De schoonzoon van Mevrouw de Roggeveen. Deel 2
(1893)–Jan ten Brink– Auteursrecht onbekendOorzaken en gevolgen beginnen duidelijker waarneembaar te worden, en wat verder bij de familie Van Roggeveen plaats greep.In de residentie had de sneeuwstorm even nadrukkelijk gewoed als te Rotterdam en te Utrecht. De wind stoof krachtig op de kale boomen van het Voorhout los, en schudde ze met vinnige vlagen, zoodat ze droefgeestig hunne kruinen bogen, en schenen te zuchten onder het ruw geweld. Dorre takken werden losgerukt en onder de sneeuw bedolven, terwijl de vochtige mist en de dikke vlokken zich om de stammen der boomen aaneensloten. Alles was somber, guur en vijandig daarbuiten, zoodat men in het statige Voorhout op dien morgen bijna niemand zou ontmoet hebben, dan de zoodanigen, welke onmogelijk konden vermijden zich buiten hunne deuren te wagen. Daaronder behoorde de brievenbesteller, die met besneeuwden mantel en brieventasch bij verschillende deuren aanbelde, en brieven in de huisbussen wierp. Toen hij gemelijk bij het huis der Roggeveens had stand- | |
[pagina 137]
| |
gehouden, en een aantal brieven met dagbladen in de bus had geworpen, sloeg de klok van de Kloosterkerk negen uren. Gewoonlijk was er dan niemand in de eetzaal aanwezig, daar het ontbijt door de verschillende leden van het gezin omstreeks tien uren werd gebruikt. Somtijds liet de vrouw des huizes zich niet zien aan het ontbijt, voordat haar echtgenoot naar zijn bureel aan het ministerie vertrokken wasr daar beide echtelingen het stilzwijgend vermeden, hunne oneenigheden en bittere samen sprekingen in gezelschap van hunne dochters te vervolgen. Juist in de laatste weken had het vraagstuk der verloving van Jane tot meer dan gewone verbittering geleid. De heer Van Roggeveen had met moeitezijne bewilliging tot eene voorloopige verbintenis gegeven - daar hij moeielijk anders kon, en de Vergennes het hem zeer gemakkelijk maakte. Maar mevrouw de Roggeveen was niet tevreden, en de scherpste woordenwisselingen hadden in de laatste dagen plaatsgegrepen. Indien de verstandhouding tusschen beide echtgenooten, die twintig jaren lang reeds veel te wenschen overliet, verergeren kon, dan was zij in de laatste dagen zeer veel verergerd. De heer des huizes was vooral verstoord, dat men reeds in stilte het nieuws der aanvankelijke verloving had rondgestrooid, en hij beschuldigde zijne echtgenoote daartoe te hebben meegewerkt. De toekomst zijner dochter Jane was hem oorzaak van groote bezorgdheid. Hij helde er toe over, minder gevaar in de verbintenis te zien, nu de Fransche edelman weinig gewicht aan geld scheen te hechten, maar Jane zelve boezemde hem bekommering in. Dagelijks werd haar mooi kopje bleeker, en niets bracht gloed in hare oogen of leven in haar gesprek, dan de komst van den fraai uitgedosten man, welken hij nog nooit met vol vertrouwen de hand had gedrukt. Dien morgen verscheen de heer Van Roggeveen kwart voor tienen in de ontbijtkamer. Hij vond er Eugénie, als gewoonlijk. Na eenige onverschillige woorden, greep hij driftig het pak brieven en nieuwsbladen op. Geruimen tijd bleef hij in | |
[pagina 138]
| |
de lezing van een brief verdiept. Eensklaps rees hij op. Hij hield zich aan den rand der tafel vast. Een plotselinge schrik had zijn gelaat ontsteld. ‘Groote God! Papa! Wat is er?’ De heer Van Roggeveen wees sidderend naar den brief, nam hem toen eensklaps met drift van de tafel, en verborg hem in zijn borstzak. Hij naderde Eugénie, en fluisterde: ‘Slechte berichten uit Amsterdam. Mijne effecten....’ Maar hij bedwong zich, want de deur werd geopend. Met langzame schreden verscheen Jane. Zij hield de oogen neergeslagen. Eene treurige bleekheid was over hare trekken verspreid. Zij groette bijna onhoorbaar, en zonk in een stoel, zonder te spreken. De heer Van Roggeveen gevoelde zich dubbel pijnlijk getroffen. ‘Hoe is het, Jane?’ - vroeg hij, zijne ontsteltenis onderdrukkend. ‘O, zeer goed, Papa!’ - antwoordde Jane. - ‘Gisteravond kwam ik uit de opera met hoofdpijn, en daarom heb ik weinig geslapen!’ Toen zij de oogen opsloeg, bemerkten de anderen, dat zij lang moest geweend hebben, want haar blik was mat, de uitdrukking van haar gelaat somber. ‘Maar, kind! Wat deert je toch? Sinds de laatste maanden is je opgeruimdheid verdwenen! Ik dacht, dat het nu beter gaan zou, omdat je engagement toch zoo goed als zeker is!’ ‘Is het wezenlijk, Papa?’ ‘Ten minste, als ik spoedig antwoord op mijne nadere informatiën ontvang. Je moeder wil daar niet naar wachten, maar ik kan de zaak zoo luchtig niet opvatten. 't Geldt het geluk van je leven, kind!’ Jane had de handen voor de oogen geslagen. Toen zij het hoofd weer ophief, glinsterden hare oogen van tranen. Eugénie zag haar medelijdend aan, en gaf haar vader een veelbeduidenden wenk. Deze stond met de armen over de borst ge- | |
[pagina 139]
| |
krüist bij den haard, en scheen in zijne eigene pijnlijke gedachten verdiept. Eugénie trad zachtkens op Jane toe, en beiden begaven zich daarop naar het vuur. ‘Lieve Papa!’ - sprak Eugénie, terwijl zij haar linkerarm om Jane's leest sloeg: - ‘Vroeger was Jane altijd uwe protégée.... Nu ja, ik bedoel, dat u altijd voor haar zoo groote zorg heeft gehad! Maar, zie nu eens, het arme kind schreit zich dag op dag de oogen rood, uit vrees, dat haar engagement zal afspringen. Stel haar gerust.... want zij heeft waarlijk veel verdriet....’ De heer Van Roggeveen vatte Jane's hand met aandoening en antwoordde: ‘Kinderen, ik ben zeer bekommerd voor de toekomst. Van morgen kreeg ik slechte tijdingen van mijn makelaar uit Amsterdam. Ik vrees, dat wij groote verliezen zullen lijden - maar niets is nog beslist. Daarom moet ik aanstonds naar Amsterdam. Zeg je moeder er straks een enkel woord van, ik moet oogenblikkelijk weg. En lieve Jane! wees opgeruimd! Ik zal je huwelijk niet meer tegenwerken! Als de Vergennes niet verandert, ook wanneer eene financiëele ramp mij getroffen heeft, dan zal ik mijne bezorgdheid opgeven!’ ‘Achille veranderen!’ - riep Jane, terwijl haar oog plotseling stralen schoot. - ‘O, Papa! hoe weinig kent u hem!’ De heer Van Roggeveen antwoordde niets. Hij legde zijne beide handen op het prachtig zwarte hair van zijne mooiste dochter, en drukte een kus op haar voorhoofd. Aan Eugénie reikte hij zwijgend de hand. Snel verliet hij daarna het vertrek. De beide zusters bleven eene poos alleen. ‘Ik hoop, dat alles goed zal afloopen!’ - zei Eugénie met kalmte. - ‘Papa was in den laatsten tijd dikwijls bezorgd over geldzaken, en Mama schijnt daar niets van te merken!’ ‘O, daar bekommer ik mij niet om....’ ‘Ja, maar, Jane! Het is eene zeer ernstige zaak!’ ‘Ernstige zaak! Voor mij is maar één ding ernstig, ik | |
[pagina 140]
| |
denk aan niets anders! Al langen tijd heb ik in stilte veel geleden, Eugénie! Eergisteren dacht ik, dat alles voorbij was. Ik herleefde. Koortsachtige huivering en kwellende hoofdpijn verlieten mij, maar nu begint alles weer opnieuw....’ De beide zusters stonden bij den haard. Jane had haar hoofd verborgen aan Eugénie's schouder, en snikte luide. Het kraken van de deur deed Eugénie opzien. Mevrouw de Roggeveen trad met een opgeruimd gelaat de kamer binnen. In haar morgengewaad van donkerbruine stof, zonder haar kunstig kapsel en haar fraaien blos, zag zij er zeker niet zeer innemend uit. Nauwelijks was zij verschenen, of Jane had hare oogen afgewischt, en was schijnbaar rustig naar hare gewone plaats gegaan. ‘Weer hoofdpijn, Jane-lief?’ - vroeg mevrouw de Roggeveen, ‘Ja, Mama!’ ‘Maar, daar begrijp ik nu niets van, kind! Is dat nu redelijk? Je bent de gelukkigste aanstaande bruid uit Den Haag. Onze familie gaat zich alliëeren met de Vicomtes de Ver-gennes. Jane wordt vicomtesse, is dat nu eene reden, om zoo melancholiek en zoo bleek te worden? 't Beste zou zijn, dat de Vergennes hier maar altijd naast je zat, want wij huisgenooten hebben niets meer aan je gezelschap.’ Jane antwoordde niets. Hare zwarte oogen dwaalden naar de vensterramen, die op den besneeuwden tuin uitzagen, en met haar droeven blik scheen zij de fijne vlokken te volgen in haar dwarrelenden dans. Eugénie gevoelde een onbestemd medelijden met hare zuster. Zij dacht aan haar vader, en aan het dreigend bericht van dien morgen. Het groote gevaar lag naar hare meening in de flnanciëele ramp, welke het gezin boven het hoofd scheen te hangen - bij ongelukkigen afloop vertrouwde zij niet sterk op de standvastigheid van de Vergennes. ‘Mama!’ - sprak ze zoo omzichtig mogelijk - ‘Van morgen heeft Papa brieven uit Amsterdam ontvangen met ongunstige tijdingen. Er schijnt iets aan de effecten te haperen. Ik be- | |
[pagina 141]
| |
grijp het niet volkomen. Papa is in groote haast vertrokken. Hij wilde onmiddellijk naar Amsterdam....’ ‘Zoo, zoo, begint die historie weer!’ - antwoordde mevrouw de Roggeveen, onaangenaam verrast. - ‘Voor vier jaren hebben we dat ook gehad. Toen maakte je Papa onophoudelijk reisjes naar Amsterdam. 't Scheen, of we op eens alles zouden verliezen, en toch arrangeerde zich alles weer. 't Zal niet veel beteekenen!’ ‘Papa was zeer ontsteld op het lezen van den brief, en sprak van groote verliezen!’ ‘Nu ja, dat is van geen importance. Je papa houdt van overdrijven!’ ‘Ik wil het hopen, Mama?’ Het drietal zweeg. Geruimen tijd bleef men in stilte het ontbijt gebruiken. Jane roerde even de thee aan, maar nuttigde niets anders. Mevrouw de Roggeveen sprak haar daarna zoo opgeruimd mogelijk toe, en met groote moeite dwong het jonge meisje zich kalm te blijven. Sibylle verscheen, en babbelde druk over het slechte weer, en dat zij geen lust had, door de sneeuw naar school te gaan, maar mevrouw gaf tegenbevel, en François moest de Freule met een groot regenscherm begeleiden. Toen deze drukte voorbij was, bleven de dames nog eenige oogenblikken zitten praten. ‘We zullen de Vergennes maar niets van Papa's reis naar Amsterdam zeggen!’ - vervolgde mevrouw de Roggeveen. -‘Ik wil hem met die misères maar geene kennis doen maken. Wij komen nu alvast tot den tijd, dat het engagement officiëel bekend zal worden, en dan moeten we eens denken over onze plannen. Misschien zal Eugénie wel zoo goed zijn, om ons ook hare medewerking te verleenen, want onze familie dient hare hooge ingenomenheid met Jane's engagement zoo duidelijk mogelijk te doen blijken!’ Eugénie ontroerde eenigszins, en antwoordde: ‘U weet zeer wel, dat ik in den beginne iets tegen de Vergennes, een vooroordeel misschien, heb opgevat. Maar ik | |
[pagina 142]
| |
zie nu, in de laatste dagen vooral, dat Jane's geluk er mee gemoeid is - ik zie, hoe bitter verdriet zij heeft bij de gedachte, dat het engagement niet zou doorgaan, en daarom zal ik met plezier doen, wat u wenscht.’ ‘Jane is wat erg gevoelig, en zal hare mooie oogen bederven, als zij voortdurend à propos de bottes gaat huilen! Gisteren avond in de opera ook al! Sympathie en medelijden, 't is heel wel, maar wie denkt er nu aan schreien, omdat de forte chanteuse in een klooster gaat, en de tenor haar niet krijgen kan?’ Koud was het niet in de eetzaal, want het vuur aan den haard vlamde en knapte lustig, doch Jane huiverde weder. ‘Maar ik wil je niet beknorren, kind! Overmaat van geluk maakt soms nerveus! Laat ons dan eens zien, wat we zouden kunnen doen. Ik hoor juist van je, dat Papa belooft niets verder in den weg te zullen leggen. We zouden dan in het begin van de volgende week eene soirée dansante kunnen arrangeeren!’ ‘Waarom niet liever een diner?’ - vroeg Jane, licht blozend. ‘Een diner kunnen we altijd geven. Het moet nu iets bijzonders zijn. Daarom denk ik aan eene soirée dansante. In het salon en de suite is plaats genoeg voor de jongelui. Met de beide kronen, veel groen en bloemen kunnen we een heel lief aspect krijgen. Hier zouden we een buffet kunnen maken, en in de zijkamer is gelegenheid voor speeltafeltjes, zooals gewoonlijk. En we zouden wat ruim moeten zijn met invitaties, we hebben plaats genoeg!’ ‘In elk geval zou de Amsterdamsche zaak eerst in orde moeten zijn!’ - meende Eugénie. ‘Nu, ja! die zal in orde komen. Maak nu geene zwarigheden, Eugénie! Als de eene of andere speculatie mislukt, zijn we toch nog geen bedelaars!’ Daar volgde een diep stilzwijgen. Mevrouw de Roggeveen nam het harer dochter zeer kwalijk, dat zij over deze akeligheden sprak. Maar omdat Eugénie | |
[pagina 143]
| |
anders zelden eenig belang in hare plannen stelde, wilde zij nu hare bestraffing liever voor zich houden. Zij herinnerde zich nu ook plotseling, dat het naar elven liep, dat zij nog ongekleed was, en dat de Vergennes tegen één uur zou komen dejeuneeren. Derhalve verdween zij statig naar haar boudoir, om hare mijmeringen over de soirée dansante en de verdere feestelijkheden voort te zetten. Eugénie hield het toezicht over huiselijke zaken, en Jane zocht langzaam hare kamer op. Bijzonder langzaam klom zij de groote trap op, terwijl zij, in moedeloos gepeins verzonken, hare blikken strak voor zich uit sloeg, zonder iets te zien. In hare kamer wierp zij zich op een leunstoel voor hare kaptafel. Daarna zag zij droef in den spiegel, en bloosde zij over haar eigen treurig gelaat. Snel haastte zij zich, om de sporen van hare tranen te doen verdwijnen, en zich zoo bevallig mogelijk te tooien. Te midden van die bezigheid bleef zij telkens rusten, om diep en moeilijk adem te halen. Soms zag zij op haar klein gouden uurwerk, en haastte zich dan weer, terwijl zij angstig luisterde, of de huisbel overging. Toen zij klaar was, scheen de matte bleekheid van hare wangen geweken, een brandende blos deed haar gelaat koortsachtig gloeien. Een oogenblik staarde zij op eene fraaie photographic - het portret van de Vergennes - daarna nam zij eene schrijfportefeuille, en schreef haastig eenige regelen. Zoodra het briefje voltooid was, ging zij schielijker, dan tot nog toe, naar de benedenverdieping. Eene poos bleef zij besluiteloos in de gang staan. Aan Hendrik of François wilde zij uit kieschheid de boodschap nog niet opdragen - het engagement was niet publiek. Daar er juist gebeld werd, week zij haastig, met haar briefje in de hand naar het salon. Eene snelle hartklopping belemmerde hare ademhaling - zij gluurde door het raam op de stoep. Niemand anders dan Dorus, de oppasser. Bitter teleurgesteld, wilde zij zich op eene sofa neerwerpen, toen ze ijlings weer naar de deur snelde, en Dorus uit de gang tot zich riep: | |
[pagina 144]
| |
‘Dorus!’ ‘Als je blieft, Fruile!’ ‘Breng dit briefje eens zoo gauw mogelijk aan meneer de Vergennes!’ ‘Boven den winkel van Rosendal?’ ‘Ja - op antwoord wachten!’ ‘Als je blieft, Fruile!’ Dorus snelde heen. Jane zonk mistroostig op de sofa, en sloot de oogen. Zij mijmerde lang en onrustig. De gestalte van de Vergennes rees voor hare verbeelding met de ernstige uitdrukking over zijne trekken verspreid, waarmee hij den vorigen avond haar de hand reikte en zachtkens toefluisterde: ‘Adieu!’ De indruk werd haar zoo overstelpend, dat zij de oogen opende, en sidderend opzag, maar er was niemand. Toen ging zij voor het venster staan, en merkte op, dat de sneeuwjacht langzaam verminderde, en dat groote hoopen sneeuw door de rukwinden tegen de stoepen der huizen waren aangestoven. Hoelang zij zoo stond, en hoeveel tijd er verliep, wist zij niet, maar het scheen, of aan den morgen geen einde kwam. Hare moeder verscheen eindelijk, om haar gezelschap te houden. 't Was bij één uur, en men begon zich te verwonderen, dat de Vergennes zich zoo lang liet wachten. Jane zweeg, en antwoordde niet meer op de talrijke uitroepingen van verwondering, en de zonderlinge invallen van hare moeder. Eindelijk kwam oók Eugénie, die, na nog een half uur wachtens, voorstelde, met het déjeuner te beginnen. Jane's blos was weder verdwenen, en huiverend stond zij bij het venster, met de groote zwarte oogen wijd geopend naar buiten starend. Zij verwachtte Dorus terug, en ook deze bleef zonderling lang weg. Mevrouw de Roggeveen stelde zich gerust met de verzekering, dat de Vergennes misschien aan hoofdpijn of migraine zou lijden, en dat de zaak zich spoedig zou ophelderen. Daarna bepaalde zij, dat men met dejeuneeren zou beginnen. Jane scheen liever bij het raam van 't salon te blijven | |
[pagina 145]
| |
staan uitzien, maar zij volgde aanstonds hare moeder met zekere lijdelijke onderwerping. Daar was weer een lange tijd van stilte in de eetzaal, terwijl mevrouw de Roggeveen van meer honger deed blijken dan de beide jongedames. Zij herinnerde daarbij aan den vorigen avond in de opera, en hoe de Vergennes er toen niet al te wel had uitgezien, maar het zou niets te beduiden hebben, en men zou aanstonds wel bericht ontvangen. Eugénie nam met zorg hare zuster waar. Zoo lijdend had zij haar nooit gezien. Welk een hartstocht moest Jane koesteren, om dus te ontstellen over eene bijna alledaagsche teleurstelling. Eugénie schudde mistroostig het hoofd, het werd haar bang te moede, als zij aan de toekomst dacht. Luid werd er aan de voordeur gebeld. Jane rees woest van haren zetel. ‘Blijf toch, Jane-lief! 't Kon de Vergennes wel eens zijn! Hoe indelicaat!’ Maar ditmaal had mevrouw de Roggeveen tevergeefs gewaarschuwd. Jane was zonder spreken ijlings de gang ingevlogen. Eugénie staarde haar na. In spanning bleven moeder en dochter achter. De voordeur werd geopend, en gesloten, geene stem deed zich hooren. Zoo bleef het eenige minuten doodstil. Eensklaps klinkt een doordringend schrille kreet door de woning. Mevrouw de Roggeveen verbleekt. Eugénie stuift haastig de eetzaal uit. Er vertoont zich niemand in de gang. Eugénie snelt schielijk naar het salon, vanwaar de noodkreet scheen te komen. Bij het binnentreden staat zij ontsteld stil. Op den grond van het vertrek lag Jane uitgestrekt, bewusteloos, het doodsbleeke hoofd tegen den rand der sofa. Verbijsterd en besluiteloos door plotselingen schrik stond de oppasser Dorus midden in de kamer, met het briefje van Jane aan de Vergennes in de hand. In eene seconde had Eugénie hare bewustelooze zuster op de sofa uitgestrekt. | |
[pagina 146]
| |
‘Roep Mama! Gauw, Dorus! gauw!’ ‘Mijn God! Wat is er gebeurd? Jane! Jane!’ Met deze woorden vloog mevrouw de Roggeveen, die haastig Eugénie gevolgd was, naar de sofa, en boog zich over de bewustelooze. Luid klagend en met bevende vingeren, wilde zij haar flacon openen, toen Eugénie reeds alles had aangewend, om de bezwijming te doen ophouden. Een doffe snik klonk van de lippen der arme Jane, haar oog bleef gesloten, haar gelaat lag roerloos en akelig bleek op de kussens der sofa. Eugénie bevochtigde hare slapen, terwijl zij met tranen in de oogen de pijnlijk verwrongen trekken harer zuster beschouwde. Intusschen waren maar weinige oogenblikken verloopen, en nog altijd stond Dorus ontsteld en bevend van ontroering midden in het vertrek. Toen mevrouw de Roggeveen hem gewaarwerd, trad zij driftig op hem toe. ‘Wat doe jij hier, Dorus? Wat is er gebeurd?’ - beet zij hem met fluisterende stem toe. Dorus deed eene poging om te spreken, en bewoog zijne lippen, maar geraakte zoo in verwarring, dat hij geen enkel woord kon uiten. ‘Spreek!’ ‘Ja wel, mevrouw! Als 't u blieft, mevrouw! Ik zou..... ziet u, ik zou dit briefje van de Fruile naar meneer..... naar dien meneer boven Rosendal brengen, mevrouw! Maar toen ik daar kwam, was er een groote oploop van volk voor de deur, en toen ik vroeg, wat er was, toen zei iemand zooveul, alsdat er de politie in huis was.....’ ‘Je liegt, je liegt.....’ ‘Vraag wel excuus, mevrouw! Ik bleef er staan, en toen zag ik tweemaal een inspecteur van de politie in- en uitgaan.....’ Mevrouw de Roggeveen smoorde een kreet van afschuw en toorn. Toen greep zij driftig Dorus bij den arm, drong hem de gang in, en vroeg, met moeite ademhalend: ‘Wat was er gebeurd?’ ‘Och, mevrouw! neem niet kwalijk! Ik kon zoo gauw.....'’ | |
[pagina 147]
| |
‘Spreek dan toch, kerel!’ ‘Ze vertelden zooveul, alsdat de Fransche meneer bestolen was en.....’ ‘Verder!’ ‘Ja, dat is het precies! Daar is de Fruile zoo erg van geschrokken, dat zij van der zelve viel! Och mevrouw! neem niet kwalijk! Maar ik wist niet, dat de Fruile zoo schrikken zou.....’ ‘Wat is er met meneer de Vergennes! Haast je wat!’ ‘Ze zeggen zooveul, alsdat er een moord gebeurd was..... de Fransche meneer....’ Mevrouw de Roggeveen stond beweegloos, met toornige blikken, den angstigen oppasser aan te staren, toen een luide, bange kreet van Jane haar naar het salon terugriep.
De storm, die langzaam boven het huis der Roggeveens was opgestoken, brak nu in volle woede los. Eene treurige stilte heerschte in al de weidsch gemeubelde vertrekken. Den geheelen dag werd er niets vernomen, dan de statige tred van een deftigen dokter, die naar de bovenverdieping klom, om tegen de ernstige ongesteldheid van eene der freules maatregelen te nemen. Reeds tweemalen was hij verschenen. De laatste reis kwam hij bij 't vallen der duisternis. Mevrouw de Roggeveen en Eugénie stonden aan Jane's leger. De zieke verkeerde bijna voortdurend in half bewusteloozen toestand. Het schoone zwarte hair was losgewonden, en omgolfde de doodsbleeke, regelmatige trekken. De deftige dokter zette zich bij het leger, nam de fijne pols, en zweeg diplomatisch. Mevrouw de Roggeveen had bij het binnentreden van den dokter al hare waardigheid en statigheid hernomen. Memand had haar gedurende dien ongeluksdag zien weenen. Wat zij in stilte geleden had, zou niemand kunnen bevroeden - zij had gezwegen met saamgeklemde lippen en gebalde vuisten. | |
[pagina 148]
| |
't Scheen wel of Jane's plotselinge ziekte hare eigenlijke zorg niet uitmaakte. Zij zat in zich zelve gekeerd, en liet Eugénie met 'liefdevolle belangstelling de ademhaling der zieke bespieden. Mevrouw de Roggeveen vormde maar eene enkele gedachte, die zij tot waanzinnig wordens toe herhaalde: de Vicomte vermoord, geen huwelijk voor Jane. Het luisterrijk gebouw harer hoop lag in puin - geen huwelijk, geen huwelijk! Nadat de deftige arts eenige nieuwe middelen had voorgeschreven, en de hoop had uitgedrukt, dat de zieke weldra geheel tot haar bewustzijn zou terugkeeren, nadat hij op de strengste wijze verboden had, tot haar te spreken, zoolang zij rustig bleef, maar tevens beloofd had, voor het ingaan van den nacht terug te komen, ging hij met eene uiterst deftige buiging heen, terwijl mevrouw de Roggeveen even deftig en met volkomen waardigheid zijn groet had beantwoord. De duisternis was gevallen, alles bleef stil en beweegloos rondom de zieke. Eugénie had eene lamp ontstoken, en bleef zeer oplettend de half bewustelooze sluimering van hare zuster volgen. Ook zij verdiepte zich in angstig gepeins. Haar vader was nog niet uit Amsterdam terug. Zou hij met kwade tijdingen komen? Zou hij nieuwe ontsteltenis verwekken bij al de droefheid van dezen akeligen dag? Zou de treurige oneenigheid van hare ouders niet verergeren bij dit schielijk ongeval? Als Jane maar herstelde van den plotselingen schok, zou het gewelddadig overlijden van den Franschen edelman zulk eene groote ramp niet zijn. Mevrouw de Roggeveen was met de uiterste mismoedigheid ineengezonken. Een oogenblik mijmerde zij over den dood van den man, welken zij zoo gaarne haar schoonzoon had willen noemen. Die gebeurtenis bleef voor haar nog in geheimzinnige nevelen gehuld. Zoodra zij ten naaste bij had verstaan, wat er had plaats gegrepen, beval zij aan Eugénie met niemand meer een enkel woord over de voorgenomen verloving te spreken. Hoe velen, die haar een aanstaanden schoonzoon als de Vergennes benijd hadden, zouden zich nu heimelijk ver- | |
[pagina 149]
| |
heugen over hare teleurstelling. Officieel was de verloving aan niemand bekend geweest, dus behoefde zij geen officieel rouwbeklag te verwachten. Voor het oog der wereld had er in haar gezin niets belangrijks plaats gegrepen. Eene enkele vertrouwde vriendin, als mevrouw Van Doornebeeck, zou in haar leedwezen deelen en het haar toevertrouwde geheim bewaren. Immers, hare Jane was jong en mooi. Jane ging eene luisterrijke toekomst te gemoet, en daarom was het in het belang der familie, dat de zoo noodlottig mislukte plannen aan niemand nader bekend werden. Eene lichte beweging van Eugénie deed haar opzien uit hare overpeinzing. Jane scheen uit hare sluimering tot bewustzijn te komen. Zij opende langzaam de mooie, donkere oogen, maar sloot ze aanstonds weer. Daarna bewoog zij onrustig hare handen. Toen fluisterde zij zachtkens eenige woorden, die onverstaanbaar waren. Moeder en zuster bleven onbeweeglijk. Men moest alle ontroering, elke aandoening vermijden. De zieke staarde nu eene geruime poos in 't ronde. Duidelijk bespeurden beiden, dat Jane zachtkens glimlachte. Onmerkbaar had de kranke het hoofd opgeheven, en daarna, met den linkerarm op het kussen gevlijd, zich naar Eugénie toegebogen. ‘Eugénie! Mama!’ - klonk hare stem wonderliefelijk en rustig - ‘zou mijne bruidsjapon spoedig klaar zijn? Wit satijn en roode rozen, niet waar? Vooral rood! In den droom heb ik hem gezien. Hij wacht op mij, hij rekent op zijne Jane! Oranjebloesem wil ik niet in mijn krans, maar roode rozen. Mama zal er voor zorgen, Mama weet wel, wat ik bedoel. Ik mag alles zoo niet zeggen, ik heb mijn geheim trouw bewaard. Hij heeft mij paarlen beloofd, maar ik wil ze liever niet. Wat zou ik met paarlen doen? Goed voor jonge meisjes of kinderen.... Donkerroode rozen wil ik in mijn hair....’ Mevrouw de Roggeveen had met wijdopengesperde oogen en ademloos deze woorden gehoord. Wat was dat? IJlde de arme zieke in brandende koorts? Maar hare stem klonk | |
[pagina 150]
| |
zacht en rustig. Droomde zij nog, of verbijsterde haar de schrik? ‘Jane, liefste!’ - fluisterde zij met heesche stem. - ‘Droom je nog, kind? Zie mij aan! ik ben hier - je bedroefde moeder!’ Jane glimlachte weer zachtkens, en streek met hare rechterhand het lange zwarte hair langs de doodsbleeke slapen over hare schouders. Er straalde hoe langer hoe meer gloed uit hare oogen. ‘Neen, Mama! ik droom niet. Ik zie u zeer goed! Ik weet, dat u bij mij is. O, zie eens, hoe lang en dicht is mijn hair. Hoe dikwijls heeft hij het aan zijne lippen gedrukt, en het vurig gekust! Dan klemde hij mij in zijne armen, dan was het Paradijs voor mij geopend. Niemand heeft bespied, hoe lief we elkaar hadden, niemand weet het!’ ‘Ach! ga nu rustig slapen, kind!’ - vermaande mevrouw de Roggeveen, terwijl diepe droefheid uit hare van tranen glinsterende oogen sprak. - ‘Je moogt zooveel niet spreken. Bedaard blijven, heeft de dokter gezegd!’ ‘Waarom bedaard? Ik ben zeer bedaard. Alleen weet ik niet meer, wat er van morgen is gebeurd.... O, ja! Het is waar, binnen weinige dagen moet mijne bruidsjapon klaar zijn! Langer wachten is onmogelijk. Men roept mij. Houd mij niet tegen, Eugénie! Ik moet mijn man volgen! Wat zou hij zeggen, als ik nu niet kwam. Ik heb hem altijd gehoorzaamd, in alles, in ieder opzicht. Ik heb hem nooit iets kunnen weigeren....’ Jane's oogen schitterden steeds levendiger. 't Was, of zij bewusteloos sprak in eene ijlende koorts, schoon de zachte, teedere uitdrukking van hare stem nog voor erger deed vreezen. Zij had zich half opgericht van haar leger, en Eugénie had met groote deernis haar pogen te weerhouden. Zonder te spreken, beproefde Eugénie haar tot rust te brengen, en fluisterde zij zachtkens vleiende woorden. Mevrouw de Roggeveen sidderde van onbestemde vrees, en wendde het hoofd af, om de vragende, fonkelende oogen van Jane niet te ontmoeten. | |
[pagina 151]
| |
De arme zieke staarde besluiteloos in 't ronde. Daarna strekte zij de beide handen beurtelings naar hare moeder en Eugénie uit. Eindelijk biggelden twee groote tranen langs hare vaalbleeke wangen. ‘Och, zij willen mij niet gelooven!’ - mompelde zij voor zichzelve. - ‘Maar ik moet klaar zijn, als hij komt. Hij mag mij niet langer alleen laten. Ik ben zijne vrouw, zijne eigene Jane!’ En plotseling, zich half opheffend, riep zij met eene akelig luide, woeste stem: ‘Mama! Mama! kom bij mij! Luister, luister snel!’ Mevrouw de Roggeveen trad wankelend naar Jane, die haar hartstochtelijk met beide handen om den hals greep, en toen rad aan haar oor begon te fluisteren.... maar plotseling stiet de moeder hare dochter weg, en deinsde zij achterwaarts. Jane viel machteloos op het kussen, terwijl de volle weelde van het loshangende zwarte hair haar gelaat verborg. Mevrouw de Roggeveen staarde als waanzinnig naar haar kind, en terwijl zij beide armen in vertwijfeling wijd uitstrekte, schreeuwde zij met schorre stem: ‘O schande, schande! Onteerd, verleid, bedrogen.... Mijn naam onteerd! O schande, schande!’ Daarna hoorde Eugénie een doffen val. De hooghartige mevrouw de Roggeveen was bewusteloos ineengezonken. |
|