Het vuur, dat niet wordt uitgebluscht
(1868)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
Waarin zoowel het woonvertrek als de studeerkamer van den Kantonrechter te Drakenheem uitvoerig beschreven worden, en een allerliefst plannetjen ontstaat tusschen een muzenzoon en een voornaam heer, die zich verveelt.- ‘Waar kijk je naar, Laura?’ - ‘Naar het plein!’ - ‘Is daar wat te zien?’ - ‘Ja - boomen, het Stadhuis, de veldwachter, kwâjongens en kippen!’ - ‘Anders niet?’ - ‘Ja - Overste Van Asperen gaat naar Diligentia!’ - ‘Is 't al zoo laat!’ En de weledelzeergestrenge Heer Mr. Charles Adolphe van der Maliën, kantonrechter te Drakenheem, rekte zich onder luid geeuwen eene pooze mistroostig uit en zag zijne echtgenoote met eene bizondere uitdrukking van spleen aan, waarop Haar-Edele niet de minste aandacht vestigde. Daarop liep hij het vertrek eene pooze op en neêr en krulde hij zijn fijnen blonden knevel tusschen duim en index van de rechterhand. Als hij zijn blik in 't ronde sloeg was er geen enkel voorwerp, dat hem onaangenaam kon treffen, dat zijn spleen kon rechtvaardigen. Het vertrek was eene elegant gemeubelde kamer, met al het komfort, 't welk men voor een smaakvol woon- | |
[pagina 62]
| |
vertrek mocht eischen. De schilderijen, in rijk vergulde lijsten, waren van Koekkoek. Schelfhout en andere ‘levende meesters’ - het schoorsteenstuk was een familieportret, een oud heer met poederparuik en rooden rok, fijn en uitvoerig gepenceeld door Ridder Adriaan van der Werf. Er stond eene prachtige pianino in de kamer, met een aardig muziekkistjen er naast - er was van alles moois en aardigs op den schoorsteenmantel verzameld, er prijkten heerlijke bloemen voor een der ramen, er zat eene elegant gekleede jonge dame met kostelijk zwart hair, in dikke vlechten om wangen en achterhoofd geslingerd, op de vensterbank, die jonge dame droeg zijn naam, was zijne gade - en toch scheende kantonrechter een tegenzin voor alles te gevoelen, eene verveling, die den oningewijde, welke hem daar bespieden mocht, volkomen onverklaarbaar kon voorkomen. Mevrouw Van der Maliën heeft zich geruimen tijd vermaakt met het raam uit te zien. Een trek van verveling mag ook op haar sprekend, fraai gelaat niet ontkend worden. Hare lippen zijn pijnlijk saâmgeplooid, in hare fijne vingeren houdt ze een dier citroengele boekjens, waarin Michel Lévy de jongste vruchten der fransche romantiek pleegt aan te bieden. Meheer en mevrouw hebben een eenigszins onaangenaam gesprek gehad en het onweêr is nog niet van de lucht. Van der Maliën blijft een oogenblik bij de bloemen tegenover zijne gade staan en fronst zijn voorhoofd. Als het gladder ware, zou men geredelijk toegeven, dat de kantonrechter een zeer knap man mocht heeten. Hij had een geestig, regelmatig gelaat, levendige lichtblauwe oogen, een fijnen neus en krullend donkerblond hair. Zijn huistoilet was waarlijk al te weidsch voor Drakenheem; schoon er op den goeden smaak, waarmeê het gekozen was, niets kon worden afgedongen. Het lichte zomerkostuum moest door een hoogst bekwaam kunstenaar uit de hoofdstad vervaardigd zijn, daar de snit de striktste eischen van de mode des dags volgde, daar de stoffe het nieuwste paltroon vertoonde, dat sints het voorjaar in den smaak was. Van der Maliën heeft daarbij iets welgemaakts en cierlijks in | |
[pagina 63]
| |
zijne houding, 't welk met het uitgezochte van zijn kostuum een goed geheel vormt, schoon de dandy een weinig al te veel om den hoek gluurt voor een achtbaar ingezetene van Drakenheem, die diep in de dertig is. Hij heeft een oogenblik staan peinzen. Eindelijk zegt hij met iets gemelijks in zijne stem. - ‘Waar is Henri?’ - ‘Ik weet het niet!’ - bijt mevrouw hem haastig toe. - ‘Als de jongen alleen op straat loopt, leert hij allerlei gemeene manieren!’ - ‘Dat vind ik ook!’ - ‘Waarom hoû je hem dan niet thuis?’ - ‘Allerliefst! - Een jongen thuis houden, die vakantie heeft; doe het zelf, Charles!’ - ‘Lieve Laura!’ - er was iets zeer scherps en boosaardigs in dit ‘Lieve Laura! - ‘je bent de moeder van den jongen, je dient je een weinig met hem te bemoeyen!’ - ‘Merci!’ - ‘Ik wil mijn kind niet voor gamin zien opgroeyen!’ - ‘Ik ook niet!’ - ‘Dan zijn we 't eens, lieve kind!’ - ging hij nog kouder en boosaardiger voort - ‘dan zullen we de zaak maar schikken! Jij past 's morgens vóor drieën op hem en ik de rest, zoo lang als die satansche vakantie duurt. Komt hij daar niet aanvliegen?’ Mevrouw van der Maliën vond niet goed te andwoorden, zij nam haar roman en zette zich met alle aandacht aan 't lezen. Maar de kantonrechter stiet den cierlijken bloemstander bijna omver, ten einde voor het opgeschoven raam naar een knaapjen met een koket grijs kieltjen te zien, dat van de overzijde van 't plein kwam aanhollen. 't Was een mannetjen van tien jaren ongeveer, met een hoogrood gelaat van 't draven en rennen. Zijn witte pantalon was vol groene grasvlakken, stavend dat de jeugdige spruit des huizes Van der Maliën zich op de stadswallen had vermaakt, Hij vervolgde | |
[pagina 64]
| |
in zijn ijlenden loop een leelijken, mageren hond met afgesneden staart, dien hij met kleine steenen zocht te treffen, en dan weêr lokkend en fluitend tot zich poogde te doen terugkeeren. De kantonrechter lette met flikkerende oogen op al de bewegingen van den knaap. Het hondjen had plotseling de vlucht genomen op de stoep van 't huis, vlak onder de oogen des vaders. - ‘Hier, Ami! hier!’ - riep de kwâjongen. Het hondjen naderde, met de stomp van zijne staart kwispelend. ‘Daar leelijke bl.....!’ En de gamin gaf het dier een zoo forschen schop, dat het gillend over de straat buitelde. - ‘Henri!’ De stem van Mr. Charles Adolphe van der Maliën klonk niet zeer fraai en bizonder dreigend, toen hij dus den naam van zijn zoontjen uitsprak. In een oogwenk was de vergramde vader de deur van 't vertrek uit, den gang in en had hij den knaap van buiten in huis getrokken. Er volgde een heftig tooneel. Het regende slagen, schoppen, scheldwoorden en vloeken. Henri kromp van pijn in elkaâr en poogde elk geluid binnen te houden. De deur van de huiskamer, wijd open gelaten door den driftigen rechter, werd intusschen luide toegemaakt. Mevrouw verkoos de scène niet te hooren. Op 't zelfde oogenblik werd er aan de bel van de voordeur getrokken. Van der Maliën wierp zijn zoon ijlings vooruit naar 't vertrek, waar zijne echtgenoote was en deed daarop in zijne agitatie zelf de deur open. Het bleeke gelaat, het lichtroode hair en de gouden pince-nez van den jeugdigen Louis Staak van Welsland vertoonde zich met zijn beminnelijksten glimlach en gedurende de vroolijkste buiging. - ‘Quel honneur!’ - klonk het luide uit den mond van den leidschen muzenzoon - ‘de waardige heer kantonrechter in eigen persoon!’ De waardige heer kantonrechter poogde een vriendelijk ge- | |
[pagina 65]
| |
laat te vertoonen en gaf Louis te kennen, dat Mevrouw niet ontving, omdat ze aan eene vreeslijke migraine leed. De vroolijk glimlachende bezoeker deed daarop verstaan, dat h|j eigentlijk ook om Mijnheer gekomen was. Beide traden daarop een vertrek in, juist tegenover het salon, 't welk 's kantonrechters boudoir of studeerkamer genoemd werd. 't Was een koket opgeschikt vertrekjen met eene boekenkast, zorgvuldig achter zware groene gordijnen verscholen. Eene bonte massa schilderijen in breede, vergulde lijsten rammelde tegen de wanden. Een wapenrek, eene ontelbare menigte van porceleinen en bronzen ornamenten vulde de overige ruimte. De twee vensters schonken een even vrijen blik op het plein als de drie ramen van het woonvertrek. Vóor het eene breidde een gemakkelijke leunstoel zijn rood fluweelen armen, voor het andere strekte zich eene soort van divan uit, de gewone zit plaats van den heer des huizes. Louis Staak van Welsland koos den fauteuil, de kantonrechter schelde en belastte eene der knapste drakenheemsche dienstmaagden madera en port te brengen. Intusschen heeft hij zich wat hersteld en vraagt hij aan Louis, met wien hij op zeer gemeenzamen voet schijnt om te gaan, of er ook eenig nieuws is. Louis schudt geheimzinnig glimlachend het hoofd en begint langzaam een glaasjen port te ledigen. - ‘Nieuws,’ - zegt hij eindelijk, - ‘wat zou hier in Drakenheem voor nieuws zijn! Ik wou, dat de zomer voorbij was en dat ik weêr met fatsoen naar Leiden kon gaan!’ - ‘Ik wou, dat ik meê kon gaan!’ - fluistert de kantonrechter tegen zijn glas madera. - ‘Ik heb den goeverneur,’ - met dezen titel was Louis gewoon zijn vader van tijd tot tijd aan te duiden - ‘ik heb den goeverneur pogen over te halen, om eene reis naar Baden of Homburg te maken, maar hij had wat anders in 't hoofd... juist, ik had het bijna vergeten...’ - ‘Wat heb je vergeten, Louis!’ - ‘'t Is eigentlijk nog een geheim...’ | |
[pagina 66]
| |
- ‘Onzin, wij hebben geene geheimen voor elkaâr!’ - ‘'t Is een geheim van staat, Van der Maliën! De goeverneur heeft eene vrouw voor mij uitgezocht en wil me zoodra mogelijk: “plechtig verloven!”’ De twee laatste woorden waren met eene gemaakte stem gesproken, waardoor de zachte, afgemeten toon van den ouden heer Staak vrij wel werd nagebootst. - ‘Doe maar geene dwaasheid, jongelief! je kunt al heel gauw verloofd en getrouwd zijn - en dan heb je al den tijd over je zonderlinge haast na te denken!’ De heer Van der Maliën glimlachte en beschouwde zijne glanzige nagels met bizonder genoegen. Daarna zag hij Louis aan en vervolgde: - ‘Wie is je uitverkorene?’ - ‘Ja maar, Van der Maliën! 't is eene zaak van groote diskretie, je begrijpt...’ - ‘Nog een glas port, Louis?’ De jeugdige muzenzoon sloeg zijne grijze oogen voor den uittartenden blik van zijn gastheer neêr, hij hield zich ijverig bezig om de glazen van zijn gouden lorniët te polijsten en knikte, toestemmend. - ‘Wat mij betreft’ - ving hij eindelijk aan, terwijl Van der Maliën met kluchtige overijling de glazen vulde en opzettelijk bleef zwijgen - ‘wat mij betreft, ik wil het je gaarne zeggen, ik kan op je diskretie rekenen. De goeverneur wenscht mij tot den gelukkigen echtgenoot te maken van Freule Machteld Croonenburch van Ermelo!’ - ‘Wel zoo!’ - ‘Hij heeft aanzoek om hare hand gedaan bij den Baron!’ - ‘Wel zoo!’ - ‘De Baron en de Freule houden... de zaak in overweging - van verloving kan echter in den eersten tijd nog niet komen - ik moet gepromoveerd zijn... en dan zal Freule Machteld nader andwoord geven!’ - ‘Wel zoo, wel zoo!’ | |
[pagina 67]
| |
De wijze, waarop de kantonrechter dit woord herhaaldelijk uitsprak, was inderdaad zeer merkwaardig. Zijn gelaat drukte geene enkele gewaarwording uit en zijne stem klonk zonder eenige uitdrukking. - ‘Vindt u de zaak belachelijk, meneer de kantonrechter?’ - klinkt het thands met gemaakten, grappigen ophef uit den mond van den eenigszins overbluften jonkman. - ‘Bah! Ben-je dol, Louis! Ik vind de zaak netjens, razend netjens, kolossaal netjens! En..... hoe denk je zelf over de Freule? Tot over de ooren verliefd, wanhopig, enzoovoort hè?’ - ‘Ik ben natuurlijk niet “ongevoelig voor de bekoorlijkheden” van Freule Machteld! Voor de rest is de zaak geheel van den goeverneur uitgegaan!’ En wederom waren de ‘bekoorlijkheden van Freule Machteld’ in den sleeptoon van den ouden heer Staak uitgesproken. - ‘Dus een huwelijk uit wijze staatkunde! Maar daar ben je te jong voor, Louis! Als je op het meisjen niet wanhopig verliefd bent, laat de zaak dan toch geen beslag krijgen. Er is geen fortuin, geen cent!’ - ‘Daar is de familie Staak niet meê gedupeerd! De oude heer zoekt voor mij eene schitterende partij van hooge geboorte, en ik mag den man niet dwarsboomen in zijne plannen!’ - ‘Wel zoo, wel zoo, Louis!’ En andermaal sprak de kantonrechter deze woorden met zeker flegma, dat alleruitmuntendst de verholen ironie van den wezentlijk fatsoenlijken man tegenover den opgeblazen zoon van den parvenu uitdrukte. Van der Maliën was uit een deftig geslacht gesproten en niemant mocht ontkennen, dat hij zeer goede manieren had. Hij stond even op, neuriede een onverstaanbaar recitatief en schonk zijn gast op nieuw in. Toen hij zich weêr op zijn divan had uitgestrekt, vroeg hij op onverschilligen toon: - ‘En is het hartjen van Freule Machteld nog à prendre?’ | |
[pagina 68]
| |
- ‘Allerwaarschijnlijkst! Ze heeft Drakenheem bijna nooit verlaten en wie zou er hier zijn, die op haar indruk heeft gemaakt?’ - ‘Wel al de jonge luitenants van het garnizoen!’ - en Van der Maliën wees naar buiten, waar eene groep heeren met rammelende sabels, met gouden en zilveren schouderbedekselen het plein overstak naar de sociëteit Diligentia. - ‘Nonsens! Die mannen hebben geld noodig om te trouwen!’ - ‘Ja, maar die heeren hebben wijduitgestrekte pretentiën op veroveringen, mijn waardste! - ‘Machteld laat zich nooit met hen in; ze heeft een man met geld noodig, want ze houdt van weelde!’ - ‘Soit! Maar er zijn hier meer in de stad, die in aanmerking zouden kunnen komen. Daar is je neef Herman, die weergasche knappe jongen met zijne lichtgele tint en zijn woest donkerbruin hair....’ - ‘Pardon, maar daar kan volstrekt geen sprake van zijn. Vooreerst is hij nog veel te jong - dan is hij volstrekt niet rijk - en dan zijne geboorte uit eene onbekende javaansche vrouw....’ - ‘Dat alles komt hier in 't geheel niet in aanmerking. Hij is een knappe jongen, dat is de hoofdzaak! En dan zijn er nog zoo veel! De jonge Dokter Miller, Mr. Adriaan Beelmann Zilverdijk, Dominé Kerneman!’ - ‘De laatste is adorabel, mijn waarde! Machteld en een dominé, 't is aardig bedacht!’ - ‘Je weet niet half welk een indruk zoo'n witte das op den kansel met zijne gefluteerde stem te weeg brengt - de helft van onze aanzienlijke dames is met dominees getrouwd!’ - ‘Machteld maakt visites bij den man!’ - ‘A la bonne keure!... Nog een halfjen?’ Van der Maliën geeuwde daarop hoorbaar en sprong met een uitroep van onlust omhoog, ten einde Louis' glas te vullen. Een oogenblik bleven de beide heeren zwijgen. De aanstaande echtgenoot van Freule Machteld sprak het eerst door te vragen: | |
[pagina 69]
| |
- ‘Je komt toch met Mevr. Van der Maliën Vrijdag dineeren?’ - ‘Ik kom. Wat Laura wil, weet ik niet.’ - ‘Ongesteld?’ - ‘Zoodra ze wil!’ - ‘'n Lastig geval, Van der Maliën!’ - ‘Spiegel je aan mijn voorbeeld, trouw niet, vooral geene vrouw met fortuin!’ - ‘Daar zou ik toch, zoo oppervlakkig, niet bizonder veel inkonveniënten bij ontdekken!’ - ‘Denk dan maar niet verder aan Machteld Croonen-burch! Maar 't is juist de wezentlijk goede zijde van dat wufte, blonde schepseltjen, dat ze arm is! Eene vrouw, die een kapitaal meêbrengt, die trouwt daarenboven omdat ze den titel “Mevrouw” begeert - zulk eene vrouw kan een tyran worden, die men uit allerlei zotte begrippen van fatsoen en moraal nog ten overvloede moet ontzien en gehoorzamen. Neen, Louis! wat er ook van je huwelijk kome, trouw liever een dood arm burgermeisjen, dan eene dame met kapitaal. 't Is eene verschrikkelijke keten, fraai bewerkt soms en van goud, van zwaar goud, maar afschuwelijk, afschuwelijk!’ De kantonrechter sprak bedaard en zonder zichtbare aandoening. Hij krulde zijn fijnen knevel tusschen duim en voorvinger der linkerhand en lachte geheimzinnig. - ‘Je appreciëert het geld toch anders op zijne juiste waarde!’ - merkte Louis met een zweem van ondeugendheid op. - ‘Dat doe ik ook. Maar wat kan ik hier met mijn geld uitvoeren. Ik houd rijtuig, koop allerlei snuisterijen en vodden, die veel geld kosten, maar ik heb geen genot van mijn rijkdom in Drakenheem. Om te kunnen trouwen, moest ik eene betrekking hebben; toen ben ik hier in dit nest kantonrechter geworden... nog wel door - protektie: mijn schoonvader heeft er veel moeite voor gedaan. Maar ik verveel me, ik verveel me - bij Jupiter, ik verveel me zoo razend!’ - ‘Ga op reis, neem eens vakantie!’ - ‘Laura is geheel geblazeerd van reizen; ze is overal reeds geweest! Ze wil thuis blijven!’ | |
[pagina 70]
| |
- ‘Ga dan alleen!’ Van der Maliën sloot zijne oogen en floot zonder iets te andwoorden. Daarna zag hij plotseling niet zekere grimmigheid om zich heen en schudde langzaam het hoofd. - ‘Ik zie niet in, waarom je niet alleen zoudt gaan!’ - ging Louis voort. - ‘In de eerste plaats houd ik niet van alleen reizen, ik moet een vriend, een kompanjon hebben....’ - ‘Goed, dat zal ik zijn!’ - ‘Jij, Louis? En waar zouden we gaan?’ - ‘Naar Weenen, naar Parijs, naar Londen!’ - ‘Weenen is te ver: - Parijs is in den zomer vervelend, maar Londen... 't is juist season nu, ik zou er een kolossalen zin in hebben... ik ken Londen!’ - ‘En je zoudt zeer gemakkelijk eene belangrijke rechts-quaestie kunnen opwerpen, die je noodzaakte naar 't Noorden of 't Zuiden van ons dierbaar Vaderland te reizen, om ophelderingen te winnen - 'n kapitaal idee, hè?’ - ‘'n Vrij middelmatig idee, Louis! Maar ik begrijp niet, hoe jij meê zoudt kunnen gaan, na de opening van de diplomatische onderhandelingen met de Croonenburchs!’ - ‘Niets is eenvoudiger! Ik moet gepromoveerd zijn - voordat Machteld mij der overweging waardig keurt. Ik beduid den goeverneur, dat ik studeeren moet en vlieg naar Leiden... met eene vrijwillige bijdrage voor mijn reisbudget!’ - ‘Louis, je zult het ver brengen! En gesteld, dat ik nu besloot werkelijk naar Londen te gaan, ga je dan zeker mee?’ De handige muzenzoon, die het zoover brengen zou, stond in geestdrift op, vulde zich zelf een nieuw glas - met eene overhaasting en onhandigheid, welk een slecht getuigenis voor de vastheid zijner vingeren, maar een juisten maatstaf voor de werking der reeds genoten geestrijke vochten opleverde - daarop hief hij het glas op en riep luide: - ‘Op het welgelukken van onze londensche expeditie, Van der Maliën!’ |
|