De schoonzoon van Mevrouw de Roggeveen. Deel 2
(1893)–Jan ten Brink– Auteursrecht onbekendWaarin men beproeft voor de luchtkasteelen van mevrouw de Roggeveen een steviger grondslag te leggen.De pendule van het vertrek, 't welk men gewoonlijk de studeerkamer van den heer Van Roggeveen noemde, sloeg twee uren, toen de deur geopend werd, en twee personen binnentraden. De eerste, de Vicomte, trad met de volledigste kalmte en waardigheid binnen, de tweede, de heer des huizes, scheen wat ontstemd, en haastte zich, zijn gast een leunstoel aan te wijzen. Er werden eenige plichtplegingen gewisseld. De heer Van Roggeveen wierp een verstrooiden blik in 't ronde, terwijl heimelijke zorg zijn voorhoofd rimpelde. De Vergennes glimlachte opgeruimd, en begon in zijne moedertaal: ‘Meer en meer gevoel ik mij door uwe goedheid verplicht, meer en meer word ik uw schuldenaar, meneer de Roggeveen! Indien de vurigste wensch van mijn hart wordt vervuld, hoop ik te staven, dat ik uwe vereerende vriendschap niet geheel onwaardig ben. Het is nu al geruimen tijd geleden, dat ik de eer had, u de hand van uw dochter te vragen, en u beweest mij uw vertrouwen door mijn voorstel in overweging | |
[pagina 43]
| |
te willen nemen. Daar al mijne naaste bloedverwanten overleden zijn, heb ik mijn aanzoek tot u persoonlijk moeten richten - ook in dit opzicht werd ik buitengewoon welwillend door u bejegend. U zeide mij, mijne dochter Jane is nog te jong - zij behoort minstens haar zeventiende jaar bereikt te hebben. Die tijd is vervuld, en in de overtuiging, dat mejuffrouw Jane zich onverdeeld bij mijne wenschen aansluit, verlang ik heden, als u het mij zou willen vergunnen, de zaak opnieuw aan uw oordeel te onderwerpen!’ De heer Van Roggeveen had deze woorden, die met beleefdheid werden uitgesproken, zonder groote tevredenheid of ingenomenheid aangehoord. Hij wendde zijn blik eenigszins ter zijde, en spande zich in, om van zijn kant niet tegen de wetten der hoffelijkheid te zondigen. Daarom antwoordde hij statig: ‘Een huwelijk, meneer de Vergennes! is eene zeer ernstige zaak, en u zal mij dus mijne Hollandsche denkbeelden moeten ten goede houden. Ik weet, dat mijne dochter en echtgenoote uw plan met ingenomenheid begroet hebben. Op mijn standpunt blijven er evenwel zwarigheden....’ ‘Die wij zullen trachten op te lossen!’ - viel de Vergennes snel in. De heer Van Roggeveen hief de hand op, alsof hij wilde zeggen: Stoor mij niet. Doch plotseling zich bezinnend, wierp hij een doordringenden blik naar den man, die hem de hand zijner dochter vroeg, en vervolgde: ‘Om met de eerste zwarigheid te beginnen. Welk een zonderling persoon heeft u toch wel in uw dienst als lakei of koetsier?’ Op deze vraag was de Vergennes zeker niet voorbereid. Hij moest de kunst, om elke aandoening te onderdrukken, meesterlijk verstaan, want even snel en voorkomend als immer, antwoordde hij: ‘Adolphe is een zeer geschikt koetsier.... maar op mijn woord van eer! ik begrijp volstrekt niet....!’ | |
[pagina 44]
| |
De heer Van Boggeveen wendde zijne oogen niet van den sierlijken edelman af, maar hernam met eene bedaardheid, waarachter zich groote onwil verborg: ‘Het zij mij vergund, meneer de Vicomte! mijne zonderlinge vraag een weinig nader toe te lichten. Uw lakei schijnt van tijd tot tijd nog andere functiën te vervullen. Het is mij onlangs van een ooggetuige verhaald, dat hij bij aanzienlijke familiën de ronde doet, zich uitgeeft voor een reiziger in wijnen, en op de lichtgeloovigheid speculeert, om door verzonnen schandelijke geruchten zich geld te verschaffen.’ Een donkerroode gloed van ongeveinsde verontwaardiging steeg den Franschman naar 't voorhoofd. ‘De ellendeling!’ - riep hij uit met moeilijk te bedwingen toorn. Maar plotseling scheen hij zich te beraden, en vroeg: ‘Is het werkelijk van mijn bediende, dat u spreekt, meneer Van Roggeveen?’ ‘Van uw bediende? Zeer zeker! Moet ik u verdere bijzonderheden meedeelen?’ ‘Niets zal mij aangenamer zijn!’ ‘Uw lakei doet pogingen, om den Baron van Duyvenvoorde geld afhandig te maken. Hij heeft zich bij hem aangemeld, is niet toegelaten, heeft vervolgens onder een valschen naam, in het kleed van een fatsoenlijk man, zich bij den heer Drostman, een verdienstelijk kunstenaar, vervoegd, omdat hij bemerkte, dat de Baron op het atelier van den schilder vertoefde - en dat alles, daar hij eene kamer bewoont in het huis, waar de heer Drostman zijne apartementen heeft. Dit laatste is u misschien niet onbekend?’ ‘Integendeel! Adolphe heeft ergens een kwartier betrokken, daar ik zijne diensten gewoonlijk alleen als koetsier behoef. Voor het overige laat ik mij met den man niet in!’ ‘Dit begrijp ik. Doch 't mag u niet onbekend blijven, meneer de Vergennes! dat de schelm niet alleen de eer der Barones van Duyvenvoorde poogt aan te randen, maar tevens, | |
[pagina 45]
| |
dat hij allerlei lasteringen tegen mij zelven voor geld verkrijgbaar stelt!’ De nobele Vicomte sprong in zijn zetel op. ‘Heden nog zal ik hem wegjagen uit mijn dienst - de vermetele hondsvot! Ik zal eene aanklacht bij de politie indienen! De ellendige schurk! Nooit heb ik iets dergelijks kunnen vermoeden!.... Verschoon mij, meneer de Roggeveen! uwe woorden deden mij zoo pijnlijk aan....’ Hoezeer ook de Fransche edelman zijne aandoeningen in den regel wist te bedwingen, ditmaal was zijne verontwaardiging hem te sterk. Met den hoogsten ernst zag hij den heer Van Roggeveen in het gelaat, terwijl deze hem eveneens oplettend waarnam. Beide heeren zwegen. 't Scheen, dat zij, innerlijk hoogst onaangenaam getroffen, zich geweld aandeden, om tot kalmte te komen. De Vergennes herstelde zich het snelst. ‘Ik begrijp uw toorn!’ - hernam hij. - ‘Maar het zij mij vergund op te merken, dat de toevallige schurkenstreken van een schobbejak, dien ik het ongeluk had een oogenblik als mijn koetsier te dulden, in geen het minst verband staan met ons tegenwoordig onderhoud!’ ‘Met uw verlof, meneer de Vergennes!’ - en de heer Van Roggeveen scheen bij deze woorden nog geen meester van zijne heimlijke drift - ‘onze verstandhouding zal er zeer zeker onder lijden, als uw lakei heimelijk mijn naam in opspraak brengt. Ik geef er u nu kennis van, daar dit nieuws mij voor een paar dagen is ter oore gekomen - ik achtte het beneden mij, u opzettelijk met deze ellendige zaak lastig te vallen!’ De Vergennes streed een moeilijken strijd. Telkens moest hij zich met kracht bedwingen, want ook hij gevoelde zich gegriefd, zelfs beleedigd, maar hij vermeed het zorgvuldig, dit te toonen. ‘Mijn voormalige lakei zal heden onmiddellijk uit mijn dienst worden ontslagen!’ - hernam hij met waardigheid. - | |
[pagina 46]
| |
‘Wanneer u de zaak niet in persoon vervolgt, zal ik maatregelen nemen om hem onschadelijk te maken!’ De heer Van Roggeveen boog zich op zijn stoel, en antwoordde: ‘Handel, zooals u goed zal dunken! Het geval heeft voor mij niets belangrijks meer, nu het u bekend is, en uwe verontwaardiging wekt! De zaak is hiermee afgedaan!’ Thans maakte de Vergennes eene stijve buiging. Een pijnlijk gevoel van wrevel brandde in zijn gemoed. Maar hij wilde zich voortdurend bedwingen. ‘Meneer de Roggeveen!’ - ging hij voort met iets statigs, dat niet gekunsteld was - ‘het ongeluk, van een schurk tot lakei te hebben gehad, kan, dunkt mij, geen invloed uitoefenen op de vriendschap, die door u en uwe familie mij op het eervolst is bewezen! Het zoude inderdaad....’ ‘Uwe woorden hebben mij volkomen bevredigd, meneer de Vergennes!’ Aan een scherp opmerker, gelijk de Vicomte was, ontsnapte het niet, dat de vader van zijne Jane plotseling van toon veranderd was, en nu haast scheen te maken, om het eerst door hem met bitterheid aangeroerde onderwerp ten schielijkste te laten varen. Van nieuws wilde het gesprek niet vlotten, en werd het luide tikken van het uurwerk op den schoorsteen hoorbaar. ‘Misschien zal u het mij nu vergunnen het hoogst belangrijk onderwerp, zoo even....’ ‘Zeer zeker, meneer de Vergennes! Er moet tusschen ons openhartig en zonder voorbehoud gesproken worden over deze belangrijke aangelegenheid. Uw aanzoek is voor mij op zich zelf zeer vleiend, maar, zooals ik u zeide, er doen zich zwarigheden voor...’ ‘Heb de goedheid ze mij mee te deelen!’ ‘Een schoonzoon van uw naam en rang zal als echtgenoot mijner dochter zijne jonge gade in elk opzicht gelukkig willen maken en men heeft mij bericht, dat uw fortuin in de laatste | |
[pagina 47]
| |
jaren door eene aaneenschakeling van toevallige verliezen veel te lijden had!’ De Vergennes moest zich goedhouden. Maar 't kostte moeite. Hij meende, dat zijn fortuin eene zaak van ondergeschikt belang was. Als hij in 't huwelijk trad, verwachtte hij, dat zijn aanstaande schoonvader wel eerst behoorde te gewagen van de bruidsgift zijner dochter. ‘Ik heb verliezen geleden! Dit is volkomen juist, meneer de Roggeveen! Maar ik maak mij niet bevreesd, met de landgoederen, die mij resten in Normandië, en den bruidsschat, welken uwe dochter.... - ik vraag u dringend om verschooning, dat ik deze quaestie aanroer, maar ik heb niemand, die voor mij kan optreden - ik meen dus, dat ik met mijne niet onbeduidende revenuen uit mijne bezittingen en met den bruidsschat van mijne dierbare Jane aan alle mogelijke eischen zal kunnen voldoen.’ De heer Van Roggeveen had de wenkbrauwen gefronst. Daarna speelde er een vluchtig lachje om zijne lippen, en antwoordde hij bedaard: ‘Ik zeide u al, dat ik mijn Hollandsch standpunt wilde behouden. Bij u in Frankrijk maakt men zeer veel werk van de huwelijksgift eener dochter, die trouwen gaat. Dat is hier geene levensquaestie. De hoofdzaak is hier: hebben de beide jongelieden elkander lief? Zoodra deze vraag bevredigend is opgelost, verdwijnen meest al de andere bezwaren. Een jong meisje, dat men met heel zijn hart liefheeft, reikt dikwerf hare hand aan den gelukkigen bruigom zonder eenige huwelijksgift hoegenaamd!’ De Vicomte glimlachte met groot talent. ‘De zaak is in Frankrijk niet anders, mon cher monsieur! De genegenheid der jongelieden maakt den grondslag uit voor de onderhandelingen der ouders!’ De heer Van Roggeveen knikte zeer tevreden. ‘Dan zijn wij bijna op hetzelfde terrein, mon cher Vicomte! Daar ik nu de eer heb, tot u zelven over deze zaak te spreken, | |
[pagina 48]
| |
zoo moet ik bekennen, dat mijne toestemming voor een huwelijk met eene mijner dochters afhangt van twee hoofdvragen. Hebben de jongelieden elkander lief? - Ziedaar de hoofdzaak andermaal. Is het uit alle mogelijke andere oogpunten raadzaam, dat zij trouwen - omdat mijne kinderen geen fortuin ten huwelijk aanbrengen? - Ziedaar de tweede vraag. Wat de eerste betreft.... De Vergennes viel snel in: ‘Mij dunkt, dat ik over uwe eerste vraag niet behoef te spreken. Het laatst verloopen halfjaar heeft u kunnen getuigen, of inderdaad....’ ‘Welnu! Ik neem gaarne uwe verklaring aan, zooals bij de vorige gelegenheid, toen u mij de eer bewezen heeft, mij de hand mijner dochter Jane te vragen. Wij komen tot het tweede punt!’ Veel en allerlei soort van gevaar had de Vicomte onder de oogen gezien, talrijke hachlijke kansen had hij onverschrokken getrotseerd, nu evenwel was het hem bang te moede. Eene gissing, dat de vermogende man, aan wien hij om de hand zijner dochter had gevraagd, hem misschien op de proef wilde stellen, had hij oogenblikkelijk gevormd, maar hij was niet geheel zeker. Daarom had hij volkomen rustig en met meesterlijke zelfbeheersching geantwoord: ‘Tot de tweede vraag alzoo, mon cher monsieur!’ ‘De tweede vraag weegt mij zeer zwaar, meneer de Vergennes! Gij, jongelieden, hebt elkander lief, dit staat vast, maar zal het u gelukken mijn kind in een vreemd land hare ouders, hare vrienden, haar thuis te doen vergeten, zonder dat eenige zorg haar kwelt? Oprechte liefde alleen is niet genoeg, en indien flnanciëele beslommering....!’ ‘Stel u gerust, meneer de Roggeveen! De Vicomtes Coppin de Vergennes hebben nooit met dergelijke bezwaren te worstelen gehad.’ De heer Van Roggeveen hief de hand op, en bood zeer beleefd zijne verontschuldigingen aan. | |
[pagina 49]
| |
Toen vervolgde hij, ernstiger dan ooit te voren: ‘Terwijl ik mij overtuigd houd van uwe hartelijke genegenheid, mag ik toch niet uit het oog verliezen, dat mijne dochters niet vermogend zijn, en daarom vroeg ik u - en moest ik u vragen - naar den staat van uw fortuin!’ ‘In mijn vaderland zou de zaak juist eene omgekeerde richting nemen, maar ik zal mij, waar mijn geluk op het spel staat, gaarne naar uwe inzichten voegen!’ Hij sprak deze woorden zoo rustig uit, of hij ten uiterste voldaan was, en toch duizelde het hem, als hij poogde zich eene voorstelling van zijn toestand te maken. ‘U zal het mij dus ten goede houden’ - hernam de heer Van Roggeveen - ‘dat ik deze aangelegenheid ter sprake bracht, daar het geluk van mijn kind mij boven alles gaat. Ik wenschte van u zeer gaarne eene duidelijke verklaring te hooren, dat u ondanks de rampen, die u troffen, u volkomen in staat gevoelt, na uw huwelijk volgens uwen rang te leven. Mijne Jane zal u geene andere bruidsgift brengen als hare hand!’ Het was eene beproeving. De Vicomte zag het duidelijk in. Hij hernam met een meesterlijken glimlach: ‘Die hand is mijn hoogste heil! Al het andere is mij volkomen onverschillig!’ ‘Dit verheugt mij uitermate, mijn waarde vriend! Ik zal nu volkomen open met u spreken. Mijne bezittingen zijn niet zoo aanzienlijk, als het u soms zou hebben kunnen schijnen. Mijn vermogen is in effecten belegd, en de opbrengst volstaat maar nauwelijks, om mijne gewone levenswijze voort te zetten, vooral daar mijne jongste operatiën met Amerikaansche fondsen mij nog al schade hebben berokkend. Hoe gaarne ik overigens aan mijne dochters eenige huwelijksgift had willen afstaan voor het geval, dat zij trouwden, nu is dit volstrekt onmogelijk. Dit moet u volkomen begrijpen, voordat u de hand van Jane aanvaardt!’ De Vergennes had zich snel beraden gedurende deze woorden. | |
[pagina 50]
| |
Er wijzigde zich geen enkele trek van zijn gelaat, geene trilling verried, wat er in hem omging, zijne ademhaling was even rustig als gewoonlijk. Maar een hoog opgetrokken luchtkasteel, dat maanden lang met luisterrijken glans in zijne verbeelding had geschitterd, scheen in puin aan zijne voeten te liggen. In weinige seconden had hij een nieuw plan gemaakt, en daarom luidde zijn antwoord: ‘De zaak is mij volkomen duidelijk! Ik had reeds het genoegen u te verzekeren, dat geene omstandigheden van stoffelijken aard, mochten zij nog zoo ongunstig zijn, eenigen invloed op mijn aanzoek zouden uitoefenen. In Frankrijk zou eene toekomstige Vicomtesse de Vergermes mij zeer zeker belangrijke goederen ten huwelijk hebben kunnen brengen, nu het lot mij evenwel in Holland het meisje deed ontmoeten, dat ik mijn heele leven zal lief hebben, zoo onderwerp ik mij aan uwe voorwaarden, en verzoek u nogmaals eerbiedig om uwe toestemming tot onze verloving?’ De heer Van Roggeveen was getroffen. Hij neigde tot toegeven, schoon aarzelend. Welk eene snelle berekening had de Fransche edelman inmiddels gemaakt? Zijne gedachten zouden misschien met eenige korte trekken aldus zijn terug te geven: De familie Van Roggeveen is zeer vermogend. Tal van bewijzen had hij daarvoor gewonnen. Zijn vriend Van Almonde had hem eens bij toeval verzekerd, dat aan den heer Van Roggeveen nog voor weinige jaren eene aanzienlijke erfenis was te beurt gevallen. Vanwaar dus de ongehoorde schraapzucht van den vader, die zijne dochter zonder bruidsgift wilde uithuwelijken? Misschien was het een masker, om den aanstaanden schoonzoon op de proef te stellen. Hij had in dit geval niets te doen, dan te volharden. Misschien was er gebiedende noodzakelijkheid. De heer Van Roggeveen kon ongelukkig hebben gespeculeerd. De Vergennes had te veel ervaring van de booze kansen der | |
[pagina 51]
| |
lichtvoetige Fortuin, om deze mogelijkheid niet als zeer waarschijnlijk te stellen. Dan zou hij binnen korteren of langeren tijd een anderen weg hebben in te slaan. Maar vooreerst moest hij ook in dit geval blijven volharden. Zijne eer vorderde het gebiedend. Zijne aanstaande schoonmoeder zou hij heden of morgen nog polsen, en wat de uitkomst ook mocht zijn, voor hem - dit had hij zeker besloten - zou ‘le quart d'heure de Rabelais’ nimmer aanbreken. Intusschen had de heer Van Roggeveen van zijne zijde overwogen, dat de Vergennes geheel belangeloos en uit werkelijke genegenheid om de hand zijner dochter aanhield, dat Jane inderdaad voor hem oprechte liefde scheen te gevoelen en dat hij thans moeielijk zwarigheden kon maken, zoo de Vicomte hem voldoende inlichting wilde geven, over den toestand van zijn vermogen. De Vergennes ving oogenblikkelijk met meesterlijk onderdrukte ergernis aan, een uitvoerig verslag te geven, omtrent zijne landgoederen in le Morbihan. Hoevele arpents de terre labourable, hoeveel fermes hij bezat, hoeveel mijlen ver zijn jachtrecht zich uitstrekte, hoe vele wonderen zijn kasteel bij Saint-Brieuc bevatte, dit alles vertelde hij vlug en vaardig. Zijne verbeelding behoefde hem daarbij weinig dienst te bewijzen, hij somde de bezittingen op, die hij bij zijns vaders overlijden, nu reeds vele jaren geleden, had geërfd, en vond het onnoodig over de geschiedenis dier goederen in later tijden opzettelijk uit te weiden. Zijne plannen voor de toekomst verhaalde hij uitvoerig. Hij wilde zich in Normandië op de ontginning van een deel zijner gronden toeleggen. Hij mocht zich uit eerbied voor zijne politieke overtuiging niet met staatszaken bemoeien. Indien de loop der gebeurtenissen eenmaal Frankrijks wettigen koning, Henri V, op den troon herplaatste, zoude hij zeer zeker aan het hof zijn rang gaan innemen. Hij wilde zijne echtgenoote niet naar het Parijs van het tweede keizerrijk leiden, | |
[pagina 52]
| |
maar stelde zich integendeel voor, een deel van het zomerseizoen in Holland door te brengen. De heer Van Roggeveen herinnerde zich de berichten, die men hem uit Frankrijk omtrent den jongen edelman had gezonden. Hij had gaarne meer zekerheid gehad, maar de goede smaak verbood hem nadere bewijzen omtrent de beweringen van den Vicomte te vragen. Ook oefende de inderdaad onberispelijk fatsoenlijke, fijnbeschaafde toon van den edelman een zijdelingschen invloed op zijne denkbeelden uit. Eigenlijk gezegd wantrouwen koesterde hij niet, maar hij had tot nog toe aan den onstuimigen aandrang van zijne echtgenoote en de stille wenschen zijner dochter Jane allerlei mogelijke zwarigheden in den weg gelegd, omdat het huwelijksplan op zich zelf zijne goedkeuring nooit had verworven. Hij begreep, dat hij nu in de engte was gedreven, daar de Vergennes zijne voorwaarden op het edelmoedigst aanvaardde. Uitstel tot zijne toestemming voor een engagement kon hij moeilijk meer eischen. Hij vatte dus een kort besluit en zeide: ‘Meneer de Vergennes! Uwe inlichtingen hebben mij volkomen gerustgesteld. U vergunt mij echter nog eenigen tijd tot overdenking, voordat ik uw huwelijk met mijne dochter onvoorwaardelijk kan goedkeuren! Wil u intusschen mijne toestemming tot een voorloopig, niet officiëel engagement, zoo zal het mij aangenaam zijn, u die op de vriendschappelijkste wijze te verleenen!’
't Was of de winterzon er genoegen in schepte, door de breede ramen van mevrouw de Roggeveen's groot salon eenige bleeke stralen naar binnen te zenden. Alles was daar jubel en feestelijkheid. De beide heeren waren na hun onderhoud ter studeerkamer de dames komen opzoeken. Met angstige verwachting hadden moeder en dochter den uitslag der onderhandeling zitten te overwegen. Zij hadden echter hare bekommering verzwegen, want Eugénie zat in een | |
[pagina 53]
| |
fraaien stoel bij het venster, en sprak over allerlei onverschillige zaken. In 't eind had Jane zich bij het klavier neergevlijd, terwijl zij in luid rollende tonen hare aandoeningen en hare hoop trachtte uit te drukken. Mevrouw de Roggeveen liep ongeduldig door het salon op en neer, terwijl zij met ongewone belangstelling naar een handwerk van Sibylle keek, of voor de ramen de rijtuigen volgde, die langs de hooge linden van het Voorhout voorbijsnelden. Toen eindelijk de heer Van Roggeveen met den Vicomte binnentrad, stonden allen op. Er volgden eenige deftige verklaringen. Weldra begreep het gezin, dat het engagement alleen binnen den kring der familie zou bekend zijn tot op het oogenblik, waarin men eene onvoorwaardelijke toestemming aan den Vicomte zou bekend maken. Wel waren de voornaamste zwarigheden opgelost, maar de vader moest in het belang zijner dochter nog eenige voorzorgen nemen. De heer Van Roggeveen dacht er over, de mededeelingen van den Vicomte aan een nader onderzoek te toetsen. Mevrouw de Roggeveen besloot aanstonds, dat dit bezwaar spoedig uit den weg zou worden geruimd, en de Vergennes overlegde de beste wijze, waarop hij ten snelste achter de waarheid nopens zijns aanstaanden schoonvaders financiëelen toestand zou geraken. Al deze plechtigheid had weinig tijds gevorderd. Zoodra Jane met hoogblozend gelaat de heuglijke uitkomst der onderhandeling begreep, wierp zij zich plotseling aan den hals van haar vader, en omhelsde zij hem met vurige dankbaarheid. Daarna verborg zij haar gelaat aan den fluweelen boezem harer zegevierende moeder, en stortte zij eenige tranen, die aan de vreugde en de ontroering van dit gewichtig oogenblik konden worden toegeschreven. En nu stond zij aan den arm van den Vicomte, die de gelukwenschingen van zijne aanstaande schoonzusters beantwoordde. Eugénie had een vragenden blik op haar vader gevestigd, maar de heer Van Roggeveen staarde ernstig ter zijde. | |
[pagina 54]
| |
Een ieder scheen echter ten slotte met de gebeurtenis ingenomen, en de vrouw des huizes drukte hare tevredenheid zoo allerondubbelzinnigst uit, dat zelfs de Vergennes naar het eind van al hare gelukwenschingen verlangde. Er ontstond een oogenblik, waarop ieder der aanwezigen de behoefte scheen te gevoelen om na te denken. Jane vluchtte met haren aanstaanden bruidegom naar het klavier terug, en daar zetten zij zich neder, terwijl het opgetogen meisje allerlei hartstochtelijke strofen deed hooren, om het gerucht van haar fluisterend gesprek te overstemmen. ‘Eindelijk! Eindelijk!’ - juichte zij in 't Fransch. De Vergennes zag haar met verrukking aan. ‘Ik heb veel geleden, maar nu ben ik nameloos gelukkig!’ - ging zij voort. En de akkoorden vloeiden over van opgewondene vreugde, en schenen het uit te schateren over de heuglijke gebeurtenis. Telkens poogden zij saam te vloeien in een enkelen dartelen juichtoon, en dan weder spatten zij uiteen in grillige variatiën, alsof zij nimmer genoeg konden jubelen over het gadeloos zalig oogenblik. Zij vormden een knap paar, die beide jongelieden aan de piano. Mevrouw de Roggeveen zat ze heimelijk met voldoening en trots aan te staren. Hare liefste hoop zou verwezenlijkt worden - hare dochter was bestemd eene Vicomtesse te heeten. De stoutste paleizen harer droomen zouden volbouwd worden, schooner en heerlijker, dan zij ooit gedacht had. En de muziek klonk luidruchtig voort, terwijl Jane het bevallige hoofd fier opgeheven hield. De Fransche edelman volgde met levendig uitgedrukte belangstelling. Alles lachte, alles scheen blijdschap en zegepraal. Ga voort Jane! Eindig niet zoo snel! De schuimende beker der levensvreugde trilt nog in uwe vingeren. Laat hem niet zinken! Neem u in acht.... Een kwartier later waren de beide heeren vertrokken. De aanstaande schoonvader en schoonzoon hadden elkander een | |
[pagina 55]
| |
eind weegs vergezeld. De heer Van Roggeveen ging ter sociëteit, de Vicomte zou afrekening houden met zijn koetsier, en snel wat toilet maken, om bij zijne toekomstige schoonmoeder het diner te gebruiken, en des avonds op een concert de dames weder op de hoffelijkste wijze gezelschap te houden. Juist rolde eene nette equipage voor het huis der gelukkige mevrouw Van Roggeveen. Het was mevrouw Van Doornebeeck, die in een uitgelezen wintertoilet een bezoek kwam afleggen. Dit trof inderdaad zeer aangenaam. De lieve mevrouw Van Doornebeeck werd hartelijk verwelkomd door al de dames. Eugénie was, in gedachten verdiept, uit het salon verdwenen. Men zat weldra in een kleinen gezelligen kring bijeen. Mevrouw Van Doornebeeck sloeg den kanten sluier op, en lachte, zoo dikwijls zij den mond opende om te spreken, waardoor hare fraaie witte tanden recht voordeelig uitkwamen. Het was zoo koud, zoo affreus koud, dat zij bijna niet van huis had durven gaan, maar zij was al zoolang van voornemen geweest, de dames eens te komen zien - en het horribele weer van de vorige week had haar voortdurend belet. Mevrouw Van Doornebeeck vond het een zeer drukken tijd in Den Haag. Alle avonden was er eenig amusement. Waren de dames gisteren op het Casino geweest? Zij zelve had hoofdpijn gehad. Misschien ging de familie van avond naar het concert? Mevrouw de Roggeveen beantwoordde al deze snelle vragen met opgeruimde, korte volzinnen, terwijl Jane zonder noodzakelijkheid eene echo van hare moeder vormde. En mevrouw Van Doornebeeck zette haar gesprek voort, terwijl zij merkbaar van verlangen brandde, een onderwerp aan te roeren, dat ook de dames des huizes in stilte op de lippen zweefde. Eindelijk zei ze snel: ‘Ik geloof, zoo even de heeren de Roggeveen en de Vergennes te zaam in het Voorhout te hebben zien wandelen!’ ‘De Vicomte is juist vertrokken!’ - viel mevrouw de Roggeveen met een van vreugde stralend gelaat in. | |
[pagina 56]
| |
‘Ik heb den heer de Vergennes niet gezien, sinds ik hem toevallig op eene zonderlinge partij van gekostumeerde burgerlui ontmoette, waar Papa voorzitter of zoo iets is. 't Zal nu wel haast drie weken geleden zijn. Hij had eene allerliefste domino aan den arm.... maar ik weet waarlijk niet of ik mag voortgaan....’ Mevrouw de Roggeveen was een weinig onthutst. Jane bloosde schielijk, maar bleef glimlachen. ‘Neen, als ik indiscreet ben, zwijg ik dadelijk!’ - riep mevrouw Van Doornebeeck luid lachend. ‘Wij zouden u gaarne meer zeggen!’ - viel de vrouw des huizes met een belangwekkend ernstig gelaat in. - ‘Maar de juiste tijd is nog niet gekomen!’ ‘Dat doet me recht veel genoegen! En al is de juiste tijd nog niet aangebroken, maak ik de dames toch mijn compliment!’ Zoo brak het ijs. Langzamerhand werd de opening grooter en grooter, en vloeiden de golven van het gesprek zoo krachtig voort, dat mevrouw Van Doornebeeck, natuurlijk onder 't zegel van de allerdiepste geheimhouding, evenveel wist als de gelukkige dames van den huize. Mevrouw Van Doornebeeck maakte voor den eten nog drie bezoeken, en des namiddags te vijf uren waren er reeds zes familiën, die het belangrijke nieuws als een staatsgeheim aan elkander hadden verteld. |
|