Het vuur, dat niet wordt uitgebluscht
(1868)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
Waarin Overste van Asperen met verschillende aandoeningen te worstelen heeft en het tevens blijken zal, waarom de orthodoxe partij te Drakenheem eenen schitterenden triumf behaalde.Met schielijken tred wandelde Overste van Asperen onder de linden van het plein. Bij het licht der ondergaande zon was het gemakkelijk te ontdekken, dat eene hevige gemoedsbeweging zich van den driftigen veteraan had meester gemaakt. Hij verliet juist de lang verbeide kerkeraadsvergadering, waarin over de quaestie, wie voorzanger en voorlezer van de Hervormde Kerk worden zou, eene eindbeslissing genomen was. Hij haalde soms diep adem, stampte met zijn rotting op de geele steentjens onder de boomen en zag om zich heen alsof hij iemant zocht, om hem eene oorlogsverklaring naar het hoofd te slingeren. Na verschillende reizen op en neer te hebben geloopen, stond hij eindelijk stil. Hij zag op zijn horlogie, 't was over negenen. Hij bedacht zich eene pooze, koos eindelijk eene zijstraat en liep ras voort. Daarna ging hij eenige steegjens door, tot dat hij een slop bereikt had, niet ver van den stadswal. Eindelijk hield hij stand voor de laatste woning. 't Was het net onderhouden huisjen van Kees Doren, den oud-veldwachter. De Overste bewoog den klopper - eene bel zou daar te moderne verschijning geweest zijn. Na eenig toeven deed vrouw Doren open. Overste van Asperen trok de schouders op en zeî fluisterend: | |
[pagina 137]
| |
- ‘'t Is mis, moeder! Ik kom zelf maar eens, om het te zeggen! Eene corvée, moedertjen, hè! - maar beter dat ik het doe, dan een ander!’ Vrouw Doren schudde ook het hoofd. Evenwel bleef er eene vroolijke uitdrukking op haar deftig gelaat, die volkomen in tegenspraak was met de teleurstellende tijding, welke de Overste kwam brengen. Men ging achter het huis, waar de oude man op de groene bank zat, in levendig gesprek met zijn zoon, den hulponderwijzer. Zoodra de Overste zich vertoonde, stonden beide eerbiedig op. - ‘Dat had je niet verwacht, Kees! dat ik nog zoo laat zou komen, maar ik wilde je den uitslag van onze kerkeraadsvergadering meêdeelen - zoo als we laatst hadden afgesproken!’ Overste van Asperen sprak op een voor zijne ronde natuur eenigszins geheimzinnigen toon. Vader en zoon zagen verrast op en knikten elkaâr vroolijk toe. De teleurgestelde ouderling moest plaats nemen naast Doren op de bank. Daarna zweeg men eene pooze. Eindelijk begon de Overste: - ‘Ik had jelui opzettelijk verzwegen, wanneer er kerkeraadsvergadering zou zijn. Ik wilde je komen verrassen met eene goede tijding. Ik dacht zeker van mijne zaak te zijn. Dominé Kerneman en de Burgemeester waren op mijne hand. Zelfs die belachelijke cigarenverkooper uit Dordt met zijn gouden bril, die voorleden vrijdag dat dolle dinér gaf - zelfs Staak zou vóor u stemmen, hoorde ik. Ik ging naar de vergadering met het vaste idee, dat we de kliek van Taaisma totaal zouden overwinnen! Hoort nu eens, hoe het afliep. De bijeenkomst was niet talrijk. Ik miste den Burgemeester en den notaris Beelmann. Daardoor werd ik aanstonds zeer ongerust. Twee stemmen zegt zeer veel. Nadat we eenige kleine zaken hadden afgedaan, kwam een lang verslag van Taaisma over diakonie-fondsen, waar niemant op lette. Inmiddels bracht de koster Dominé Kerneman een briefjen, waarvan de inhoud hem zichtbaar ontstelde. Hij | |
[pagina 138]
| |
verzocht het woord, om den broeders meê te deelen, dat zijne tegenwoordigheid elders vereischt werd, daar een zijner vrienden plotseling zeer ongesteld was geworden. Ik zag hem vragend aan, maar hij lette niet op mij en vertrok, zonder iemant te zeggen waarheen! Ik werd hoe langer hoe meer ontstemd, toen gelukkig notaris Beelmann Zilverdijk de vergadering binnentrad!’ - ‘Een braaf man, aan wien wij veel verplichting hebben!’ - zeî de oud-veldwachter, terwijl hij eerbiedig een militair saluut maakte. - ‘Je zoudt nog meer verplichting aan hem heben, Kees!’ - ging de Overste voort - ‘als zijn advies over een verkoop van kerkelijken grondeigendom niet zóo lang geduurd had, dat de nakomers allen prezent waren - allen van de klub, van Taaismaas kuddeken, weet je. En Kerneman, zoowel als de Burgemeester bleven afwezig. Eindelijk kwam de benoeming aan de orde. Zonder je alles te zeggen, wat er over en weêr gesproken werd, vooral door mij, kan ik volstaan met je te vertellen, dat we viermalen gestemd hebben. Eerst was er overstemming tusschen vier personen, waarbij je zoon, en Lakkers, de sekondant van Eizering, de meeste stemmen bekwamen. Daarna tusschen drie - eindelijk tusschen den sekondant en onzen Bart!’ - zichtbaar bewogen zag de Overste daarbij den hulponderwijzer aan - ‘en raad eens wat de uitslag was.... de sekondant werd met de meerderheid van éene stem gekozen.... sacrebleu! als Kerneman en de Burgemeester prezent geweest waren, had Bart de viktorie geblazen! Die weergasche orthodoxen!’ Overste van Asperen stampte nogmaals met zijn rotting op den grond en keek bedrukt vóor zich. De oude soldaat van Waterloo had het verhaal zeer eerbiedig gevolgd. Het ongunstig rezultaat van des kolonels meêdeeling had hem slechts weinig getroffen. Hij zag zijn zoon Bart aan en daarna zijne vrouw, die tegen den muur geleund, met eene breikous in de hand naar het gesprek der mannen had geluisterd. - ‘Ja, Overste!’ - sprak hij in 't eind - ‘We hebben | |
[pagina 139]
| |
het verloren! Dat spreekt van zelf! 't Zou me anders razend gespeten hebben voor Bart, maar nu.... u weet het nog niet, Overste! kom, Bart! vertel jij het maar!’ 't Was thands de beurt aan den kolonel om verbaasd op te zien. In plaats van spijtige teleurstelling aan den dag te leggen, scheen het drietal zich wonder wel tevreden te gevoelen. Overste van Asperen wendde zich bijna verstoord tot den jongen onderwijzer. Thands scheen ieder hem te willen tegenwerken. De jonkman bloosde eenigszins en begon: - ‘We durfden u niet in de rede vallen, Overste! Maar ik was juist bij vader gekomen, om hem eene goede tijding te brengen. In stilte heb ik gesolliciteerd naar de opengevallen hoofd-onderwijzersplaats te Weerwijk, dat mooye dorp, hier een paar uren van daan - u weet wel! Nu heb ik laatst, zonder er iemant iets van te zeggen, met eene menigte andere sollicitanten vergelijkend examen gedaan en dat is vrij goed afgeloopen! Maar alles zou nog niets geholpen hebben, als de oude heer Beelmann mij niet ijverig had aanbevolen bij den schoolopziener. Van avond ontving ik het bericht mijner benoeming!’ - ‘En de helft meer inkomen dan hier, Overste!’ - voegde vrouw Doren er bij. De kolonel stond op en reikte Bart de hand. Daarna schudde hij die van zijn ouden kameraad met nog meer warmte. Ook moeder Doren ontving een handdruk. Eindelijk barstte hij uit: - ‘Die weergasche jongen! Had ik dat kunnen denken, terwijl ik mijn uiterste best deed, om hem hier voorzanger te maken! 't Is maar jammer nu, dat de andere liberale kandidaat het niet geworden is en dat we nu met dat vriendjen van Taaisma, met dien pedanten Lakkers opgescheept zitten. Waarom bleven de Burgemeester en Kerneman ook weg!’ En Overste van Asperen zuchtte uit den grond van zijn hart over den triumf zijner tegenpartij. Bart poogde met een verhaal van de bizonderheden zijner sollicitatie des kolonels | |
[pagina 140]
| |
aandacht te winnen, maar telkens keerde 's mans gramstorigheid terug. Kees Doren stond er op, dat de Overste een glas bier meê zou drinken, om Bart te feliciteeren. Vader en zoon spraken nog een oogenblik recht genoegelijk, maar Overste van Asperen knikte verstrooid bij alles wat Kees in zijne opgetogenheid uitriep. Zijne gedachten waren elders. Voortdurend vorschte hij bij zich zelven naar de oorzaak van de afwezigheid zijner twee vrienden. Plotseling stond hij op en zeide hij, dat het al bij tienen was, dat hij naar huis moest. En driftig, als altijd, nam hij afscheid van het gelukkige gezin. Bart deed hem uitgeleide en verwonderde zich nog over des kolonels voortdurende afgetrokkenheid, daar deze bijna zonder hem te groeten haastig den weg naar huis insloeg. Overste van Asperen was maar half tevreden over het geluk der familie Doren. Vooreerst was hij te lang gewoon in dien kring te heerschen en elke gewichtige gebeurtenis te besturen. Hij maakte er, om het alzoo uit te drukken, regen en zonneschijn - en ditmaal was hij zonder invloed geweest op een zoo gewichtig feit, als de benoeming van Bart tot hoofdonderwijzer te Weerwijk. Daarbij kwam nu nog, dat hij zelf eene geduchte nederlaag geleden had, terwijl hij den jongen onderwijzer poogde te beschermen, eene nederlaag, te grievender, omdat hij sints weken geloofd had zich op een triomf te mogen voorbereiden. De onverklaarbare afwezigheid van den Burgemeester, het plotseling en raadselachtig verdwijnen van Dominé Kerneman - beide feiten, die onmiddellijk tot zijne nederlaag hadden saâmgewerkt, gaven hem voortdurend ruime stof tot nadenken. Toen hij weder op het plein was aangekomen, scheen eene invallende gedachte hem plotseling te treffen. Hij snelde haastig naar de overzijde en schelde aan bij den predikant Kerneman. Zijne verwondering werd ten zeerste vermeerderd door het bericht, 't welk hij daar vernam. Men wist niets van den Dominé, die sints zeven uren niet te huis was geweest. De oude mevrouw Kerneman was in den loop van den avond ge- | |
[pagina 141]
| |
roepen door een briefjen van Freule Croonenburch en ook nog niet teruggekeerd. De kolonel was op nieuw in een maalstroom van gissingen gestort en liep mistroostig de lindelaan van het plein op en neêr. Zijne booze luim was tot het uiterste geklommen, zoodat hij nauwelijks andwoordde op de groeten, die voorbijwandelende kennissen hem toeriepen. 't Was volkomen donker onder de boomen, en menig lid der drakenheemsche fatsoenlijk waereld spanceerde daar met familie of vrienden, om den koelen nachtwind te genieten na de al te zoele hitte van een heeten Junidag. 't Kwam Overste van Asperen evenwel voor, dat er eene bizondere agitatie onder de wandelende groepen heerschte. Men schoolde soms te zaâm en bleef staan praten met buitengewone belangstelling. Maar de oude krijgsman was te zeer ontstemd, om naar den inhoud van die gesprekken te gissen, of te luisteren. Hij wilde naar zijne woning terugkeeren en stapte zoo driftig door, dat hij voor het huis van den Burgemeester bijna een heer tegen 't lijf liep, die juist de stoep afklom. Men bleef onwillekeurig staan met eene uitroeping van verontschuldiging en de Overste herkende dokter Miller. Eene plotselinge gedachte deed hem stilstaan. - ‘Is er iemant ziek bij den Burgemeester, Dokter!’ - vroeg hij snel. - ‘Weet u het nog niet, Overste! De Burgemeester heeft van avond een hevigen aanval van beroerte gehad!’ De kolonel wilde meer vragen, maar de jonge dokter verontschuldigde zich, hij had haast en werd over weinige oogenblikken weêr bij den stervenden Burgemeester verwacht. Overste van Asperen stond getroffen stil. Hij zag op naar de ramen van de eerste verdieping der burgemeesterlijke woning. Het vertrek was helder verlicht. Reusachtige schaduwen dansten langs de gordijnen. Daar was alzoo eene vreeselijke ramp gekomen over dat huis - den Burgemeester had eene beroerte getroffen en daarom was hij niet verschenen ter kerkeraadsvergadering, en daarom was Dominé Kerneman geroepen en daarom eindelijk - zonderlinge aaneenscha- | |
[pagina 142]
| |
keling van oorzaken en gevolgen, dacht de Overste - was ook Bart niet tot voorzanger en voorlezer benoemd!
Maar daar boven in het ruime voorvertrek, Machtelds eigen terrein, werden gants andere gedachten gevormd, gants andere klachten vernomen. De kamer is helder verlicht. Alles getuigt er van smaak en onbekrompen weelde. Alles is ingericht, om er een eleganten tempel van te maken, waar de eigenaresse zelve godin zal zijn. Lichte, teêre kleuren zijn overal met voorzorg gekozen - niets is gespaard, om het geheel tot de aangenaamste kamer te maken, welke ooit door eene prachtlievende, en totaal verwende jonge dame bewoond werd. Op dit oogenblik zijn slechts twee personen in dat vertrek aanwezig: de oude mevrouw Kerneman en freule Machteld. Beide zitten op eene sofa met lichtgeel damast overtrokken. De oude dame houdt zich rechtop en staart met ernstige blikken voor zich heen, aan haren boezem verbergt de jonge hevig weenende haar gelaat. Sints geruime pooze spreekt men niet meer. Machtelds hevige ontroering en hartstochtelijke smart hebben zich zoo luide en zoo onstuimig doen gelden, dat haar snikken thands slechts een geringe naklank is van al hare heftige kreten - een zacht ruischende regen na ratelend onweêr. Mevrouw Kerneman heeft reeds langer dan twee volle uren al haar overleg en al hare liefderijke zachtheid te hulp moeten roepen, om de woestheid van Machtelds droefheid te temperen. Thands is er voor 't eerst een oogenblik van betrekkelijke kalmte gekomen. Dokter Miller heeft freule Machteld dringend verzocht het ziekbed van haren vader te verlaten. Dominé Kerneman is daar, om elke beweging van den voortdurend bewusteloozen lijder gâ te slaan. Maar de dokter koestert zeer weinig hoop op herstel of zelfs op een tijdelijken terugkeer van bewustheid. Des avonds omstreeks half zeven had men een zwaren slag in het vertrek van den Burgemeester vernomen. Men was ijlings toegesneld en had hem op den grond uitgestrekt gevonden. De Burgemeester was gewoon | |
[pagina 143]
| |
zich na het diner in zijne kamer af te zonderen. Thands was hij opmerkelijk lang weggebleven en Hendrik, de oude trouwe huisknecht, had tweemalen aan freule Machteld gevraagd of hij den Burgemeester ook roepen zou voor de thee. Maar Machteld, die wist, dat haar vader vooral in de laatste dagen buitengewoon aan benauwdheid en slapeloosheid leed, had het hem verboden. Dokter Miller had de zaak aanstonds zeer bedenkelijk gevonden. Zijne ijverigste zorg voor den bewusteloozen lijder had niets gebaat - hij had zich verwijderd, om een laatste hulpmiddel zijner wetenschap aan te wenden. Mevrouw Kerneman schudde in stilte haar hoofd, toen zij al deze gebeurtenissen bij zich zelve overwoog. Welk een plotseling ongeval, waar niemant 't minst vermoeden van koesterde. De Burgemeester scheen uiterlijk krachtig en welvarende...... Machteld hief plotseling haar hoofd op. Hare vroolijke helderblauwe oogen waren thands dof en rood van 't weenen. Hare kleine, kroezige, zilverblonde lokken hingen verward en verwaarloosd om haar voorhoofd. De uitdrukking van haar gelaat was smartelijk treffend. Wanhoop en troosteloosheid waren de eenige gewaarwordingen, welke er duidelijk uit spraken. Hare stem klonk heesch, toen zij sprak: - ‘Nu zal ik ook wel gauw sterven, Grootmama! Zonder Papa kan ik niet leven...... ik heb niemant in de waereld, die mij liefheeft.....’ - ‘Zoo, kind! is er niemant op de waereld, die je liefheeft, ik dacht....’ Maar op nieuw uitbarstend in geween klemde Machteld zich vaster aan hare moederlijke vriendin, als wilde ze de onbillijkheid van haar verwijt weder goedmaken. Mevrouw Kerneman liet haar uitweenen en wachtte tot ze rustiger gestemd zou zijn. - ‘Luister Machteld!’ - ving ze eindelijk aan. - ‘Je moest me nu eens kalm vertellen, hoe het met de gezondheid van je Papa in den laatsten tijd was. Hij zag er zoo | |
[pagina 144]
| |
goed uit! Van tijd tot tijd alleen scheen hij zeer zwaarmoedig en somber gestemd!’ Machteld hief haar hoofd niet op, en sprak met hare heesche stem te midden van hare tranen: - ‘Papa was tegen mij altijd zoo opgeruimd mogelijk! Soms zweeg hij een gantschen dag en zuchtte hij diep - nu een paar dagen geleden zeî hij voor 't eerst iets, dat mij veel verdriet deed.....’ - ‘Wat was dat, lieve?’ - ‘'t Gebeurde den dag na het diner bij de Staaks. Ik had me zeer ongunstig over Louis uitgelaten. Papa zag me hoogst ernstig aan en begon met eene bevende stem te vragen, of ik er mij ooit aan zou kunnen gewennen, om bekrompen te leven, of ik gelukkig zou kunnen zijn, indien ik mijn gantsche leven bij hem bleef, maar zonder vermogen, zonder weelde? Ik lachte om zijne bekommering en zeî, dat ik zeer te vreden was over de wijze, waarop we leefden, dat mij niets ontbrak, dat zijne liefde mij alles schonk, wat ik begeerde en dat ik er nog volstrekt niet aan dacht, om te trouwen. Hij klemde mij in zijne armen; zuchtte wederom en verliet haastig de kamer!’ Machteld had zich een weinig opgeheven en scheen door den loop harer gedachten een oogenblik verstrooid in haren hartstochtelijken tranenvloed. - Grootmama!’ - riep ze eensklaps, als ontwakende uit een droom - ‘zou ik mijn lieven vader ook verdriet hebben gedaan? Zou hij ook bizonder gesteld zijn geweest op een huwelijk met dien lompert van een Louis?’ - ‘Ik weet het niet, kindlief! - Ik durf het niet vermoeden. Maar uw Papa ging altijd zeer vertrouwelijk om met den ouden heer Staak....’ Er werd zeer bescheiden aan de deur geklopt. 't Was de oude Hendrik, die der freule kwam berichten, dat Dominé Taaisma gekomen was, om naar den toestand van den Baron te vernemen. Mevrouw Kerneman begreep, dat Machteld in persoon den predikant moest gaan zien. En zoo groot | |
[pagina 145]
| |
was de invloed van het ongeluk, 't welk haar dus plotseling had ter neêr geslagen, dat zij aanstonds mevrouw Kerneman volgde, schoon 't ieder bekend was, dat Machteld vroeger gewoon was weg te loopen, zoodra zich de mogelijkheid vertoonde, dat ze met Dominé Taaisma zou moeten spreken. Beneden in de tuinkamer zat Dominé Taaisma in een grooten fauteuil te wachten. Hij hijgde zwaar, want hij had snel geloopen. Voor weinige oogenblikken eerst had hij het bericht van des Barons ongesteldheid vernomen. Het gerucht had de zaak nog vergroot en er bijgevoegd, dat de Burgemeester reeds overleden was. En Dominé Taaisma wilde oogenblikkelijk bewijs geven van zijne belangstelling. De Baron Croonenburch behoorde wel niet tot de ‘huis genooten des geloofs’, maar had zich altijd door heuschheid onderscheiden. Toen Machteld met hare vriendin binnentrad, rees hij nog hijgend op, zijne buitengewone korpulentie noodzaakte hem tot zekere omslachtigheid in zijne bewegingen. Er werd deftig gebogen van weêrszijde en men nam onder diep stilzwijgen plaats. Machteld had even de oogen opgeslagen en even den blik ontmoet van den karmozijnkleurigen leeraar. Weldra klonk het nu dreunend door de kamer: - ‘De doodsengel zal wellicht binnen weinige uren bij deze woning aankloppen, en u het harte verbrijzelen, freule Croonenburch! Maar het zal eene verbrijzeling zijn ten leven, want de Heere-Heere brengt ons door lijden tot zaligheid!’ Dominé Taaisma poosde even, om adem te scheppen. Mevrouw Kerneman andwoordde rustig, terwijl ze op hare eigenaardige, stille manier een snuifjen nam: - ‘Onze vriendin is te zeer ontroerd, Dominé! om geregeld te kunnen denken, u zult hare tranen wel verschoonen!’ Machteld had haar gelaat heftig snikkend aan den boezem van hare vriendin verborgen. - ‘Tranen!’ - hernam Dominé Taaisma - ‘zijn dikwijls de instrumenten Godes tot bekeering. Al de begeerlijkhe- | |
[pagina 146]
| |
den dezer waereld en al de verzoekingen des vleesches zullen ons te vergeefs komen aanvechten, als wij zulke tranen hebben geweend, wetende, dat wij onzen Borg daarboven hebben, die met zijn bloed voor onze zonden heeft voldaan!’ Wederom poosde Dominé Taaisma, maar mevrouw Kerneman zweeg, daar zij niets had om te andwoorden. - ‘Ook is er eene droefheid, die niet uit Gode is’ - preekte men wederom - ‘eene droesheid naar den vleesche. Voor dezulke is geen troost in den hemel of op de aarde. De Heere onze God is een rechtvaardig God - hij wendt zijn aangezicht van de verstokten, die boeleeren met den Mammon en de waereld - Hij werpt ze uit in de buitenste duisternis, waar weening zal zijn en knersinge der tanden!’ - ‘De Heer zal ruste geven aan allen die vermoeid en belast zijn!’ - sprak mevrouw Kerneman hoogst ernstig - ‘Onze Heiland heeft gezegd: ‘Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden!’ Er volgde wederom eene lange pauze. Dominé Taaisma gaf teekenen van ongeduld te kennen. Hij had de moeder van zijnen jongeren ambtgenoot onderscheiden keeren ontmoet, en het lustte hem niet met haar te redekavelen, waar hij gewoon was met onbegrensd gezach zijne orakelen uit te spreken. Daarom vroeg hij thands, deftiger dan ooit: - ‘Wat is het oordeel van den dokter over den zieke?’ - ‘Dokter Miller geeft zeer weinig hoop, Dominé! De Baron blijft bewusteloos.... maar ziedaar mijn zoon, die u nader zal kunnen inlichten!’ Dominé Kerneman was bij deze woorden in het vertrek gekomen. Voor 't eerst hief Machteld haar hoofd op. IJlings stond ze op en trad op den jongen leeraar toe: - ‘Is er hoop, Dominé?’ - vroeg ze met ingespannen aandacht. Dominé Kerneman sloeg verlegen de oogen neêr. Machteld had in hare smart zijne hand gegrepen en zag hem smee- | |
[pagina 147]
| |
kend aan. Tegenover hem verhief zich de kolossale gestalte van Taaisma. Voor dat hij kon andwoorden, zeî deze wat minder plechtig: - ‘Ik zie, broeder, dat gij mij vóor zijt geweest in deze woning der smarte. Mogen uwe woorden beter ingang vinden dan de mijne! Doch ik twijfel niet, of de Freule zal uwen troost gewillig aanvaarden!’ Maar niemant lette meer op de woorden van den vertoornden predikant. Machteld had beide handen van den jongen leeraar gegrepen en midden onder de boosaardige woorden van zijn korpulenten ambtgenoot nog eens gevraagd: - ‘Is er hoop, Dominé?’ En Kerneman had geandwoord: - ‘Volg mij naar uw stervenden vader, Freule! al onze hoop is alleen op de oneindige liefde des Heeren!’ - |
|