| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
De bekentenis van Cendrillon.
Adrienne trad met eene kleine, helderbrandende lamp het logeervertrek binnen, haar door de familie muller belmonte in bruikleen afgestaan.
Het was omstreeks halftwee na middernacht.
Adrienne slaakte een zucht van verademing. Na het drukke en woelige feest had zij nog een groot uur aan den arbeid van opruimen, rangschikken, schoonmaken der serviezen, glaswerk, kristal en porselein, besteed. De dames waren reeds vroeger ter rust gegaan. Adrienne bracht, geholpen van drie tamelijk ijverige dienstboden, alles weder tot de dagelijksche orde terug. In de benedenverdieping zou men geen spoor van het groote feest meer hebben kunnen ontdekken. De familie was gaan slapen met de overtuiging, dat de gewone harmonie des huizes in alle opzichten hersteld zou worden.
Terwijl de ijverige huishoudster hare lamp op de tafel plaatst, valt een lichtstraal over hare rechterhand. Daar fonkelt een diamant, die haar levendig ontroert. Zij blijft stil staan en
| |
| |
mijmert. Haar oog schittert niet van nameloos geluk. De lange wimpers dalen omlaag, een traan glipt langs hare wang. Doch weldra heft zij het hoofd op. De loop harer mijmeringen schijnt haar kalmer te stemmen. Met eene fiere beweging werpt zij den zeldzaam schoonen lokkenschat ter zijde, die haar gelaat bijna geheel verborg. Zij vangt bedaard aan alles voor hare nachtrust gereed te maken.
Weinige oogenblikken later zit zij in een ruim wit gewaad voor haar kapspiegel. Daar was geen sterfelijk oog, dat adrienne aan deze plaats kon bespieden. Haar spiegel alleen weerkaatste den vragenden oogopslag, als zij bijna gedachteloos in 't rond staarde en met groote moeite de vast al te weelderige stroomen van het glansrijke, donkerbruine hair poogde te bedwingen. Zij, die gewoon waren haar in heur eenvoudig zwart kleedjen te zien, zouden zich verbaasd hebben over de veelzijdigheid van hare schoonheid. De blankheid van haar gelaat, de onbeschrijflijke frischheid en heerlijkheid van heure fijne handen en armen werden in 't minst niet geschaad door het lange witte nachtkleed, dat haar van de schouders tot de teenen omgolfde.
Verbaasd staakt zij haar werk. Zij hoorde stemmen. Het waren suze en betsy. De bovenverdieping van 's heeren muller belmontes huis was praktiesch in vele kleinere en grootere kamers gesplitst. Een flink vertrek, met twee vensters op den tuin uitziend, was door de dochters des huizes gekozen. Zij konden door eene deur, die meestal openstond, in adriennes kamer komen. Thands was die deur gesloten. Adrienne dacht, dat hare nichten reeds lang sliepen en verwonderde zich over de vrij luide woordenwisseling. De buitengewone aandoening van het feest belette beide dames misschien te rus- | |
| |
ten. Gewoonlijk kwam suze des nachts nog een oogenblik met haar keuvelen, vóór ze zich te bed begaf. Adrienne stond op, maar bedacht zich oogenblikkelijk. Ze wilde zich in de krakeelen der gezusters niet mengen. Bij ervaring had zij al het onaangename en nuttelooze daarvan leeren kennen.
Doch de stemmen zwegen. Eenige sekonden later hoorde zij hare deur openen en zag ze suze, die vriendelijk lachend binnentrad.
‘Ik dacht wel, dat je nog niet sliept, kind-lief!’ zei suze. ‘Ben-je niet moe?’
‘Een beetjen!’
‘Hoor eens, ik moet je wat vragen!’
Suze plaatste zich aan de tafel tegenover adrienne.
Beiden zaten in den lichtschijn, welken de kleine lamp over de tafel wierp; het overige deel van de kamer dommelde in halfduister. Suzes krullen waren in tallooze papillotten verdwenen. Daar de harmonische lijnen tusschen hoofd en schouders alzoo wegvielen, kwam hare eenigszins breede gestalte minder voordeelig uit in het lange, ruime nachtkleed. Tegenover hare nicht scheen de knappe suze nu eene zeer alledaagsche verschijning. Voor adrienne lag hierin geen gevaar. Wijl hare beide nichten nagenoeg blind waren voor de schoonheid van anderen, hadden deze het nooit euvel geduid, dat zij door de hare boven alles uitschitterde. Suze bezat te veel zelfvertrouwen, te veel ijdelheid, om telkens op adrienne te letten. Zij had terstond een beschermenden toon aangenomen. Zoodra anderen adrienne prezen, had zij zonder eenig bezwaar alles toegestemd, daar zij zich in elk opzicht de meerdere rekende. Adrienne kwam hare nichten op tweeërlei wijze hierin te gemoet: zij verscheen altijd in 't zwart en wijdde
| |
| |
haar meesten tijd aan de huishoudelijke belangen van het gezin.
Het was daarom met zekere verbazing, dat adrienne haar hoorde uitroepen:
‘Wel, kindlief! je ziet er niemendal vermoeid uit! Papa zou zeggen, dat je alweer mooyer geworden bent van avond!’
Ziehier het eenige, 't welk beide zusters onaangenaam vonden in hare verhouding tot adrienne. De notaris vleide zijne nicht wel wat al te luide en had reeds menige vermaning van vrouw en dochters moeten aanhooren. Maar in dit opzicht toonde hij, dat geene kritiek hem uit het veld kon slaan. Hij prees adrienne in haar gezicht en had er plezier van, als zijne meisjens zich ergerden.
De haagsche logée wist immer zeer handig de aandacht af te leiden, zonder onbeleefd te schijnen. Met de meeste eenvoudigheid andwoordde ze nu:
‘En wat wou-je me gevraagd hebben, suze?’
‘O, ik heb allerlei dingen aan je te vragen, daarom wachtte ik, dat ik je hoorde bovenkomen. Hoe vond-je de partij?’
‘Heel goed!’
‘Ja, maar heb-je niets gemerkt?’
‘Gemerkt?’
‘Natuurlijk! Tegen elf uur is meneer leuven van houtenisse met stille trom heengegaan!’
‘Zoo!’
Adrienne had het niet alleen gemerkt, zij wist ook de oorzaak van dit zonderling verdwijnen.
Suze ging voort:
‘Mama zegt, dat onze haagsche vriend hoofdpijn had.... maar mama springt zoo raar met hoofdpijn om - het komt me vreemd voor!’
| |
| |
‘Ja, maar als hij nu eens werkelijk aan hoofdpijn leed?’
‘Geloof het niet, adrienne! Ik heb alles met betsy overlegd en besproken. Daar is iets bizonders gebeurd. Meneer leuven heeft anders altijd het hoogste woord. Van avond scheen er wat aan hem te mankeeren. Toen ik met betsy onze tweede quatre-mains speelde, je weet wel.....’
‘Zeker!’
‘Papa zat op de sofa. Ik verwonderde er mij al over, dat ik zijn stem niet hoorde onder de muziek. Maar hij hield een drukke konferentie met adolf walker. Het scheen iets zeer gewichtigs te zijn. Ze stonden op, liepen naar het salon en raadpleegden in een hoek met den burgemeester en de beide heeren de huibert. Betsy hield ze in 't oog. Ze bleven vrij lang saâm praten. Toen ging papa naar meneer leuven, die op een fauteuil naast mevrouw onno de huibert zat, en al die heeren zijn meer dan een half uur te zaâm in de kleine zijkamer opgesloten gebleven. Later was meneer leuven verdwenen!’
‘Ik begrijp er niets van!’
Adrienne gaf dit andwoord met eenige moeite en zocht afleiding in de zware hairmassa, die zij deels in eene vlecht, deels in papillotten wikkelde.
‘Mama is zeker wel op de hoogte!’ - ging suze voort. ‘Maar ze wilde er niet voor uitkomen. Meneer leuven had hoofdpijn en verzocht als gunst, dat we er niets van zouden laten merken, als hij zonder afscheid heenging. Dit heeft mama aan alle onze gasten onder diepe geheimhouding verteld. Gelukkig, dat de meeste heeren er zich niet over verwonderden, dat zij rustig bleven doorpraten, anders was de geheele partij mislukt!’
Er volgde een oogenblik stilte, alleen afgebroken door het
| |
| |
ritselen der papieren, die adrienne voor papillotten gebruikte.
Suze vestigde een uitvorschenden blik op hare nicht. Daarna ging ze voort:
‘Dat is het eerste mysterie. Nu volgt het tweede. Wat denk-je van adolf walker?’
‘Denken.... wat bedoel-je, suze?’
‘Waarom blijft die knappe meneer hier zoo lang? Hij zou anders zich haasten naar de akademie terug te gaan. Daar schuilt wat achter. Herinner-je eens goed! Voorleden jaar met Paschen is hij ook lang gebleven, maar niet zoo buitengewoon lang. In de groote vakantie, toen papa met ons beiden naar Brussel en Spa op reis was, heeft hij zich bij ons aan huis niet laten zien. Hij was verdwenen, toen we terugkwamen. Maar dezen winter kwam hij bijna dagelijks en nu zien we hem elken avond bij gelegenheid van de feesten ter eer van onzen galanten haagschen vriend.... Heb-je daar nooit over nagedacht?’
‘Neen!’
‘Ik wel!’
‘Waarom?’
‘Begrijp-je dan niet, dat een man van de waereld, als adolf walker, iets bizonders in dit nest van een Osterwolde moet ontdekt hebben, om er tegen zijn gewoonte zoo lang te blijven?’
‘Jij kent walker beter dan ik, suze!’
‘Juist, daarom kom ik je nog eens waarschuwen. Ik heb het je vroeger al eens ter loops gezegd. Kind-lief! pas op met adolf walker!’
Adrienne zag hare nicht scherp in de oogen. Een vermoeden, sints lang gekoesterd, werd zekerheid.
| |
| |
‘Ik dank je, suze! maar ik loop nog weinig gevaar. Je weet, dat ik me nooit op den voorgrond plaats in gezelschappen!’
‘Des te erger! adolf is gewoon aan alle dames in Osterwolde zijn hof te maken. Hij spreekt haast geen enkel woord tegen jou.... maar ik heb zijn oogen gevolgd, als hij naar je keek.... en ik weet genoeg!’
‘Je let meer op die dingen dan ik!’
Plotseling boog suze haar hoofd naar adrienne en terwijl ze hare hand met een slag op de tafel liet vallen, riep ze driftig:
‘Groote God! Ze heeft den diamanten ring van adolf aan haar vinger!’
Maar adrienne schijnt hierop voorbereid.
Ze bloost niet, en beschouwt den verraderlijken ring in diepen ernst.
Suze is doodsbleek en wacht op andwoord. Adrienne fluistert:
‘Ja, suze! Ik stond op het punt het je te zeggen.... adolf walker heeft mij gevraagd!’
De oudste dochter van den notaris hernam snel hare bezinning en haar overleg. In steê van drift, klonk er iets gemoedelijks in hare stem, toen zij hernam:
‘Mij heeft hij wel vijftigmaal gevraagd en tusschenbeide betsy voor de variatie. Ik geloof, dat hij elken dag de eene of andere kennis zijne hand aanbiedt. Maar ik zou geen cadeau van hem willen hebben!’
Adrienne zweeg. Zij luisterde naar wat volgen zou.
‘Ik meen het goed met je, kind-lief! Het zou me spijten, als je hier bij ons eene onaangename teleurstelling moest ondervinden. Want, geloof me, adolf zal nooit met je trouwen!’
‘Waarom niet?’
| |
| |
‘Omdat ik hem ken. Jaren lang heb ik met hem omgegaan. Hij is door en door egoïst. Uit eigenliefde poogt hij de onnoozele schepsels, die hij hier of daar ontmoet, het hoofd op hol te brengen. Des te erger, als zij naar hem luisteren!’
‘Ik heb een geheel ander idee!’
‘Wees voorzichtig, adrienne! Ik weet, wat ik weet. Adolf spekuleert op een rijke vrouw. Daar hij al heel gauw merkte, dat betsy, zoo min als ik zelve, van plan waren die spekulatie in de hand te werken - heeft hij zich heel fatsoenlijk geretireerd!’
‘Ik ben doodarm en word toch zijne vrouw!’
‘Kind-lief! maak je geen illuziën, voor het te laat is. Adolf is een papillon, die er zijn ring voor over heeft, om met je hart te spelen!’
De stille, zachtmoedige adrienne had moeite niet te verraden, hoe bitter ze zich gegriefd voelde.
Nu hernam ze met trillende stem:
‘Ik heb geen lust je te andwoorden, suze! Het is laat!’
Een pijnlijke trek zweefde over haar gelaat, dat langzaam verbleekte.
Maar suze had meer op het hart. Zij schoof haar stoel naderbij en deed eene vergeefsche poging de hand van hare nicht te vatten. Eindelijk zei ze zoo liefderijk mogelijk:
‘Nu goed! Ik wil voor een oogenblik gelooven, dat je gelijk hebt, kind! Maar hoor dan toch naar goeden raad! Je weet, dat ik veel van je houd - iedereen hier aan huis draagt je op de handen. Je hebt tot nog toe een treurig leven gehad - bij ons kom je tot rust. Wees toch voorzichtig en waag je niet aan een onzekere toekomst. Gesteld nu eens, dat adolf walker - tegen alle waarschijnlijkheid in - het
| |
| |
goed meende. Weet je wel, hoe het met de familie walker staat? De oude dominee is een zeer achtenswaardig man, maar hij beleeft niet veel plezier van zijn beide zonen, die student zijn. De oudste, een woeste lomperd, voor wien iedereen hier bang is, heeft vijf jaar gestudeerd, zonder dat hij zijn examens deed. Ze zeggen, dat hij zijn ouders, die een beetjen geld hadden, heeft geruïneerd. Zijn vader had hem een termijn gesteld en toen hij dezen winter nog geen examen deed, is hij niet weer naar Utrecht mogen teruggaan. Hij is nu bij een boer op een dorp hier in den omtrek en zal het misschien nog brengen tot bouwknecht.... Je hebt immers wel van hendrik walker hooren spreken?’
‘Een enkele maal, maar ik heb er niet op gelet!’
‘Hij wordt je schoonbroêr - een lief vooruitzicht! Herhaaldelijk is hij in de handen van de justitie geweest om zijn geweldenarijen. Hij heeft de familie walker allerlei onaangenaamheden....’
‘Dat wil ik wel gelooven, maar de ééne broer is de ander niet!’
‘Och, kind! Ik raad je enkel uit belangstelling! Adolf heeft te Utrecht nog nooit ernstig gestudeerd en hij is er nu bijna drie jaren. Je bent een veel te lief meisjen vpor zulk een lichtmis....’
Adrienne stond op. De vlam van den ingehouden toorn flikkerde uit hare oogen. Zij viel hare nicht in de rede, uiterlijk zeer bedaard:
‘Genoeg, suze! Denk van adolf wat je wilt! Ik geloof in hem, in zijne ernstige, eerlijke liefde voor mij. Ik heb beloofd zijne vrouw te worden! Ik kan niet dulden, dat men van hem in mijne tegenwoordigheid kwaad spreekt!’
| |
| |
De oudste dochter van den notaris rees op. Nijd en spijt purperden haar de wangen.
‘Maak je niet boos, adrienne! 't Is de moeite niet waard! We zullen er niet langer van spreken! Over die zaak geen woord meer! Maar ik kan niet zeggen, dat ik je gedrag en je keus bewonder!’
‘Mijn gedrag?’
‘Ja zeker! Je hebt altijd gezegd, dat je hier zoo gelukkig waart in ons midden, dat je voor het eerst tot rust kwaamt in dit huis, dat je geen lust hadt met de menschen hier in de stad om te gaan - en heel in stilte laat je toe, dat galante jongelui je ten huwelijk vragen en ringen cadeau doen! Dat mag in den Haag heel fatsoenlijk zijn, wij eenvoudige menschen denken er, Goddank! anders over!’
‘Er is maar ééne reden, waarom je zoo spreekt, suze! Je bent jaloersch!’
Suze stiet een zenuwachtig lachen uit, 't welk akelig rauw door de kamer klonk.
Ze liep driftig naar de deur, maar keerde zich nog eens om en gilde:
‘Dat je geslepen bent met je effen tronie, dat je als een schijnheilige je laat bewonderen, dat wist ik, juffrouw de blinville!.... maar.... dat je onze vriendschap met gemeene intriges betaalt, dat je het huis, waar je bijna anderhalfjaar met ons leefdet, misbruikt om er je aanbidders rendez-vous te geven - dat is laag, dat zal ik je nooit vergeven!’
Luid sloeg de deur dicht. Suze was verdwenen.
Adrienne had hare nicht met opgeheven hoofde zien heengaan. Geruime pooze bleef ze onbeweeglijk staan. Toen zonk ze langzaam in haar stoel terug. Het lieve kopjen met de
| |
| |
rechterhand steunend, zat ze, hevig ontsteld, stil te weenen. Een kwartier, een half uur ging voorbij, nog bleef ze onbeweeglijk, de oogen van tranen verduisterd. De dubbelhartige houding, de boosaardige woorden van suze, die gewoon was haar met allerlei lieflijkheden te overstelpen, brachten haar eene pijnlijke wonde toe.
Zij waande de liefde en achting van de familie muller belmonte te hebben gewonnen. Nu eerst erkende zij, hoe weinig zij van deze zijde te verwachten had. Diep mistroostig bleef zij zitten peinzen. De tijd verliep - ze merkte het niet. Slapen was haar onmogelijk. Hare geheele ziel was ontroerd door allerlei tegenstrijdige aandoeningen. Hare polsen klopten, haar boezem zwoegde. Eindelijk besloot zij verademing te zoeken door snel eenige regelen naar den Haag aan hare moeder te schrijven.
De gewenschte uitwerking bleef niet weg. Na zich een uur ingespannen met schrijven te hebben bezig gehouden, overviel haar de slaap.
Twee dagen later ontving adriennes moeder haar schrijven. Het behelsde de volgende tijdingen:
‘Lieve, beste moeder! Mogelijk kom ik zelve eer dan deze brief tot u. In elk geval moet u zoo gauw mogelijk weten wat er hier van daag voorviel. Wees niet bezorgd, moeder-lief! Met mij is alles ten beste geschikt, maar er is iets op handen, dat u misschien verwonderen zal. Ik ben ten huwelijk gevraagd en heb mij verloofd in de hoop, dat ik uwe toestemming en uw zegen zal krijgen. Daarbij komt, dat ik waarschijnlijk morgen of overmorgen Osterwolde ga verlaten en binnen korten tijd u zal omhelzen.
| |
| |
Er is veel gebeurd in de laatste drie weken.
Herinner u nog eens goed, wat er plaats greep, vóór ik den Haag verliet. Door de verregaande lafheid van jan en alfred was mij het leven ondraaglijk geworden. Ik zat in huis opgesloten en gevangen. Kwam ik op straat, dan kon ik zeker zijn een van hatelijke vriendelijkheid glimmend gezicht te zullen zien, dat mij een gruwel was. De oude gek sprak mij op de onbeschaamdste wijze aan. Elke wandeling, elk bezoek werd mij vergald. Hoe dikwijls heb ik u gebeden dien ellendigen plaaggeest onze nederige bovenwoning te ontzeggen! Dat kon u niet - onze jongens hadden verplichtingen tegenover hem. U mocht een zoo machtig vriend en beschermer niet ontstemmen.
Wat baatte het mij, of ik met de uiterste verontwaardiging zijne geschenken afwees, of ik mij opsloot in mijn kamertjen? Geene schrede was meer veilig - altijd de onverdraaglijke leuven. Dit leven viel mij al te moeilijk. Er moest een eind aan komen. Ik verwijt u niets, arme moeder! Het bitter verdriet der laatste vier jaren spreekt uit uwe witte hairen en uw gebogen hoofd. U kon niet altijd handelen, zoo als u wilde. In plaats van tot steun werden jan en alfred u tot grooten last en dagelijksche bekommering. Ik heb geen recht mijne broêrs slecht te noemen, maar de onbegrijpelijke lichtzinnigheid van hunne daden en woorden heeft mij menig uur verbitterd.
Zoo nam ik de vlucht naar Osterwolde. Door onze voortdurende korrespondentie met neef en nicht muller en - helaas! - ook door de finantiëele hulp, die ze u soms bewezen, had ik al mijne hoop op deze familie gevestigd. Mijne list gelukte. Ik verdween uit den Haag en zelfs mijne lieve
| |
| |
blanche schijnt nog altijd te gelooven, dat ik in Amsterdam ben, omdat kolonel muller, onze brave neef, u mijne brieven uit Amsterdam toezendt.
Deze letteren zullen u uit Osterwolde in handen komen, ik vrees niet meer, dat men weet, waar ik mij verborgen heb.
Een jaar en vier maanden heb ik nu hier bij neef en nicht muller geleefd. Reeds lang had ik mij vast voorgenomen in eene konditie te gaan. Zoodra mijn broêrs verplicht waren op zich zelven te staan, zoodra u van de grootste zorg ontslagen zou zijn, had ik plan de eene of andere betrekking te zoeken. Bij mijne aankomst zeide ik dit tot neef en nicht en, hoewel ze met bijna al te groote voorkomendheid hiervan niets wilden weten, heb ik mij terstond en zeer ernstig aan hunne huishouding gewijd.
Hoe blij was ik, toen u mij schreef, dat ik zeer verstandig had gedaan. En werkelijk, mijn arbeid maakte mij gelukkig. Neef en nicht schenen zeer met mij ingenomen en namen het mij alleen kwalijk, dat ik liever stil thuis bleef en weigerde met hen naar de familiën in Osterwolde op bezoeken en partijen te gaan. Ik deed dit vooral met het oog op mijne beide nichten suze en betsy. Deze twee gevoelen zich de koninginnen van alle gezellige kringen in Osterwolde en mogen dit in zeker opzicht met recht doen. De overige jonge dames uit deze stad zijn min of meer lomp en sterk provinciaal. Daar ik het noodlottig voorrecht bezit, dat men altijd naar mij omziet, als ik ergens verschijn, sloot ik mij zooveel mogelijk in huis op. Langzamerhand gewende men zich aan deze wijze van handelen en liet men mij geheel vrij. Neef muller alleen beweerde, dat ik ziek zou worden van het lange thuis blijven en daarom
| |
| |
moest ik dezen zomer met hem en zijne oudste dochter een reisjen naar België maken.
De eenige menschen, die ik hier zag, waren de bezoekers, voor wie ik thee schonk. Onder dezen was er een, over wien ik u nooit schreef. De dominee van Osterwolde heet walker en heeft drie zonen. Den oudste ziet men niet; hij is student geweest en nu bij een boer besteed. De tweede is te Utrecht en studeert in de theologie; de derde staat op het punt naar de akademie te vertrekken en zal, geloof ik, ook predikant worden. De dominee is een zeer plechtig en statig man, dien ik elken Zondag hoor preeken, omdat neef muller een zeer ijverig kerkganger is. De tweede zoon van den dominee, adolf walker, komt druk bij de familie muller. Daar hij altijd levendig met de beide meisjens sprak, waande ik, dat hij geen de minste notitie van mij nam. In den beginne was ik overtuigd, dat hij suze naar de oogen zag en verwonderde ik mij over de behendige koketterie, waarmeê deze hem steeds afstootte of aantrok. Weldra begon ik te vermoeden, dat hij komedie speelde, want zoo dikwijls hij de gelegenheid kon vinden, om mij onbeluisterd een woord toe te voegen, was hij beschroomd en ernstig, scheen hij een geheel ander mensch. Zeer zelden sprak ik langer dan eenige minuten met hem, maar zijn oog zocht mij steeds.
Langzaam werd het mij duidelijk. Zijne blikken getuigden van eene vurige, maar eerbiedige liefde. Die ontdekking bekommerde mij. Ik zag, hoe mijne beide nichten, suze en betsy, zich de eer zijner bezoeken uitsluitend toeëigenden. Ik vreesde voor onaangename botsingen en vermeed daarom meer dan ooit zijn gezelschap. Gelukkig riepen zijne studiën hem meest
| |
| |
naar Utrecht, zoodat mijn rustig en vriendschappelijk verkeer met de beide nichten door niets gestoord werd.
Aan u, lieve moeder! kan ik nu alles zeggen. Adolf walker heeft een zeer gunstig voorkomen en toont in zijne gesprekken veel vernuft en veel levenslust. Tegenover mij is hij de eerbied zelf. Zijne hulde was mij niet onaangenaam, maar scheen mij in de tegenwoordige omstandigheden minder gewenscht. Ik meed alles wat de aandacht op mij zelve zou kunnen vestigen, zoodra hij een bezoek kwam brengen, en vond altijd een voorwendsel, om mij uit het gezelschap te verwijderen.
Zoo bleven de zaken tot Donderdag voor drie weken.
Het was de laatste lezing in het Nut, de geheele familie ging er heen. Ik bleef thuis, als gewoonlijk. Toen ze thuis kwamen, overstelpten ze me bijna allen met het bericht, dat er iets zeer vreemds gebeurd was en neef deed mij van schrik ineenkrimpen, toen hij op zijn gewonen, luid schreeuwenden toon tot mij zeide: ‘Adrienne, ken-je in den Haag den graaf leuven van houtenisse?’ Door eene groote inspanning bedwong ik mijne ontsteltenis en wist ik zoo bedaard mogelijk mij te houden, alsof ik dien naam nooit gehoord had. Men sprak over niets anders. Ieder was er vol van. Telkens kwam de vraag terug, hoe het mogelijk was, dat ik nooit van den beroemden ‘graaf’ leuven had hooren spreken. Ik hield mij kloek en 't gelukte mij weldra de aandacht af te leiden. Toen ik op mijne kamer alleen was, kostte mij dit bericht bittere tranen. Zoo had ik mij meer dan een jaar lang vruchteloos gevleid aan de vervolgingen van den ouden dwaas te zijn ontkomen. Hoe hij mijn verblijf hier ontdekt had, begreep ik niet. Later bleek mij, dat hij met buitengewone inspanning naar mij ge- | |
| |
zocht had in Amsterdam; dat hij geld noch moeite spaarde om mij te vinden; dat hij eindelijk de zaak opgaf, na vooraf nauwkeurige berichten te hebben ingewonnen omtrent al de leden onzer familie. Zijne vriendschap met mijne broêrs is hem hierbij zeker te stade gekomen. Wat baatte het mij, of ik u een brief vol bittere klachten had gezonden - ik gevoelde, dat het te laat was.
Leuven had op goed geluk de reis naar Osterwolde ondernomen. Misschien zou neef muller hem inlichtingen kunnen geven. Weinig had hij verwacht mij zelve te zullen ontdekken, gelijk hij mij later zonder veel komplimenten te kennen gaf. Mijn eerste besluit was alles aan neef en nicht te openbaren. Daarna zag ik in, dat het beter was af te wachten, hoe hij handelen ging.
Neef en nicht muller, de beide meisjens, zijn altijd uitstekend lief voor mij geweest, maar oprechte vertrouwelijkheid heeft nooit tusschen ons geheerscht. U kent mijn oordeel over hen allen, moeder-lief! Zij spreken in mijne tegenwoordigheid zelfs met zekere omzichtigheid. En het is zeer goed geweest, dat ik zweeg. De volgende dagen klom de bewondering voor den vreemdeling tot aanbidding. Steeds moest ik van hem hooren. Iedereen in Osterwolde toonde de hoogste belangstelling. De kleinsteedsche nieuwsgierigheid straalde uit ieders oog.
Niet lang duurde het, of de familie muller belmonte genoot de eer van zijn bezoek. Het was tegen theetijd. Ik bevond mij in de kamer, om thee te schenken. Toen hij binnenkwam, zag ik hem koel en vastberaden aan. Hij was zeer luidruchtig en hield zich, of hij mij niet kende. Neef muller had met een schaterlach, die mij pijn deed, tot zijn haagschen
| |
| |
gast geschreeuwd, dat hij hem eene dame uit de rezidentie zou voorstellen, die toevallig het eerst in Osterwolde de eer zijner kennismaking zou genieten. Leuven richtte eenige malen het woord tot mij.
‘Het komt me voor, juffrouw de blinville!’ zei hij met gemaakte deftigheid - ‘dat ik u in den Haag gezien heb!’
Ik andwoordde kortaf, dat ik er aan twijfelde en hij had de onbeschaamdheid op te merken:
‘Die u éens gezien heeft, zal u niet gemakkelijk vergeten!’
Ach, moeder! op dat oogenblik had ik kunnen bidden, om oud en leelijk te zijn!
Het gelukte mij na een kwartier uit de kamer te verdwijnen. Adolf walker verscheen in den loop van den avond en toen ik mij later aan het souper, dat men den hooggeloofden gast in allerijl had bereid, moest vertoonen, wist walker mij in het voorbijgaan eenige woorden toe te fluisteren: ‘Juffrouw de blinville! die oude Hagenaar schijnt hier gekomen, om u te hinderen! Vertrouw op mij! Wij zullen hem den voet dwars zetten!’
Tot dus ver, moeder-lief! had ik u gisteren geschreven, laat in den nacht. De stille Zondag-morgen geeft mij gelegenheid dezen te voltooyen. Er is haast bij. Ik kan hier niet langer blijven. Wat zal ik u het eerste zeggen? Zie hier den toestand. Leuven is hier nu drie weken. Ik heb hem het stilzwijgen opgelegd. Niemand teeft iets gemerkt. Telkens heeft hij mij geplaagd, als hij de kans schoon zag. Adolf walker heeft met grooten takt mijne partij gekozen. Thands kan ik u alles niet uitvoerig zeggen. De beslissing is gisterenavond gekomen. Er was eene groote partij bij neef en nicht muller ter eere van den hatelijken Hagenaar. Het baatte mij
| |
| |
niet, of ik mij afzonderde. Leuven wist een oogenblik te kiezen, toen niemand ons storen kon, en kwam weer met zijn schandelijk cadeau van juweelen....
Moeder-lief! de maat was vol! Ik heb den ellendigen kerel nadrukkelijk de waarheid gezegd. Ik heb tranen van den bittersten spijt geschreid - en toen was mij het denkbeeld zoet, dat iemand mij wilde beschermen. Tot nog toe heeft het mij aan degelijken steun ontbroken, terwijl ik voortdurend de lafste vleyerijen moest afweren! Wat kon mijn arme vader voor mij doen, helaas! Wat was er te wachten van onze jongens? Adolf walker is hier onverwacht voor mij verschenen, met den hoogsten eerbied mij van zijne liefde verzekerende. Mijn hart getuigde niet tegen hem. Hij vond mij badende in tranen, diep verbitterd over de aanslagen van den ellendigen leuven. Hij verzekerde mij, dat hij den dwazen nieteling mijne tranen zou betaald zetten. En hij heeft het gedaan. De equipage met de witte schimmels heeft Osterwolde hedenmorgen voor goed verlaten.
Overmorgen ben ik in den Haag en vertel u de bizonderheden. U kan begrijpen, dat ik niet komen zou, als ik mij niet volkomen veilig achtte. Ik heb beloofd de vrouw van adolf walker te worden. Binnen een paar jaren is hij predikant. Thands trotseer ik aan zijn arm elke beleediging van leuven. Ik zou zeker niet zoo snel naar huis zijn gegaan, maar mijne verloving heeft den bitteren toorn van suze opgewekt. Gisterennacht heeft ze mij met hevige verwijtingen overstelpt. Heden ontvingen de drie dames mij met een dreigend stilzwijgen, alleen neef poogde door een bemiddelend woord tusschen beide te komen. Daarna volgde eene hevige scene, die ik u later zal vertellen. Het einde was, dat ik
| |
| |
kortaf verklaarde naar huis te willen. Groote dankbaarheid tegenover de dames van dit gezin scheen mij huichelachtig. Ik heb de gastvrijheid van onze osterwoldsche familie met mijn drokken, dagelijkschen arbeid betaald.
Vaarwel, moeder-lief! tot overmorgen. Mocht u maar tevreden zijn over het besluit van uwe
Adrienne.’
|
|