvrouw was te voorschijn getreden. Het gesprek was niet zeer levendig aan de theetafel. Overste van Asperen verhaalde uitvoerig van zijn laatste bezoek bij Kees Doren en van het geluk, 't welk diens zoon was te beurt gevallen. Mevrouw Kerneman had gedurende het verhaal stil geglimlacht en zeî even ter loops tot den ijverenden kolonel: - ‘En was u niet zeer teleurgesteld, Overste! over de benoeming van den kerkeraad?’ - ‘Aanvankelijk was ik braaf teleurgesteld, maar twee dagen later vernam ik iets, dat me troostte en waarover ik zoo straks eens met den dominé moet raadplegen.’ Reeds brandde het hem op de tong, en wilde hij eene voor hem zeer belangrijke mededeeling aanvangen, toen Baron Alfred Croonenburch met deftige schreden het gezelschap nader- | |
[pagina 177]
| |
de. Er werd wederom met groote statigheid gebogen, toen de jonge predikant den overste voorstelde en deze laatste vond dien mageren heer in 't grijs met zijn verbrand gelaat een vrij onaangenaam beletsel voor gemeenzamen kout. De arnhemsche neef zette zich naast mevrouw Kerneman op de ijzeren tuin-bank. Verwonderlijk was het op te merken met welke gemakkelijkheid hij zich binnen een enkelen dag van het vertrouwen der hem omringende personen had meester gemaakt. Machteld had van den aanvang een buitengewonen eerbied voor hem opgevat - zij gevoelde zich minder eenzaam, nu zij wist, dat hij gekomen was. Mevrouw Kerneman was het meest ingenomen met den vreemden bloedverwant harer jonge vriendin. Zij bezat een fijnen takt in het beoordeelen van menschen en zaken en had aanstonds bij zich zelve besloten, dat de Baron een man van uitnemende beginselen moest zijn, dat hij uitmuntte door beschaving en menschenkennis, dat een uiterlijk kleed van statige gemanierdheid, van ingenomenheid met het ceremoniëele den edelsten inborst verborg. Terwijl Dominé Kerneman en de Overste eene pooze zwijgen, vangt hij aan eenige geestige opmerkingen over Drakenheem aan de dames meê te deelen. Aanvankelijk richt hij het woord tot mevrouw Kerneman, vervolgens tot Machteld. Zijn onderwerp geeft hem ongezocht aanleiding, om over zijne reizen te spreken en weldra deelt hij het een en ander meê, 't welk de algemeene aandacht trekt, waarvoor zelfs Machteld een oogenblik hare droefheid vergeet. Zoo wordt een half uur alleronderhoudendst doorgebracht. Doch Overste van Asperen had nog iets op 't hart, 't welk hij in de nabijheid van den hoofschen edelman niet durfde uiten. Hij neemt dus afscheid van het gezelschap en troont Dominé Kerneman mede - met wien hij weldra druk sprekend de lanen van den tuin op en neêr wandelt. De Baron blijft intusschen in het priëel. Hij denkt eenige oogenblikken en zegt tot Machteld, terwijl zijne aangename stem naar de vriendelijkste intonatiën zoekt: - ‘Zoudt u nog den moed hebben, lieve Nicht! om een | |
[pagina 178]
| |
oogenblik over zaken te spreken? Eene zware ramp in onze familie bracht ons tot elkander, toen ik op het punt was eene reize naar Italië te ondernemen. Vroeger had ik alleen voor mij zelven en mijne onderhoorigen te zorgen, nu heb ik de uitstekende eer als uw voogd op te treden. Uwe toekomst gaat mij zeer ter harte en gaarne zoude ik weten, welke uwe denkbeelden hieromtrent zijn. Eerst als ik mij mag overtuigd houden, dat alles naar uw verlangen en overeenkomstig den rang van onze familie is geschikt - eerst dan mag ik mij veroorloven mijn reisplan een uitvoer te brengen!’ Machteld was eenigszins ontsteld over de wending, welke het gesprek genomen had. Een lichte blos overdekte haar gelaat en met zekere verlegenheid zag zij op naar mevrouw Kerneman. Deze knikte haar rustig toe, als wildeze haar aanmoedigen onbekommerd te spreken. En andermaal ondervond zij de noodzakelijkheid, om op zich zelve te staan en voor zich zelve te spreken en met iets zenuwachtig gejaagds in hare stem zeî ze schielijk: - ‘Ik heb er nog zeer weinig over nagedacht, Neef! Ik weet nog niet wat ik beginnen zal! Maar ik heb hier zoovele goede vrienden...... ik zou hier gaarne blijven, als het kon. Ik wilde bij mijne lieve Grootmama blijven, altijd blijven!’ Zij ondersteunde haar blond lokkenhoofd met de blanke hand en zag diep geroerd voor zich. Mevrouw Kerneman stak haar breinaald in het dunne grijze hair langs hare slapen en viel langzaam sprekend in: - ‘Me dunkt, daar zou wel iets op te vinden zijn, als meneer Croonenburch het goed vond. Machteld heeft er mij al over gesproken. Zij kan hier niet alleen in deze groote woning blijven, en bij ons zou zij het beste thuis, zou zij de meeste zorg en genegenheid vinden!’ - ‘Ik dank u, uit naam van mijne lieve Nicht voor dit vriendelijk aanbod, mevrouw!’ andwoordde Baron Alfred met zijne gewone hoffelijke buiging. - ‘Ik geloof, dat wij het best doen, dit vooreerst dankbaar te aanvaarden. De heer notaris Beelmann heeft in last de nalatenschap van mijn achtenswaardigen | |
[pagina 179]
| |
neef te besturen en ik vlei mij, dat wij, wanneer alle zaken vereffend zijn in den zin als ik het bedoel, genoegzame middelen zullen voorhanden hebben, om voor het onafhankelijk bestaan mijner lieve Nicht, overeenkomstig de waardigheid van onzen naam, te zorgen!’ Machteld had het hoofd opgeheven. Een flauwe glimlach krulde hare lippen, toen zij mevrouw Kernemans blik ontmoette. Zij zouden niet gescheiden worden. Maar de arnhemsche neef had nog niet uitgesproken Hij zag Machteld met eerbiedige hoogachting aan, en terwijl hij van de bank opstond, plaatste hij zich naast haar stoel, terwijl hij zijne lange gestalte een weinig naar haar voorover boog. - ‘Ik hoop, dat ge mij steeds met uw vertrouwen zult vereeren, lieve Nicht!’ - hief hij aan. - ‘Wij beiden zijn de laatst overgeblevenen van een zeer oud en een zeer aanzienlijk geslacht. Laat ons de traditiën van onzen rang nimmer vergeten. De Croonenburchs van Ermelo en de Croonenburchs van Weddinckhuizen toch schitterden eenmaal onder de invloedrijkste leden der Ridderschap hier te lande. Ik wilde dien ouden luister zooveel mogelijk herstellen - ik wenschte, dat gij ook, als eenmaal de heftigste smart zal hebben uitgewoed, de hooge plaats zoudt willen innemen, waar uw naam u recht op geeft. Onder mijne bloedverwanten bezit ik nog twee bejaarde tantes van moederszijde en van den besten adel, die des zomers op eene mijner villaas in Gelderland, des winters in de rezidentie leven. Als nu later uwe geachte vriendin ons zulks toestaat, dan zoude ik u gaarne aan de handen mijner tantes toevertrouwen, maar ik wil in geen enkel opzicht dwang tegen u uitoefenen, lieve Nicht! en hoop, dat ge in alles de inspraak van uw hart zult volgen!’ Doch Machteld was niet in staat te andwoorden, zij wierp zich luid snikkende aan de borst van mevrouw Kerneman...... | |
[pagina 180]
| |
Wat was intusschen de belangrijke mededeeling, waarmede de Overste Van Asperen den jongen leeraar bezig hield? Juist nemen zij afscheid van elkander. Overste Van Asperen is zeer geanimeerd. Hij stampt met zijn rotting op den grond en roept uit: - ‘Zoodat de zaak misschien nog met een magnifieken triumf voor onze partij zal eindigen! Ik zal wel zorgen, dat we, ingeval er geen buitengewone dingen geschieden, zoo als laatst, de meerderheid behouden. Bedenk u intusschen eens of u geen geschikten kandidaat weet?’ - ‘Misschien zou de opvolger van Bart aan de stads-armenschool wel in aanmerking kunnen komen!’ - ‘Ik zal er met den schoolopziener over spreken. Ik zal zorgen, dat we er een met goede principes krijgen. Gelukkig, dat die pedante Lakkers met zijne borst is gaan sukkelen en voor de eer moest bedanken. Nu zullen we nog eens een voorzanger moeten kiezen, en de orthodoxen zullen het niet weer winnen! Adieu, Dominé!’ Dominé Kerneman schudde langzaam het hoofd en trok zuchtend de schouders op. |
|