| |
Zestiende hoofdstuk.
Sneeuw en koude in Gelderland. Hoe de wintervacantie voorbereid werd op het instituut van Dr. Van der Meulen van Scheibeek.
De Julizon fonkelt niet langer.
De groene zomerdos van bosch en beemd is lang verkleurd. De herfststormen zijn over de velden heengegaan. Gure wind-vlagen hebben de krachtige eiken en beuken geteisterd, en de jaarlijksche schatting van dorre bladeren bedekt den bodem van wouden en wegen. Wintermaand is gekomen met vroege koude, en alom valt eene dikke laag sneeuw over de Hollandsche weiden en steden.
Niet alleen in Holland. Langs Rhijn en Waaloevers is de sneeuw in dikke wolken neergedaald. Zij heeft de kale velden
| |
| |
gedekt, en de verdorde rietstengels aan den rivierzoom gepoeierd. Zij heeft der lage boerenwoningen een witten mantel over het dak geworpen, en een blanken kraag gebonden om de spitse torentjes der dorpskerken. Zij heeft zich ontfermd over de treurige kaalheid van de bloembedden in de tuinen der landhuizen, en vergetelheid gestrooid over de zerken van 't dorpskerkhof.
Langs den grooten weg klinkt het schelletje van het voermanspaard, terwijl de raderen der kar dof dreunen in de sneeuw. De trage Decembermorgen is aangebroken. Bleeke zonnestralen ontsteken duizend vonken in de maagdelijke sneeuwmassa, en beloven een mooien winterdag. De voerman roept een aanmoedigend woord tot zijn trouwen klepper, en dampt lustig voort. Hij rijdt tusschen het naaste station van den spoorweg en het bloeiend landstadje Dennendaal. De weg is groot drie kwartier gaans, aan beide zijden vertoonen zich talrijke villa's en deftig gebouwde huizen met uitgestrekte tuinen en dennenboschjes.
Niet ver van Dennendaal blijft de voerman even stilstaan voor een groot heerenhuis van twee verdiepingen. 't Is een solied, ouderwetsch gebouw met een achttiende-eeuwsch tintje. In den gevel boven den hoofdingang leest men op een breeden, gelen steen in sierlijke krulletters den naam: Rustenburgh. Het huis staat in een goed onderhouden tuin, op eenigen afstand van den grooten weg en wordt schilderachtig omsloten door een achtergrond van hoog geboomte.
De voerman ziet scherp uit, of er acht is geslagen op zijne komst, en heeft de voldoening te bemerken, dat eene rood-wangige deerne in Geldersche boerendracht door de sneeuw komt waden, om bij den ingang van 't hek, luid schreeuwend, met hem een gesprek aan te knoopen. 't Was een morgen-groet en de boodschap van mevrouw, dat Arie goed moest zorgen voor de doozen en trommels, die met den laatsten trein uit ‘Aorem’ zouden komen, en dat hij niet schudden aan de doozen, en vooral voorzichtig met de trommels wezen
| |
| |
most, dat hij ze ‘eiges’ most ontvangen aan 't station, en verder most hij maar niet hard rijden, want er was geene haast bij. Arie vroeg, of er wat te doen was op Rustenburgh, en de deerne lachte zoo luid, dat de echo over de besneeuwde velden klonk, en dat Arie begreep, welk eene pret er aanstaande was voor de jongens van de kostschool, die op Rustenburgh tot alle mogelijke maatschappelijke betrekkingen werden klaargemaakt.
Arie vertrok en knalde met zijne zweep. De deerne lachte nog eens, en nam den terugtocht aan door de sneeuw. 't Liep naar halfnegen, en alles verzamelde zich in de groote eetzaal van Rustenburgh voor het ontbijt. De jongens stonden bij den kolossalen haard, waar een prachtig turfvuur vlamde, en voerden een levendig gesprek met halve stem, want een der leeraren zat aan de ontbijttafel met de Nieuwe Rotterdammer, en wierp van tijd tot tijd een blik op zijn personeel. Het getal dier jongens was niet bijster groot, in het geheel veertien, maar, als men de namen van dat veertiental hoorde oplezen, zou men zich verzekerd hebben, dat er de beste en aanzienlijkste titels van de Geldersche en Hollandsche aristocratie niet bij ontbraken. 't Was eene aardige en jolige groep, die hoop jongens, reeds in het winterochtenduur zoo bedrijvig en opgeruimd, dat de vermelde leeraar met de Nieuwe Rotter-dammer al een paar malen vrij kregel had opgekeken, alsof hij doodzonde vond in de levenslustige woeligheid zijner discipelen.
De man zag er niet bijzonder aangenaam uit. Zijn gezicht was zóó glad geschoren, dat de bekwaamste barbier er nauwelijks een critisch woordje aan gewaagd had, maar zijn hair was en zijn afgeschoren baard zou zoo duchtig zwart geweest zijn, dat er iets donkerblauws om mond en kin zweefde, 't welk bij de steile, zwarte kuif zijn alledaagsch wezen iets indrukwekkends verleende. De jongens schenen zich reeds te goed te doen aan 's mans kregelheid, en glimlachten onderling. Zoodra hij echter opkeek, heerschte er groote deftigheid
| |
| |
en kalmte onder hen. Van tijd tot tijd klonk eene kleine vermaning tot dezen en genen in het Fransch, waarbij de stem van den zwarthairigen paedagoog met krassende schelheid door de zaal klonk.
Aan de ontbijttafel was nog iemand op te merken - eene jonge dame. 't Was wel der moeite waard een blik aan hare bloeiende gestalte te wijden. Niet ouder dan twintig jaren kon zij wezen met haar aangenaam rond gelaat, door een schat van zeldzaam lange en korenblonde krullen omringd. Van tijd tot tijd sloeg zij het helder oog, van eene onzekere lichtblauwe tint, naar eene ouderwetsche klok, wier luid tikken hoorbaar werd, zoodra de jongelui een oogenblik geheel rustig waren. Zij wijdde hare zorg aan koffie en thee, en liet het oog gaan over de toebereidselen tot een zeer fatsoenlijk, hoewel eenigszins eenvoudig ontbijt.
Luide sloeg de klok nu halfnegen.
Er ontstond eene beweging onder de jongens. Te gelijker tijd werd eene deur geopend, en traden verscheidene nieuwe personen binnen. De belangrijkste van dezen scheen wel een klein, net heertje met kalen schedel, waarover door groote kunstvaardigheid eenige weinige spieren van helderkleurig grijs hair waren verdeeld. Dit heertje zag met de meeste welwillendheid in 't ronde, terwijl zijn gelaat en levendige oogen enkel tevredenheid uitdrukten. Groote, volkomen witte bakke-baarden, eene zeer nette, zorgvuldig toegeknoopte zwarte jas, en buitengewoon fijne, witte handen verleenden aan zijn voorkomen iets moderns, en versterkten den indruk van jeugdige vlugheid, welke hij door ieder van zijne gebaren bij de omstanders poogde levendig te houden.
De jongelui bogen eerbiedig en ongedwongen, toen hij verscheen. De zwarthairige paedagoog was opgestaan en had hem vrij stijf in 't Fransch begroet. Zoodra de nette, grijze heer zijne hand op den rug van een leunstoel legde, begaven de jongelui, waarvan de helft tusschen de zestien en achttien jaren oud was, en de rest tot twaalf en elf jaren afdaalde, zich naar
| |
| |
de ontbijttafel. Zonder eenig geraas namen zij hunne vaste plaatsen in. De nette, grijze heer zag naar eene dame van jeugdiger kleedij, dan haar wettige ouderdom scheen te veroorloven; deze knikte, en daarop volgde een algemeen gebed, waarbij de krassende stem van den zwarthairigen leeraar in het Fransch voorging.
Aanstonds daarna wijdden de meeste aanwezigen zich met opgewektheid aan koffie of thee en broodjes, terwijl een oude knecht, met zulk een rood gelaat, als het leven in de buiten-lucht alleen pleegt te schenken, zich beijverde iedereen te bedienen. Er waren verschillende personen in het vertrek verschenen met den netten, grijzen heer. Vooreerst de jeugdig gekleede dame, zijne echtgenoote. Het jeugdigst in haar voorkomen was hare muts, die in dit ochtenduur reeds met tal van fraaie gazen strooken en kanten prijkte, en haar gelaat niet onvoordeelig deed uitkomen. Op dat gelaat kon men echter de vervlogene vijftig jaren duidelijk lezen, al mocht ook het heldere oog en het verwonderlijk jeugdig bruine hair er nog iets bevalligs aan schenken, 't welk voornamelijk door een allervriendelijksten glimlach werd verhoogd. In het algemeen vertoonden de trekken dezer dame iets onrustigs, 't welk in iedere zenuw zich een uitweg scheen te zoeken door snelle bewegingen zonder oorzaak.
Aan hare zijde zaten nog twee jonge meisjes, jonger dan de bevallige dame aan de koffie- en theetafel, maar beiden, even als deze, met aangename, ronde kopjes, omhuifd door een schat van lichtblonde lokken. Bij nauwkeuriger waarne-ming zou men echter den palm der bevalligheid aan de oudste hebben moeten toekennen, wegens den treffend mooien oog-opslag en de teere, blanke tint van haar gelaat.
Behalve den heer en de vrouw des huizes met hunne drie dochters zaten er nog drie leeraren aan de ontbijttafel. De een had zijne plaats midden onder de jongens. 't Was een vrij gezet jonkman met een dik hoofd, slordig bruin hair en een leelijk kneveltje. Hij zag scherp toe op zijne buren, hief het hoofd
| |
| |
met groot gezag omhoog, en was bijna de eenige, die sprak in vermanenden toon, zoodra er wat haperde. Zijne stem was even schel, als die van den zwarthairigen paedagoog, maar zekere sleepende toon van overreding maakte haar buitengewoon karakteristiek. Naast de knappe dochter des huizes eindelijk zat de derde leeraar - onze vriend Willem Plankman.
Een half jaar is er verloopen, sinds hij uit Den Haag vertrok met den brief van den Baron van Duyvenvoorde, met eene mengeling van blijde en sombere indrukken en met een levensideaal in het hart, 't welk hem dikwerf sterkte in zijne dagelijksche beslommeringen, maar ook somtijds deed wanhopen wegens de duizenderlei zwarigheden, die de vervulling er van in den weg stonden.
Dr. Van der Meulen van Scheibeek, de kleine, nette heer met breede, witte bakkebaarden, en mevrouw, de dame met de fraaie muts, en het jeugdig toilet, hadden hem op zeld-zaam vriendelijke wijze ontvangen. 't Sprak van zelf, dat ze hem eene plaats in de school en in hun huis aanboden. Voor-eerst was elke wensch van den Baron van Duyvenvoorde eene wet voor meneer en mevrouw Van der Meulen, en ten andere was de betrekking van docent in de classieke talen zoo goed als vacant, daar de heer Van der Meulen zelf bij het aangroeien van het getal zijner dagscholieren zich meer met het bestuur, minder met het onderwijs in de classieke talen kon bemoeien.
Het salaris, 't welk men hem terstond had toegekend, overtrof zijne verwachting zeer verre, zoodat hij van den beginne af met den grootsten ijver zich aan het vervullen van zijne dagelijksche taak had gewijd. In hoeverre hij zich nuttig had gemaakt bij het onderwijs, kan later blijken. Thans reeds had hij zijn eerste schoolhalfjaar achter den rug, en terwijl hij daar zwijgend zijne thee ontvangt uit handen van mejuffrouw Francisca, en beleefd buigt, is er niets in zijne houding, 't welk aan eenige onaangename gewaarwording, van welken aard ook, zou mogen worden toegeschreven.
| |
| |
Men heeft intusschen deftig en kalm ontbeten.
De beide jongere dames, welke door hare moeder met de fraai klinkende namen van Flora en Mathilde werden aange-sproken, handelden met frissche, klankvolle stemmen over de koude en de sneeuw. Eenige der oudste leerlingen brachten over datzelfde onderwerp zeer bescheiden hunne bedenkingen in 't midden. Een der opmerkelijkste, althans een der langste discipelen, een jonkman met onmiskenbaar Oostersch uiter-lijk, donkere tint en vurige, zwarte oogen, die steeds zeer rustig zweeg, en zijn blik peinzend in 't ronde deed gaan, vestigde die voor een kort oogenblik op de bevallige Francisca. Daarna scheen hij het mes te onderzoeken, 't welk naast zijn bord was gelegd, en richtte hij het hoofd niet eer omhoog, voordat Dr. Van der Meulen een paar malen gekucht had, 't welk eene aankondiging bevatte, dat de directeur iets had mee te deelen.
De heer Van der Meulen legde de beide fraaie, blanke handen op de armen van zijn leunstoel, en zag den kring van zijne familie, leeraren en leerlingen met een bijzonder opge-wekten glimlach aan.
‘Het zal u niet onbekend zijn’ - begon hij met iets over-dreven deftigs in zijne stem - ‘dat wij heden den twee-en-twintigsten December, den laatsten dag vóór de wintervacantie bereikt hebben. Vele mijner leerlingen wenschen van deze vacantie gebruik te maken, om den plechtigen Kersttijd bij hunne ouders en betrekkingen door te brengen. Ik kan mij met dit billijk verlangen volkomen vereenigen. Alvorens u echter op reis te begeven, mijne vrienden! wenschte ik nog den dag van morgen aan eene billijke ontspanning ten mijnent te wijden. Namens mijne echtgenoote en familie heb ik het genoegen u allen uit te noodigen tot een gezellig samenzijn morgenavond, daar eenige kennissen uit den omtrek en uit Dennendaal zich met ons zullen vereenigen!’
De jongelui bogen met vroolijke gelaatstrekken.
Een gemurmel van tevredenheid scheen langs de tafel te
| |
| |
golven. Men wist sinds jaren, dat Dr. Van der Meulen gewoon was den laatsten avond vóór de wintervacantie eene deftige partij te geven, doch de plechtige aankondiging deed telkenmaal eene buitengewone uitwerking. De directeur had zijne handen nog niet van de armen zijns leunstoels wegge-nomen - een teeken, dat er wat volgen moest.
‘De wintervacantie vangt aan op vier en twintig December. Wij stellen u voor, op den veertienden Januari van het volgende jaar bij leven en gezondheid onzen gewonen cursus te hervatten!’
De directeur hief zijne handen op.
‘'t Is kwart voor negen, mijne vrienden! Wij zullen onze werkzaamheden beginnen. Meneer Plankman zal mij verplichten, de jongelui naar de klassen te vergezellen!’
Aanstonds rezen de jongens van hunne zetels. Willem voegde zich vlug bij hen, terwijl zij beleefd buigend de eetzaal verlieten.
Dr. Van der Meulen wenkte de beide andere leeraars een oogenblik te blijven. Zoodra de leerlingen vertrokken waren, plaatste de directeur zich weder in zijne gewone houding, met de handen op de armen van zijn stoel.
‘Ik wilde u nog eene kleine mededeeling doen, mijne-heeren!’ - ving hij aan. - ‘'t Is ons voornemen aan onze vrienden en de jongelui morgenavond eenige genoegelijke uren te verschaffen, en met het oog hierop wenschte ik mij van uw advies te bedienen. Monsieur Clamard’ - vervolgde hij, zich tot den zwarthairigen paedagoog wendend met eene buiging van het hoofd - ‘zal mij veroorloven, als gewoonlijk, dat ik in het Hollandsen voortga, daar hij mij volkomen verstaat!’
De heer Clamard bracht zijne magere vingeren even in aanraking met zijne steile kuif, en boog plechtig.
‘Wat ik u wilde zeggen, mijneheeren!’ - ging de directeur voort - ‘is, dat mijne echtgenoote en familie het plan hebben opgevat, onze gasten met eenige muziek en zang, vervol- | |
| |
gens door een klein bal, bezig te houden. Ik wenschte gaarne te weten, of dit plan op uwe ondersteuning mag rekenen, dan wel of u ons iets beters zoudt kunnen voorstellen?’
De heer Clamard, een Zwitser, die reeds verschillende jaren de moderne talen en de geschiedenis aan het instituut Rustenburgh onderwees, maakte eene snelle beweging met de rechterhand, en sprak scheller dan ooit:
‘Vous me demandez mon avis! Franchement, Mr. le Directeur! je n'approuve pas votre idéé de bal! Je ne danse pas par principe - et je crains qu'au point de vue paedagogique il n' y eût danger dans un bal d'élèves!’
Dr. Van der Meulen zag zijn ambtgenoot zeer deftig aan, en antwoordde:
‘Ik deel uw gevoelen niet, mijn waarde Clamard! Wij hebben bij vorige gelegenheden opgemerkt, dat onze jongelui zich niet bijster vermaakten met voordrachten uit Racine of Ponsard, en dat zij moeite deden, om vroolijk te blijven. Eens in 't jaar mogen zij zich toch wel eens amuseeren onder ons oog! Zij hebben zich met ons zooveel inspanning getroost, mij dunkt we dienen hun wel eens een aangenamen avond te bezorgen!’
De heer Clamard klemde de lippen vast op elkander, zoodat de blauwe wolken om zijn mond dreigender schenen te worden.
‘C'est une question de principes!’ - sprak hij. - ‘Je ne crois pas, que ce soit a nous de donner l'exemple d'une légèreté mondaine et souvent nuisible en appuyant le projet d'un bal!’
‘Zoo erg is het niet, meneer Clamard!’ - viel mevrouw Van der Meulen haastig in. - ‘Wij geven een bal aan onze vrienden uit Dennendaal en aan onze jongelui, die in onze tegenwoordigheid zullen dansen. Daar steekt hoegenaamd geen kwaad in!’
De drie jonge dames, Francisca, Flora en Mathilde zagen
| |
| |
elkaar veelbeteekenend aan, terwijl zij den Zwitser met zekere uitdagende vermetelheid opnamen, die den deftigen man niet welkom scheen te zijn.
‘Vous êtes parfaitement libre de donner votre bal, madame!’ - antwoordde hij stug. - J' émets sim-plement mon avis, parceque Mr. le Directeur me fait l'honneur de me le demander!’
‘Welnu, mijn waarde Clamard!’ - haastte Dr. Van der Meulen zich te zeggen: - ‘Ik neem de verantwoordelijkheid van het bal geheel op mijne schouders, en dank u zeer voor uw belangrijk advies. Ik hoop, dat uwe principes u niet zullen beletten, ons vriendschappelijk samenzijn bij te wonen, te meer, daar wij u in beslag nemen voor eene sonate op het klavier!’
‘En voor eene monoloog uit Racine!’ - voegde de vrouw van den directeur er bij.
‘Ik zou het niet aardig vinden, als meneer Clamard niet meedeed!’ - riep Mathilde.
‘'t Zou me spijten, als meneer Clamard niet reciteerde!’ - voegde Flora er bij.
‘En ik reken op onze quatre-mains!’ - riep Francisca.
De Zwitser liet zich zeer noode de eer van al deze uit-noodigingen welgevallen.
‘Je cède à vos ordres, mesdames!’ - sprak hij met weerzin, schoon minder stug. - ‘Le bal s'arrangera sans moi!’
‘En wat oordeelt meneer Scharp?’ - vroeg Dr. Van der Meulen, zich tot den tweeden leeraar met het dikke hoofd en het leelijke kneveltje wendend.
Deze had al dien tijd aan de borstelige haren van gezegd kneveltje geplukt, en keek nu plotseling op. De heer Scharp was leeraar in de wiskunde en in de natuurwetenschappen aan het instituut Rustenburgh; hij bezat den rang van hoofd-onderwijzer, en spande zich met groote wilskracht in, om de akte voor middelbaar onderwijs te verkrijgen. Zoodra men zich
| |
| |
tot hem wendde, hief hij het groote hoofd op, en antwoordde met zekere levendigheid:
‘Wat mij betreft, meneer Van der Meulen! ik gun den jongens graag wat plezier, maar ik weet waarlijk niet, wat ik van uw plan moet oordeelen. Ik bezit volstrekt geene gemoedsbezwaren tegen muziek en dans, maar ik kan er mij uit het oogpunt van het gezond verstand niet mee vereenigen. Wij spannen ons telken dag in, om de jongens redelijk te leeren denken, en hun hoofd met solide kennis te vullen, hoe mogen we hun nu genoegens aanbieden, die hun karakter en ijver kunnen verzwakken, die hen zullen verweekelijken, als de muziek en het dansen!’
‘Maar, meneer Scharp!’ - antwoordde de directeur - ‘dat zal u geen ernst zijn! Juist na al de ingespannen studiën onzer leerlingen behoort eenige ontspanning te volgen. En hoe kan men die beter genieten dan door de beoefening van eene zoo edele kunst, als de muziek, dan door eene uitspanning, zoo algemeen geliefd, als een bal?’
‘Ik mag het u niet toegeven, meneer Van der Meulen!’ - ging de heer Scharp voort: - ‘Kunst is gevaarlijk, hoe ook beschouwd. Jongelui, die ernstig naar wetenschap streven, kunnen terzelfder tijd niet van verzen droomen of sonaten spelen. Fantasie is de erfvijandin van alle kennis. Lief hebberij voor kunst kweekt bij jongelui allerlei gevoeligheid en weekheid. Ik vind het onverantwoordelijk, dat men leerlingen, die louter door ontwikkeling van hun verstand en van hunne rede bot kennis kunnen gebracht worden, vooraf ontzenuwt door de verslappende invloeden der kunst!’
Dr. Van der Meulen schudde zachtkens en met een fijn glimlachje het hoofd. Daarna antwoordde hij:
‘Het is merkwaardig, meneer Scharp! welk eene groote sympathie ik tusschen u en Plato mag opmerken. U, meneer Scharp! zou er niets tegen hebben, wanneer al die ontze-nuwende kunstenaars uit den staat verbannen werden. - Plato veroorlooft den lyrischen poëet alleen onder toezicht
| |
| |
van rechters zijne kunst te oefenen, terwijl alle epische en dramatische dichters, zelfs Homerus en Hesiodus, uit den staat worden verwijderd, omdat zij de gemoederen te veel prikkelen, en de beoefening der deugd in den weg staan. U heeft waarschijnlijk Plato's betoog in zijne Republiek gelezen?’
‘Neen!’ - hernam de wiskundige, niet weinig kregel. - ‘Ik lees geen Grieksch!’
‘Ik vraag u vriendelijk om verschooning, meneer Scharp!’ - haastte zich de directeur met de meeste welwillendheid in 't midden te brengen. - ‘Ik dacht niet genoeg na over, mijne woorden! Wat zou echter uw denkbeeld dan zijn omtrent onze feestelijke bijeenkomst?’
De heer Scharp bleef aan zijn knevel plukken, en antwoordde koeltjes:
‘Laat ze gezellig onder elkaar praten, geef ze een goed glas wijn en een fijn souper - dat zal het beste zijn!’
‘Met uw verlof, meneer Scharp!’ - viel de vrouw van den directeur in - ‘daar is naar behooren voor gezorgd, en u zal u toch wel niet ergeren over wat muziek en een dansje?’
‘Daar zal wel niet veel aan te doen zijn!’ - sprak de leeraar in de wiskunde, want de drie jongedames zagen hem vrij verontwaardigd aan, en schenen hem door hare houding te willen beduiden, dat zij toch dansen zouden ondanks al zijne bezwaren.
Dr. Van der Meulen hief zijne handen van de armleuningen zijns stoels, en verzekerde met plechtigheid:
‘Wij mogen dus rekenen op uwe medewerking, mijneheeren! Het verheugt mij hier tevens te kunnen mededeelen, dat onze ambtgenoot, de heer Plankman, mij aanstonds zijne volkomen sympathie betuigd heeft met ons plan!’
Scharp trok de schouders op, Clamard de lippen te zaam. De eerste zei half aarzelend:
‘Dat geloof ik wel, meneer Van der Meulen! De jonge
| |
| |
Plankman is een idealist, en zal nooit een goed leeraar worden!’
‘Jamais!’ - riep Clamard luid. - ‘Quant au point de vue paedagogique....’
‘Het is negen uren, mijneheeren!’ - viel de directeur in. - ‘Wij moeten beginnen! Voor 't overige ontwikkele ieder vrij zijne eigene manier van doceeren. Ik verzeker u, dat de manier van den heer Plankman mij uitnemend bevalt!’
Onder het gastvrije dak van Rustenburgh werden des morgens, een twintigtal luidruchtige jongens opgenomen, die uit Dennendaal afkomstig waren, en als dagscholieren het instituut bezochten. Dennendaal lag zoo nabij, dat men eigenlijk in het gaan naar de kostschool geen het minst bezwaar kon hebben; de oorzaak, dat er nog steeds zulk een gering aantal uit het volkrijk landstadje opkwam, lag elders. Dr. Van der Meulen van Scheibeek hield het honorarium voor zijne lessen zeer hoog, en gaf daardoor eene voorname tint aan zijne inrich-ting, die met het oog op de kostleerlingen hare voortreffelijke zijde had.
Dien morgen werden de lessen met een verstrooid oor gevolgd. De wintervacantie en eene partij - men mocht het den jongens niet euvel duiden. De twee hoogste klassen waren aan Willem Plankman opgedragen in het voormiddaguur, bij de derde was Clamard verschenen, in de tweede kampte Scharp tegen de botheid der Dennendaalsche jeugd op het stuk van algebra. In de laagste klasse was een leeraar, dien men niet in de ontbijtkamer zou ontdekken, omdat hij even als de jongens uit Dennendaal kwam. 't Was een oudachtig heertje met krullend grijs hair en een gerimpeld gelaat. Hij droeg steeds een strak toegeknoopten rok, die juist geene weelde van helder linnengoed verborg, eene rede, waarom de jongens van Rustenburgh nog al eens eene aardigheid waagden op den kleinen Herr Krüger. Meneer Krüger was een Duitscher, die les in het teekenen gaf, en sinds jaren bij de Dennen- | |
| |
daalsche jeugd bekend stond wegens zijne goedhartigheid, zijne drift en zijne vriendelijke spraakzaamheid.
Zoo was alles nu druk aan den arbeid, gelijk Dr. Van der Meulen met opgeruimdheid tot zich zelven zeide, toen hij zijne ruime schoollokalen met de uiterste minzaamheid had doorloopen. Schoon hij aan het bestuur van zijne inrichting eene voldoende taak scheen te bezitten, trad hij echter dikwijls als leeraar in de hoogste klassen op. De jongelieden beschouwden dit als eene belangrijke gebeurtenis, want de directeur was bijzonder geliefd bij zijne discipelen. De heer Van der Meulen hechtte een hoog gewicht aan de studie der classieke en moderne letterkunde, en het was hierin, dat de jongelieden hem uiterst gaarne tot gids hadden.
Thans treedt hij zijne ruime studeerkamer binnen, en wrijft zich glimlachend de kleine, witte handen. Een helder vlammend turfvuur scheen hem te verwelkomen te midden van zijn dierbaren boekenschat, waarover hij zijne blikken liet gaan met eene ingenomenheid, die bijna aan hartstocht grensde. Hij plaatste zich aan zijne schrijftafel, wierp een blik naar buiten op de sneeuw, helder verlicht door de trage December-zon, en wreef zich nogmaals blijde in de handen, terwijl hij zich in zijn leunstoel achteroverboog. De slotsom zijner overwegingen was zeker bevredigend, want hij bleef peinzen met eene gelukkige uitdrukking op zijn gelaat.
Inderdaad, er waren oorzaken tot tevredenheid.
Rustenburgh was een bloeiend instituut geworden, sinds hij het tien jaren geleden had gesticht. Onwillekeurig kwam hem hierbij de naam van den Baron van Duyvenvoorde voor den geest. Hij overdacht al de weldaden van dien uitnemenden vriend, welke hem gekend had als rector eener kleine Latijnsche school, moedig worstelend met zijn karig inkomen, om zijn gezin op fatsoenlijken voet te onderhouden. Toen de strijd hem te zwaar werd, toen hij bijna bezweek onder een schuldenlast, die hem martelend tot dagelijksche pijniging strekte, kwam de Baron hem redden. Rustenburgh was het eigendom
| |
| |
van den edelmoedigen man, die hem met raad en daad bijstond, en hem het uitzicht opende er eene kostschool voor aanzienlijke jongelui in op te richten.
Sedert zijn vertrek uit de onaanzienlijke stad in 't zuiden der provincie naar Dennendaal was alles gewijzigd. Zijne zorgen waren verminderd, hoewel nog veel bleef drukken, maar in elk geval waren zijne drie dochters in gelukkiger omstandigheden opgegroeid, dan hare eerste levensjaren deden voorspellen. Door de voorkomende vriendschap van den heer Van Duyvenvoorde had hij het landhuis Rustenburgh met zijne talrijke vertrekken en groote kamers in huur kunnen nemen, terwijl de Baron hem steeds bleef gedenken door hem jongelieden uit de aanzienlijkste standen ter opleiding te bezorgen.
Tien jaren lagen achter hem, nadat hij zijn rectoraat, dat hem nauwelijks brood gaf, had laten varen, en zich aan het hoofd van het instituut had gesteld. Zij waren de beste van zijn leven, sinds hij getrouwd was. De geldelijke zorg drukte niet meer, daar hij over ruimer vloeiende bronnen te beschikken had, zijne kinderen waren snel opgegroeid tot bloeiende, mooie jonkvrouwen en het getal zijner leerlingen nam niet af. Hij genoot nu, gelijk nooit te voren, sommige rustige uren, waarin hij zich op diepere studie van zijne antieken kon toeleggen, en zijnen ouden hartstocht voor breed wetenschappelijk onderzoek vrijelijk kon botvieren.
Dr. Van der Meulen sloeg den blik naar zijne schrijftafel, en greep een boek, dat, onopengesneden, op eenige hoogere belangstelling scheen te rekenen.
‘Eene fraaie monographie over Sallustius!’ - mompelde hij. - ‘'k Wou, dat ik zoo'n Duitsche privaatdocent was met eene zee van tijd, om Sallustius te kunnen bewerken.... Vroeger was ik al mooi op weg....’
De deur van zijne studeerkamer werd zacht geopend. Mevrouw Van der Meulen trad vriendelijk glimlachend binnen.
‘Ik hinder je immers niet, manlief?’ - vroeg ze, langzaam naar de schrijftafel tredend.
| |
| |
Dr. Van der Meulen zag met een ernstigen blik op, en legde de monographie over Sallustius ter zijde.
‘Neen, Pauline!’ - antwoordde hij even vriendelijk. -‘Wat is het?’
‘Ik moet je nog eens wat komen vertellen en vragen over onze soirèe van morgenavond. Er moet nog het een en ander overlegd worden!’
Mevrouw Van der Meulen plaatste zich bij de schrijftafel en zag haar echtgenoot beteekenisvol aan. Terwijl zij de breede linten en kanten van hare ochtendmuts zorgvuldig ter zijde schoof, vestigde zij haar blik met den aangenaamsten glimlach op haar man. Dr. Van der Meulen begreep uit ervaring, dat zijne vrouw hem het een en ander zou gaan mededeelen, 't welk niet van belang ontbloot mocht heeten. Hun volgend gesprek bewees het.
‘In de eerste plaats wilde ik je zeggen, manlief! dat ik mijn uiterste best gedaan heb, om de meisjes morgenavond eens recht netjes voor den dag te doen komen. Francisca zal voor het eerst haar lila zijden kleed dragen met witte kant, Flora een lichtblauw dito en Mathilde, die nog geen zestien is, wilde ik in lichtrood satijn laten verschijnen....’
‘Maar de kosten, lieve Pauline! de kosten!’
‘Laat mij dat maar arrangeeren! De kinderen moeten eens brillant voor den dag komen! Wij geven maar ééne soirèe in 't jaar....’
‘En een diner vóór de zomervacantie!’
‘Maar dat is waarlijk niet veel! Onze dochters, die er, Goddank! nog al tamelijk goed uitzien, moeten morgenavond op den voorgrond komen! Denk eens aan de magere kinderen van dominé Rodenhof, aan dat spichtige ding van den notaris, en aan de bleeke freules de Croy, als ze ons de eer aandoen te verschijnen. Wij mogen met onze meisjes gerust voor den dag komen! Je weet, manlief! dat Francisca van alle zijden door nederige aanbidders wordt omringd. Daar heb je Jonk-heer de Croy, om te beginnen, een knappen jongen, zeer
| |
| |
gedistingeerd, die stellig komt - dan onzen postdirecteur uit Dennendaal, dan meneer Plankman en den jongen Verkolje....’
‘Pauline! Pauline! wat al illusiën! Onze vriend Plankman is waarlijk veel te bescheiden, om Francisca het hof te maken, en de jonge Verkolje, die nog maar in de vierde klasse zit, heeft zeer zeker wel wat beters te doen!’
‘Ik noem meneer Plankman alleen maar, om het getal te completeeren! Maar Verkolje meent het ernstig, en wij weten met volle zekerheid, hoe buitengewoon gefortuneerd zijn vader in de Oost is!’
‘Lieve vrouw! wees toch verstandiger! Hoe zou ik het ooit kunnen goedvinden, dat een jongmensch, aan mijne zorgen toevertrouwd, zijn tijd besteedde met mijner dochters vleierijen te zeggen! Als ik daar iets van mocht merken, zou ik Verkolje liever zien vertrekken.’
Mevrouw Van der Meulen staarde teleurgesteld naar het vloertapijt. Zij dacht, dat haar echtgenoot de wereld niet zoo goed begreep als zij, en verkoos derhalve op dit punt den strijd liever te staken. Nadat beiden eene kleine poos hadden gezwegen, werd het gesprek voortgezet.
‘Voor de muziek heb ik gezorgd, manlief! Meneer Krüger zou zijne viool meebrengen en met Zuiderhof afspreken, die er eene violoncel zal bijvoegen! Zij beiden kunnen ons alle mogelijke dansmuziek verschaffen!’
‘Maar de kosten, Pauline! Zuiderhof zal dat niet gratis doen, en Krüger kan toch den heelen avond geene muziek maken, als onze gast! Dat zou onbeleefd zijn!’
‘Maar waarom ben je nu op eens zoo vreeselijk karig? Wij geven maar ééne soiree....’
‘Nu ja, beste vrouw! maar onze middelen zijn niet onuit-putbaar! Wat was onze afspraak? Wij zouden er naar streven zuiniger te leven! Wat was ons groot plan? Te sparen en nog eens te sparen, totdat wij een klein kapitaaltje bijeen hadden, om dan onzen edelmoedigen vriend Van Duyvenvoorde voor te stellen: Rustenburgh aan ons over te doen bij perio- | |
| |
dieke aflossing eener door hem te bepalen koopsom! De huurwaarde is zeer matig geschat - maar brengt eene belangrijke uitgaaf op ons budget. Het zou mijn liefste wensch zijn, dat wij eenmaal in het bezit van dit instituut konden komen - moet die wensch voortdurend eene illusie blijven?’
‘Ik vind het een zeer goed plan, maar bij mij staan de meisjes hooger! Ik wil geene gelegenheid verzuimen, haar in de wereld vooruit te doen komen, en dat kost altijd geld, natuurlijk! maar het brengt zijne rente wel op!’
Thans zweeg Dr. Van der Meulen. Eene lichte wolk van bezorgdheid vertoonde zich op zijn effen gezicht. Hij legde de hand aan het hoofd, en zag zijne vrouw zeer bedaard aan, als verwachtte hij nog meer mededeelingen.
Weldra begon mevrouw Van der Meulen weder met haar alleraangenaamsten glimlach:
‘Voor het souper heb ik zeer veel zorg gedragen. Van avond verwacht ik al het een en ander uit Arnhem.... ofschoon.... ik moet je eens laten lezen, wat Wilders mij van morgen geschreven heeft.’
‘De Arnhemsche banketbakker?’
Als antwoord reikte mevrouw Van der Meulen haar man een geopenden brief toe.
De directeur van Rustenburgh woelde met zijne linkerhand door de nette, witte bakkebaarden, en las den brief met gerimpeld voorhoofd.
‘Hoe is 't mogelijk!’ - riep hij uit met verdrietig hoofdschudden. - ‘Ik dacht, dat alles voldaan was, en nu nog over de tweehonderd gulden....’
‘Een paar gulden maar!’
‘Goed en wel, Pauline! maar zoo komen wij er niet, ook als wij het dubbel getal kostleerlingen bezaten. Ik vind het alweer recht treurig!’
Dr. Van der Meulen legde als gewoonlijk de beide handen op de armleuningen van zijn stoel. Zijne wederhelft, die verwachtte, dat er eene uitvoerige redeneering zou komen over
| |
| |
zuinigheid, spaarzaamheid en onnoodige uitgaven van weelde, besloot het gevaar moedig onder de oogen te zien, en voegde er bij:
‘Voor de gang en het portaal heb ik wat oranjeboomen besteld en wat heesters voor de eetzaal, waar wij zullen dansen. Van Riet wil ze me graag bezorgen, als ik vooraf onze nota van het vorige jaar voldoe. 't Zal een tachtig gulden zijn, iets minder nog!’
Dr. Van der Meulen zag zijne echtgenoote met groote mismoedigheid aan.
‘Je weet, hoeveel geld deze inrichting ons kost, ik had gedacht....’
‘Maar, manlief! Je moest nu eens niet ontevreden zijn. 't Geldt onze eenige soirée in 't jaar. Laat ons dan voor een enkelen keer flink en royaal optreden. Wij kunnen het heele jaar door zuiniger zijn. Ik beloof je er al mijn best voor te zullen doen. 't Zijn immers maar kleine sommetjes betrekkelijk. En hoe onbekrompener onze soirée is, hoe meer eer voor Rustenburgh! Bedenk daarbij, dat onze meisjes ook wel eens een feestje mogen hebben. De genoegens van Dennendaal zijn zoo overvloedig niet in den winter!’
Rustenburghs directeur bleef peinzend naar zijne boeken turen. 't Was eene oude geschiedenis - toch bleef zij immer nieuw. Gelukkig, dat deze woorden hem te binnen schoten, daar hij een groot zwak voor citaten had, en niet nalaten kon met de kiem van een glimlach, waarin zijne echtgenoote de vervulling van hare wenschen zag, langzaam te fluisteren:
‘Es ist eine alte Geschichte....’
't Was echter voorbeschikt, dat Dr. Van der Meulen zijn citaat niet zou voltooien op dien morgen, want er werd luide geklopt. De oude knecht met de roode kleur opende de deur even, en riep met luide stem:
‘Meheer Krüger laat u weten, dat de jongens weer zoo oproerig zijn, en of u niet even wil komen kijken?’
|
|