Het vuur, dat niet wordt uitgebluscht
(1868)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
De inwoners van Drakenheem geven een hernieuwd bewijs van hunne onberispelijke nauwgezetheid op het kerkgaan. Freule Machteld Croonenburch van Ermelo doet haren vader glimlachen en bezigt haren Zondag-morgen tot het doen van hoognoodige visites.Elf kermende, zacht galmende slagen klinken uit het kleine, spitse torenhuisjen der hervormde kerk op het stadsplein van Drakenheem. 't Was Zondag-morgen en de goede gemeente, die ter kerke was, gevoelde met zekere weldadige gewaarwording, dat het einde der predikatie naderde. Dit was althands stellig het geval met het jongere deel dier gemeente, 't welk maar al te goed overtuigd was, dat Dominé Taaisma niet al te kort van stof was. De kerk was overvol. Gantsch Drakenheem, van de onderste tot de hoogste sporten van den socialen ladder, was ruimschoots vertegenwoordigd. De oorzaak hiervan lag in eene groote menigte van plaatselijke omstandigheden, maar vooral daarin, dat Dominé Taaisma van onverdachte zuiverheid in de leer was. Tot schande der Drakenheemers beweerden sommigen uit naburige steden, dat deze zich eigentlijk bitter weinig met godgeleerde geschillen bemoeiden, dat ze Dominé Taaisma alleen volgden, omdat hij er sints jaren predikant was, dat ze, om het fijne der zaak te noemen, geen richtig onderscheid wisten te maken tusschen een orthodoxen en een liberalen predi- | |
[pagina 37]
| |
kant. Maar deze meening was volkomen onjuist. Er bestonden te Drakenheem twee scherp onderscheiden partijen. De groote meerderheid hing Dominé Taaisma aan, omdat hij oprecht hervormd was, en ook omdat ze den ouden leeraar van kindsbeen af gekend hadden: zelfs waren er niet weinigen, die hem lief hadden, omdat ze voor eenige jaren geleden op eene lijst geteekend hadden, ten einde den ijverigen predikant een geschenk aan te bieden, bij gelegenheid zijner vijfentwintigjarige ambtsbediening daar ter stede. De kleine minderheid daarentegen trok partij voor den jongeren leeraar, voor Dominé Kerneman, wiens predikatiën minder drok gevolgd werden, omdat hij pas twee jaren in de gemeente werkzaam was, omdat hij nieuwerwetsche begrippen in de godgeleerdheid aanhing, omdat hij op de partijen bij den Burgemeester en bij den heer Staak van Welsland kwam, omdat hij eindelijk, volgens eenige goed ingelichte personen, aan de akademie voor een modern theoloog bekend stond. Wat hiervan zijn mocht, menigeen, die in dit oogenblik ter kerke was, zag met zekere geheimzinnige voldoening in 't ronde, daar het plechtig ‘Amen’ van de lippen des leeraars klonk en het einde der buitengewoon lange ochtend-godsdienstoefening alzoo weldra naderde. Weinige minuten later stroomde de talrijke menigte der kerkgangers naar buiten over het Plein, terwijl de gebruikelijke officiëele groeten, die de notabelen en autoriteiten der stad bij zulke gelegenheden plachten te wisselen, ook thands niet achterbleven. Niemant echter werd eerbiediger begroet, dan een deftig heer met krijtwit hair, gekleed in een deftigen zwarten rok - een man van vijftig jaren, die zich onderscheidde door zijn minzamen glimlach en een ordelint van den nederlandschen Leeuw. Aan zijne zijde ging eene jonge dame van hoogstens twintig jaren, zijne dochter, allerbevalligst, zonder beeldschoon te zijn. Een oogenblik de lindenlaan volgend, traden ze weldra op een deftig woonhuis toe in het innigst midden van het aristokratiesch kwartier, waar hun de deur geopend werd door een bediende in huis- | |
[pagina 38]
| |
liverei, die zijn meester een breed pak papieren overhandigde, zoodra deze en zijne dochter in het gewone huisvertrek waren aangekomen. De deftige heer viel met een somberen trek op 't gelaat in een gemakkelijken leunstoel neder, terwijl de jonge dame zich schielijk uit de kamer verwijderde. Zijn gelaat boezemt belangstelling en achting in. Het hooge voorhoofd, nu met rimpels doorgroefd, de sterk gebogen neus met die adellijke kromming, welke sints Honoré de Balzac steeds als een bec-d'aigle wordt omschreven, de diep liggende, helderblauwe oogen, alles bracht als onwillekeurig een indruk te weeg van achtbaarheid, aanzien, gestrengheid. De Baron Joan Frederik Croonenburch van Ermelo, de algemeen beminde Burgemeester van Drakenheem, scheen echter heden morgen, nu we hem een oogenblik alleen in dien fauteuil bespieden, door buitengewone verslagenheid getroffen. Hij had den bundel papieren, hem door den knecht ter hand gesteld, vluchtig ingezien. Eenige officiëele bescheiden, die zijne burgemeesterlijke onderteekening behoefden, wierp hij onachtzaam ter zijde op een rond tafeltjen met marmeren blad, niet ver van hem aan 't venster. Maar lang bleef hij op 't adres van een breed gelakten brief staren - brak eindelijk het zegel met pijnlijke haast en las schielijk den langen inhoud. Op zijn mannelijk schoon gelaat spiegelde zich eene oneindige teleurstelling, terwijl hij de regelen van dit schrijven met angstige spanning volgde. Eindelijk liet hij het papier achteloos uit zijne handen zinken en bedekte zijne oogen met beide handen. De bevallige jonge dame, zijne eenige dochter Freule Machteld Croonenburch van Ermelo, trad op dit oogenblik vroolijk de kamer binnen. Ze had den luchtigen witten zomersjaal en het wit stroohoedjen met lichtroode rozen afgelegd en kwam nu haastig terug om haar vader gezelschap te houden gedurende het gezellig uurtjen van elf tot twaalf, waarin alle Drakenheemers met den Burgemeester inkluis de groote praktische bezigheid van koffiedrinken plachten aan te vangen. | |
[pagina 39]
| |
Tooverachtig spoedig scheen de Baron door de tegenwoordigheid zijner dochter van stemming te verwisselen. Hij hief aanstonds het hoofd op en glimlachte zoo kalm, alsof hij de aangenaamste tijding ontvangen had. Machteld liep gezwind op hem toe, zette zich op een arm van den leunstoel neder en omhelsde hem met onweêrstaanbare opgeruimdheid. - ‘Er is eene invitatie van de familie Staak van Welsland’ - ving ze aan met hare kristalijnen stem, die als muziek door de kamer ruischte - ‘en ik hoop, Papa, dat u er gaan zal!’ - ‘Wanneer?’ - ‘Voor aanstaanden Vrijdag! Een diner, Papa! En ik weet waarom. Louis is jarig!’ - ‘Goed, kind! Ik zal gaan.’ - ‘O, dat is heerlijk, beste, lieve Papa! Ik zal juist een nieuw toilet hebben. Een japon van lichtblauwe zijde, zeer gekleed. Ik heb er gisteren nog om geschreven. En dan zal ik mijne parelen dragen en mijn juweelen armband. Voor kapsel heb ik niet te zorgen - eene enkele witte roos is genoeg!’ De schoone spreekster had in dezen volkomen gelijk. Het ronde, smetteloos blanke gezichtjen was door een schat van kleine, bijkans kinderlijk naïef door elkander krullende, witblonde lokken omringd, die elken bizonderen tooi volkomen overbodig maakten. Vader en dochter vormden op dit oogenbrik geene onbelangrijke groep. Machteld had den rechterarm om haars vaders hals geslagen. De strenge trekken van den krachtigen grijsaard vormden een treffend kontrast met het bloeyend gelaat der vroolijk lachende jonkvrouw. Machteld had iets wegslepend opgeruimds en blijmoedigs in de kleine blauwe oogen, in het luchtig opgewipt neusjen, in den wonderfraayen mond, in elken trek van haar kinderlijk, aanvallig lief gezichtjen. De Baron zag haar lang met trotsche en innige genegenheid aan, maar ongemerkt ontsnapte hem een stille zucht. - ‘Foei!’ - hief Machteld weêr aan. - ‘U is van mor- | |
[pagina 40]
| |
gen niet opgeruimd, Papa! Ik heb het in de kerk ook al gemerkt. Wat deert u toch? Dat duurt nu al zoo lang!.... Kom, laat ons vroolijk zijn, 't is zulk een schoone dag. Zie in den tuin! Heeft u ooit zulk een schitterenden zonneschijn gezien? Ik ga na de koffie eene groote menigte visites maken. U moet ook uitgaan, Papa! dat zal u afleiding geven!’ Daar de knecht op dit oogenblik binnentrad, om de benoodigdheden voor de koffietafel gereed te maken, sprong Machteld spoedig op en stoof ze naar buiten in den tuin. De breede ramen, die tot den grond afdaalden, waren wijd opengezet en vergunden den vrijen toegang in Machtelds lusthof. Weinige minuten later zweefde ze weêr naar binnen en wierp haren vader een paar heerlijk bloeyende agaatrozen toe, terwijl ze zachtkens een airtjen van Verdi met fransche woorden aanhief. Daarop bemoeide ze zich zoo opgeruimd mogelijk met het gereedmaken der koffie en zong ze al zachtkens voort op onweêrstaanbare, naïef-bevallige wijze. De Baron volgde al hare bewegingen en glimlachte voor eene pooze recht opgewekt - daarna boog hij weder het hoofd en sloot de oogen. Toen vader en dochter een oogenblik later naast elkaâr aan de tafel gezeten waren, scheen 's Burgemeesters bezorgdheid vrij wel geweken. Hij had den brief, die hem zoo veel bekommering inboezemde, zorgvuldig dicht gevouwen en in zijn rokzak geborgen. Machteld babbelde rusteloos voort en vervulde hare taak van huishoudster met kinderlijke drokte. Na eenigen tijd zwijgens zag de Baron zijne dochter opmerkzaam in de zonnige blauwe oogen en sprak: - ‘Machteld, kind...’ - ‘Welnu, Papa?’ - ‘Denk je wel eens aan trouwen, melieve?’ Een zilveren schaterlach klonk door de kamer. Machteld schudde het hoofd met statige kalmte en ving daarop weêr met lachen aan. Eindelijk legde ze de fijne, blanke vingers harer rechterhand op haars vaders arm en andwoordde, daar de Baron bleef zwijgen: | |
[pagina 41]
| |
- ‘Wil ik u eens zeggen, hoe ik er over denk. Ik denk er zeer dikwijls over. Er is veel voor en veel tegen. Kon ik trouwen met een man zoo als u, dan deed ik het dadelijk. Maar mijn man moet rijk, schatrijk zijn! Ik moet eene calêche hebben en twee schimmels. Dan een groot huis in den Haag of Arnhem en een buiten bij Velp. Ik zou dan wel zorgen, dat mijne modiste druk werk had - ik zou dagelijks te paard rijden in eene keurige amazone en zomers natuurlijk naar Baden-Baden! Maar ik zou u misschien moeten missen, Papa! en daar stem ik nooit in toe. Als ik trouw, moeten we te zamen blijven, dat spreekt van zelf!’ En hare stem tot een bijna onhoorbaar gefluister verzachtend, voegde ze er bij: - ‘Ik heb Mama zoo vroeg moeten missen, dat ik mij haar buiten het portret niet meer kan voorstellen. Maar van u scheiden, dat doe ik nimmer!’ De Baron nam de hand zijner dochter en kuste die zoo hoffelijk en zoo teeder, als ooit een begunstigd hoveling de vingers zijner vorstin aan de lippen drukte. Hij was zeer bewogen en hoopte zoo in stilte de ontroering te verbergen, die Machtelds woorden bij hem hadden opgewekt. Toen hij zijne oogen weder ophief, glinsterde er iets vochtigs in, dat hij haastig wegwischte, terwijl hij een langen blik op een goed geschilderd portret wierp, 't welk tegenover hem aan den wand hing. 't Was het beeld zijner echtgenoote in den vollen bloei van jonkheid en levenslust, een jaar vóor haren vroegtijdigen dood vervaardigd. Spoedig echter hernamen zijne gelaatstrekken de gewone uitdrukking en vervolgde hij met een gedwongen lach: - ‘Dat zijn louter illuziën, kindlief! Als je trouwt, zullen we waarschijnlijk moeten scheiden - ten minste voor een deel van het jaar. Maar dit is niet van groot gewicht. De hoofdquaestie is, maakt mijne lieve Machteld zich ook nog andere luchtkasteelen? Droomt ze ook van eene romaneske liefde, over wanhopende minnaars...’ - ‘Romanesk? Ik ben volstrekt niet romanesk, dat weet | |
[pagina 42]
| |
u wel. Herinner u, hoe ik soms om Julie en Mina Staak moet lachen, als ze Dominé Kerneman zoo wanhopig aankijken. Ik yind niets zotters clan verliefdheid! En hoe gaat het er meê, wanneer de jongelui trouwen! Zie eens op meneer en mevrouw Van der Maliën! Belachelijk! Als ik ooit een man krijg, dan moet hij in de eerste plaats schatrijk zijn, dat hebben we reeds afgesproken - en in de tweede plaats mag hij volstrekt niet op mij verliefd zijn, of ik bedank hem!’ De Baron lachte nu op zijne beurt. - ‘Maar beste Machteld! dat is maar een parti pris, dat zal nog eens gants veranderen. Op uw leeftijd begint men altijd zoo den een of anderen kleinen roman saâm te stellen!’ - ‘Gekheid, Papa! Ik weet zeker, dat ik nooit zoo iets doen zal! Ik heb reeds zooveel menschen en zaken in de waereld lief, dat ik waarlijk geene plaats meer heb voor iets nieuws. Ik houd van u met mijn gantsche hart - ik houd van de oude Mevrouw Kerneman, van Mina Beelmann, van bloemen, muziek, pret en nieuwe japonnen. Als ik ooit trouw, zal ik er mijn man dadelijk voor waarschuwen!’ - ‘Laat ons ernstig worden. Machteld! Veronderstel, dat er iemant was, die om uwe hand aanzoek deed!’ - ‘Dus is er iemant?’ - ‘Nu ja, er is iemant. Wat zeg je daarvan?’ - ‘Niets! Wie is het?’ - ‘Een kennis hier uit de stad...’ - ‘Louis Staak van Welsland!’ - ‘Geraden, kind! Wat denk je van hem?’ - ‘Zijn de Staats wezentlijk zoo rijk, als de mensclien zeggen!’ - ‘Daar heb ik de beste bewijzen voor!’ - ‘Vertelt Louis, dat hij op mij verliefd is!’ - ‘Natuurlijk, dat begrijp je wel, khidlief, en ik voor mij vind het zeer natuurlijk!’ - ‘Wat zegt u er van, Papa?’ - ‘Hetzelfde wat mijne lieve Machteld zegt!’ | |
[pagina 43]
| |
- ‘Dan zeg ik, dat... dat, als Louis op zijn woord beloven wil niet al te dol verliefd te zijn, als hij alles wil doen, wat ik hem zal voorschrijven, dat ik er dan eens over zal gaan denken, zoodra hij gepromoveerd is!’
Er was een uur verloopen. De Baron zat weder in den leunstoel bij het wijd geopende venster. Machteld was verdwenen. Men kon het den in diepe gepeinzen verzonken grijsaard duidelijk aanzien, dat hij zich thands door nieihant bespied wist. Zijne gelaatstrekken drukten diepe zwaarmoedigheid uit. Hij houdt het hoofd ter zij gebogen tegen de leuning van den stoel en cle armen, over de borst gekruist. Hij mompelt eenige, bijna onverstaanbare woorden: - ‘Mijne lieve, engelschoone Machteld aan den ploertigen zoon van dien ploertigen parvenu te geven 't Is te veel, o mijn God! 't is te veel!’ En de Baron verborg zijn gelaat in de handen, terwijl een angstig kermende zucht uit zijne borst opsteeg. Onder het dak der weidsche burgemeesterswoning schijnt dus ook geen onvermengd geluk te heersenen. De deftige, achtingswaardige, hooggeprezen Baron Croonenburch van Ermelo droeg een diep verborgen, bitter knagend leed in het harte, schoon zijn mond altijd welwillend lachte, als hy onder de menschen kwam en zijn voorhoofd geen enkelen rimpel vertoonde. Zijne geschiedenis was hoogst eenvoudig. Hij was op zijn twaalfde jaar wees geworden en onder de voogdij van een schatrijken oom gekomen, die zijn fortuin van eene hoogadelijke echtgenoote geërfd had. In de aanzienlijkste kringen van den lande geplaatst door zijne geboorte, had hij in zijne jeugd geschitterd onder de hollandsche jeunesse dorée van Leiden en de Rezidentie. Zijn vlugge geest, zijne degelijke kennis, de gemakkelijkheid, waarmeê hij zich elke akademische onderscheiding verwierf, hadden groote verwachtingen van zijne toekomst doen geboren worden. Reeds achtte hij zich geroepen tot de aanzienlijkste bedieningen in den Staat, toen hij op zekeren | |
[pagina 44]
| |
dag gewaar werd, dat hij Bovenmate verliefd was op de dochter van den gemeente-ontvanger van Drakenheem. In deze laatste stad kwam hij destijds dikwijls, daar zijn voogd er toen Burgemeester was en de uitgestrekte bezittingen der familie Croonenburch in de nabijheid lagen. De gemeente-ontvanger was een fatsoenlijk burgerman, zijne dochter een allerbekoorlijkst jong meisjen, 't welk den jongen Baron met naïve en hartelijke genegenheid aanhing. Maar de oude Baron barstte in den heftigsten toorn los, toen hij de eerste toespeling daaromtrent vernam. Hij laadde een stortvloed van verwenschingen op het hoofd van zijn ontaarden neef en gaf slechts éen woord als motief voor zijne bittere ontevredenheid en daaglijks groevende gramschap: mésalliance. De jonkman luisterde intusschen slechts naar de inspraak zijner liefde. Op den dag zijner verloving barstte er eene openbare vijandschap los tusschen olim en neef. De oude Baron beschouwde zijn pupil als volkomen verloren en verklaarde openlijk, dat hij hem geheel zou onterven. Maar de Drakenheemers kozen partij voor den neef en lieten den trotschen oude met zijne feodale vooroordeelen alleen. Eenigen tijd later werd het huwelijk voltrokken. De jonge Baron had uit de nalatenschap zijner ouders e enige landhoeven en ettelijke bunders grond geërfd - die hem in staat stelden onafhankelijk, schoon eenigszins beperkt te leven. Zijn huwelijk was volkomen gelukkig. Even voor de geboorte van Machteld overleed zijn voogd, die zich geheel op zijn kasteel had teruggetrokken en niets van den gemésalliëerden neef wilde hooren. De starre, ouderwetsche edelman liet een testament na, waarbij hij zijn gantsche vermogen, zijne vaste goederen, zelfs de familiekleinoodiën aan een ongehuwden neef naliet, welken hij slechts weinig kende, daar deze, een man van middelbare jaren, zich voortdurend met reizen bezig hield in de meest onherbergzame landen van Oost-Europa of Noord-Afrika. De liefde zijner bekoorlijke gade stelde den jongen Baron echter volkomen schadeloos voor dit aanzienlijk en grievend verlies. Zij schonk hem eene dochter en verdubbelde zijn | |
[pagina 45]
| |
huiselijk heil - de burgers van Drakenheem kozen hem tot Lid van den gemeenteraad en menigeen voorspelde hem toen reeds, dat hij bestemd was den ouden Burgemeester Dobbering op te volgen, die de plaats van 's Barons, Oom had ingenomen. Zoo leefde hij vier jaren in onvergetelijk, onvolprezen geluk. Toen trof hem plotseling een grievende slag. Zijne echtgenoote overleed, na eene korte, allerhevigste ziekte, midden in de bloeyende lente van jeugd, schoonheid en liefde. Sints dat oogenblik hechtte de Baron zich met zijne gantsche ziel aan zijn vierjarig dochtertjen Machteld. Het kind betaalde hem ruimschoots zijne vaderlijke genegenheid en schonk hem de eenige gelukkige oogenblikken van zijn somber bestaan. Want er leefde eene onuitsprekelijke rouw in het hart van den weduwnaar, wiens hairen ontijdig vergrijsden, wiens voorhoofd zich nog altijd pijnlijk bleef plooyen bij de minste gedachte aan haar, die de heerlijke schitterende zon zijns levens geweest was. Dat hem eenige jaren later de koninklijke benoeming tot Burgemeester van Drakenheem ten deel viel, dat hij door al de leden zijner nieuwe gemeente met ongemeene hartelijkheid op den burgemeesterszetel werd verwelkomd, strekte eindelijk ter goeder ure om zijn diep gebogen geest weder op te richten, om zijn oude wilskracht op nieuw te doen ontwaken. Van dit tijdstip af was hij ijverig werkzaam en onderscheidde hij zich bij elke voorkomende gelegenheid. Had hij vroeger in zijne jeugdige illuziën zich voorgesteld onder de eerste staatsdienaars van den lande te zullen worden opgenomen, thands beperkte hij zijn horizon tot de gemeente, welke hij geroepen was te besturen. De hoofdoorzaak dezer beperking vloeide als van zelf voort uit het gemis aan fortuin, 'twelk den Baron thands hoe langer hoe meer begon te drukken. Daarenboven had hij in de jaren zijner rouw zijn ouderlijk erfdeel met geringe zorg beheerd, zoodat er in dien tusschentijd eene hypotheek op zijne vaste goederen gekomen was. Zijne dochter was intusschen tot eene liefelijk bloeyende jonkvrouw opgegroeid en daar hij van den aanvang af zich te- | |
[pagina 46]
| |
genover haar zwak betoond had, als het er op aankwam haar iets te weigeren, 't welk eene wijze spaarzaamheid stellig zou hebben afgeslagen, zoo geraakte hij telken jare in moeyelijker omstandigheden. Er begon thands een geheel nieuw leven voor hem. Zijn trots verbood hem te erkennen, dat hij jaarlijks armer werd en dat zijne uitgaven eer vermeerderden dan afnamen. Vooral mocht Machteld hiervan geen 't minst vermoeden hebben, hij wilde de gelukkige jaren harer jonkheid niet bederven met verdrietige zorgen en zoo wikkelde hij zich daaglijks in grooter bezwaren. Sedert de komst van den heer Staak van Welsland had hij in dien rijk geworden cigarenhandelaar aanstonds een diergenen herkend, die aan eiken adellijken titel eene buitengewone tooverkracht toekennen. Hij had de avances van den goêlijk glimlachenden ouden heer met zijne geheimzinnig gesloten oogleden en gouden bril zonder eenigen weêrzin aangenomen - hij had eene zekere vriendschapsbetrekking met hem aangeknoopt en zich eindelijk vernederd, om hem in geldelijke ongelegenheid te raadplegen. Na dezen eersten stap waren alle andere lichter en volgden ze als van zelfs. Weldra rustte de Burgemeester onder de belangrijkste verplichtingen tegenover den heer Staak Senior. Dat hij dien morgen dus een zwaren strijd had gevoerd, toen hij zijne veel geliefde dochter van een aanzoek spreken moest, dat in onmiddellijk verband stond met de finantiëele operatiën des heeren Staaks en hem zelven, zal thands niemant meer een raadsel zijn. |
|