| |
Achtste Hoofdstuk.
Jonkheer Hector van Spranckhuyzen wordt verliefd. Zijne schoonzuster ergert zich doodelijk over de hoffelijkheid van haar echtgenoot.
In een hoek der pendoppo zaten, weinige oogenblikken na den eersten dans, een paar personen vrij druk en geheimzinnig te fluisteren. 't Was de gastheer in eigen blijlachenden persoon en mejuffrouw Marie Dunsinger. Als iemand zich er wat moeite voor had willen geven, zou hij misschien spoedig
| |
| |
ontdekt hebben, waarom deze jonge dame het geknakte kopje nu zoo fier omhoog houdt. Ze gevoelde, dat zij door het dansende heerenpersoneel op de snoodste wijze werd miskend - en er waren drie luitenants onder hen. Nog altijd recruteerde zij hare vurigste aanbidders in de rangen der pas aangekomen tweede-luitenants, en voor het eerst zag ze zich op de bitterste wijze teleurgesteld. Ze bereidde eene schitterende wraak aan Reeve, aan Schotzer en aan jonkheer Hector van Spranckhuyzen - den volgenden Zaterdag zou het weer bal zijn in Concordia en dan.... Ze kon volstrekt niet begrijpen, waarom de meisjes Deeselaar overal zoo'n hoogen toon voerden. Die schepsels hadden een paar jaar in Holland op eene kostschool gelegen, en waren juist zoo dom teruggekomen als ze gegaan waren. Wat was haar papa? Ben gepensionneerd ambtenaar uit het binnenland met een klein fortuintje. Dankbaar en trots zag Marie Dunsinger bij deze gedachte naar de andere zijde der pendoppo, daar zat haar hoogedelgestrenge vader met zijn cederhouten aangezicht en eene vlak vermiljoen op zijn neus. Hij was juist aangekomen, hij had van de reünie der jongelui gehoord, en daar hij zeer veel van vroolijke conversatie houdt, had hij maar besloten eens te komen kijken, gelijk hij nu zeer deftig aan mevrouw Ruytenburg en Lucy uitlegt.
Forsch en majestueus werd in dat oogenblik een motief uit Mozarts Don Juan op de piano aangegrepen. 't Scheen, dat Henriëtte eene kleine concessie aan haar publiek wilde doen. Marie Dunsinger hief opnieuw het half geknakte hoofdje op - ze had haar souffre-douleur gevonden.
‘En is u nog al tevreden met de nieuwe juffrouw?’ - vroeg ze fluisterend aan Ruytenburg, met het air eener hertogin, die eene aalmoes uitreikt.
‘Wat zal ik er van zeggen! Ze is hier pas veertien dagen. Ik vind ze vrij wel, Ze heeft de kinderen al gewonnen - hoe het met Betsy gaan zal, weet ik nog niet. Ze is altijd vroolijk en opgeruimd, en oneindig beter, dan de vorige zieke juffrouw Popel!’
| |
| |
‘'t Is 'n raar slag, die gouvernantes! Juffrouw Popel kwam altijd te voorschijn met een bleek gezicht en een half geschreiden traan in de oogen. Toch heb ik haar eens op een receptie bij Andermans zien dansen met Reeve, dat het affreus was, zoo flikkerden hare oogen en zoo gloeiden hare wangen. Die juffrouw van Hilbeeck schijnt het omgekeerde te willen vertoonen, ze is altijd glimlachend en acht zich boven onze amusementen verheven!’
Nog altijd klonk de fraaie muziek uit de binnengaanderij, maar niemand in de pendoppo luisterde er naar, ieder sprak luid en schertsende. Doch jonkheer Eduard van Spranckhuyzen stond in eerbiedig bewonderende houding naast het klavier.
‘Boven onze amusementen verheven!’ - had Ruytenburg uitgeroepen, na de laatste woorden van Marie Dunsinger - ‘dat geloof ik niet, ze ziet er veel te lustig en te gezond voor uit. Ze gaat bijna ieder avond naar Van Weely!’
‘Dat heb ik ook gemerkt, en ik weet zeer goed waarom!’
Het geknakte kopje verhief zich thans loodrecht op het giraffenhalsje - er zweefde een glimlach om de dunne lippen, die waarlijk vorstelijk was.
‘Welnu?’ - vroeg Ruytenburg.
‘Ik zal eens ronduit met u spreken, meneer Ruytenburg! Er bestaat geene enkele reden om het u te verzwijgen. Ik ken de Hollandsche dames door en door - u weet, ik ben eerst met mijn twintigste jaar uit Holland gekomen. Die jonge meisjes, die zoo voor de leus gouvernante willen worden, hebben altijd een ander doel: een man vinden, trouwen. Men houdt er in Holland allerlei verhalen op na van fabelachtige huwelijken, hier in de Oost tusschen doodarme dames en schatrijke kapitalisten gedaan. Zoo'n juffrouw van Hilbeeck wil niets anders dan trouwen. Ze weet, dat ze er middelmatig goed uitziet, en dat ze in Holland met hare armoede en hare lange krullen geen man zal vinden. Daarom is ze uwe gouvernante geworden. En nu zeg ik u, dat ze al vrij goed op weg is!’
| |
| |
‘Praatjes!’
‘Ze ging elken avond naar Van Weely, om met een zekeren heer Outshoorn te fluisteren, waarmee ze is uitgekomen, en die aan boord met haar op zeer intiemen voet moet hebben omgegaan!’
‘Onzin! Ik heb Van Weely gisteren in de stad over die zaak gesproken. Juffrouw van Hilbeeck was voortdurend in het gezelschap van mevrouw van Weely, die met de hoogste achting over haar karakter en manieren spreekt. Die meneer Outshoorn kwam soms wat babbelen uit verveling - dat is alles. Hij is een ambtenaar tweede klasse, zeer fatsoenlijk en zeer arm, voilà tout!’
‘Maar hij kan fortuin maken en dan....’
De heer Brandelaar boog zich diep voor de lieve spreekster en berichtte, dat men eene quadrille zou dansen, waarvoor hij met zijne diepe basstem hare medewerking verzocht. Mejuffrouw Dunsinger wist waarlijk niet, of ze wel zou meedansen - met pianomuziek was 't moeilijk eene goede quadrille te maken - meneer Brandelaar zou onder de andere dames wel eene aide kunnen vinden en.... Maar Brandelaar herhaalde zijn verzoek met nieuwen aandrang, en toen ze begreep, dat Ruytenburg was opgestaan, om misschien zelf onder de danslustige groepen zich door kluchtige vroolijkheid nog immer beroemder te maken, stond ze met een spijtig lachje op, en volgde Brandelaar, het topzwaar hoofdje over den dorren boezem gebogen.
Reeds werd er onder veel gejuich een tweetal quadrilles gevormd. Hector had met zijne beide ambtgenooten: Reeve en Schotzer, den heer Dunsinger gewonnen als vierden man - 't welk door Zijn Hoogedelgestrenge met plechtige bewegingen van zijn cederhouten hoofd en cederhouten handen was aangenomen. Maar Ruytenburg en Brandelaar wilden evenzoo aan den dans staan - en bemerkten eensklaps jonkheer Eduard, die deftig met mevrouw Ruytenburg sprak. Op hun verzoek knikte hij toestemmend, en toen men zich in het gelid
| |
| |
plaatste, zag men met eenige verwondering, dat de gouvernante ook onder de dames stond, dat de beleefde jonkheer Eduard haar met een meesterlijk sang-froid ten dans noodigde, en dat ze dit zeer kalm en zonder eenige aarzeling aannam. 't Scheen, of de jonge dames van meening geweest waren, dat de juffrouw volstrekt geen dansmuziek kon spelen, en daarom had men Betsy Deeselaar verzocht een quadrille des lanciers af te trommelen. En zoo was Henriëtte in de pendoppo verschenen, en had ze er volstrekt geen bezwaar in gevonden, het aanbod van den hoffelijken jonkheer van Spranckhuyzen, die haar zoo onderhoudend en vaardig over muziek had gesproken, aan te nemen.
Toen de quadrille voltallig was, vernam men de zwakke tonen, der piano in de binnengaanderij, en terwijl ieder met zekeren deftigen ernst zich over den marmeren vloer der pendoppo bewoog, en als geheel in het genoegen van het dansen verzonken was, scheen er toch in de quadrille, waarbij Henriëtte geplaatst was, een zekere malaise te heerschen. Jonkheer Eduard was plotseling in een glimlachend zwijgen verdiept. Tegenover hem stond Lucy, die uit gebrek aan een cavalier zich met de bruinste en onbevalligste der dames Henkens beholpen had. Rechts stond Marie Dunsinger, die het hoofd naar Henriëtte wendde met de gebogen fierheid van een vertoornden zwaan, en links de knappe Christine Henkens, die bij zich zelve besloot, dat zwarte, glanzige krullen toch altijd mooier moesten zijn dan dat doffe, roodblonde hair van die juffrouw. Ruytenburg en Brandelaar schenen er niet veel van te bemerken, maar jonkheer Eduard alleen was bijzonder deftig en statig, terwijl Lucy met zekere woeste vrijmoedigheid naar Henriëtte keek. Lucy was niet gewoon diep na te denken, maar besliste alles door eene oogenblikkelijke opwelling van gevoel, drift of hartstocht. Ze wist nu eenmaal, dat haar beleefde echtgenoot bijna nooit danste, maar een enkel toertje, om den schijn te hebben van mee te doen - en nu had hij eene heele quadrille ondernomen. Ze bepaalde oogen- | |
| |
blikkelijk, dat het onvoegzaam was met de gouvernante te dansen, en zag vervolgens naar Henriëtte met een blik, waaruit vrij naïef hare jalouzie en haar toorn zich openbaarde.
Jonkheer Eduard had dien blik opgemerkt, begrepen, en er in stilte om gelachen. Uit staatkunde evenwel besloot hij de waardigste en kalmste houding aan te nemen. Hierdoor vergat hij, al mijmerend, dat het zijne beurt was vooruit te treden.
‘Vooruit Spranckhuyzen! le pied, qui r' mue!’ - riep Ruytenburg vroolijk.
‘Meneer van Spranckhuyzen is wat distrait!’ - fluisterde Marie Dunsinger tot Brandelaar.
En Lucy, die buitengewoon sterk was in de quadrille des lanciers, en eene fout tegen de regelen der edele danskunst onder de doodzonden rangschikte, keek haar gemaal met barsche ontevredenheid aan, en zeide, toen het figuur hen tegenover elkaar plaatste:
‘Heb jij weer kiespijn, ja?’
Jonkheer Eduard bezat echter den tact, om elke ontroering, elke vernedering en elke opwelling van gramschap met volkomen meesterschap te onderdrukken. Hij liet Lucy de dubbele rij zijner hagelwitte tanden zien, en maakte eene allersierlijkste buiging voor haar, zooals de danswet het meebracht. 't Was een onbeteekenend incident, 't welk iedereen vergat, behalve Lucy. Henriëtte glimlachte even, toen jonkheer Eduard haar met veel plechtigheid zeide:
‘U mag wel oppassen, geene fout te maken in de quadrille, juffrouw van Hilbeeck! daar stappen de dames hier zoo licht niet overheen!’
Daarna verviel hij weer in zijn glimlachend stilzwijgen, en ware niet Ruytenburg voortdurend bezig geweest met kluchtige passen, die zijne dame Christine Henkens deden schaterlachen, de aandacht der omstanders af te trekken, misschien had menigeen zijne opmerkzaamheid op Lucy en haar echtgenoot gevestigd.
| |
| |
In de andere quadrille heerschte eene hoog opgewonden stemming. De heer Dunsinger had zijne hoogedelgestrengheid geheel afgelegd, en betoonde zich een ijverig cavalier voor mevrouw Ruytenburg. Soms boog hij den vermiljoenkleurigen uithoek van zijn neus naar de monsterbloemen van het kapsel der gastvrouw, en zeide dan ontwijfelbaar iets zeer geestigs, daar deze haar waaier breed uitspreidde, en even voor het gelaat hield. 't Gold wellicht de jongelui, die met hem in 't gelid stonden, en die zich zeer levendig met hunne dames onderhielden. Jonkheer Hector van Spranckhuizen had inzonderheid veel aan mejuffrouw Caroline Deeselaar mee te deelen. Even voor de quadrille had hij Reeve terzij genomen, en hem in het diepste geheim der wereld gevraagd, hoe het met de financiën der familie Deeselaar gesteld was. Reeve had glimlachend de schouders opgehaald, gezegd, dat er stellig veel geld was, daar de oude Deeselaar vele jaren indigo had geplant in Banjoemaas - maar dat hij liever eene zuster van zijne schoonzuster moest vragen, als hij eene riche héritière wilde veroveren.
Jonkheer Hector was over deze inlichting zeer tevreden en had oogenblikkelijk Caroline ten dans gevraagd. Het feit was dat de lieve brunette er verraderlijk goed uitzag in haar wit gazen baljapon met azuren bloemekens overstrooid, dat Hector zich zeer opgewonden gevoelde, en geene de minste moeite aanwendde, om zich diets te maken, dat hij op het punt was zeer ernstig verliefd te worden. Onder het dansen bezon hij zich op allerlei galante gezegden, die hij hier of daar gelezen had, en fluisterde hg zoo intiem mogelijk. Caroline, die zeer zeldzaam eenige andere gedachten vormde dan: balkleedjes, rijtoertjes, hare familie en hare lijfmeid, hoorde er naar met een welwillend glimlachje, 't welk haar buitengewoon flatteerde.
‘Als ik zoo onder de dames rondzie’ - ging Hector voort, die al zijne bellettristische herinneringen te zaam rakelde - ‘dan kom ik wel eens op 't idee, om ze bij de eene of andere bloem te vergelijken!’
| |
| |
‘Dat kan wel’ - fluisterde Caroline zacht, terwijl ze hare gouden broche, onze oude kennis, terecht schoof - ‘mijne meid heet Melatti!’
‘Ik bedoel de dames van dit gezelschap!’
‘Mevrouw Ruytenburg ook?’
‘Eigenlijk meer de jonge dames. Daar is bij voorbeeld: juffrouw Dunsinger, die zou ik wel eene fuchsia willen noemen, omdat zij het hoofd altijd zoo vooroverbuigt!’
‘Hoe zegt u?’
‘Eene fuchsia, eene kleine roode bloem met afhangenden kelk!’
‘Ja, die ken ik niet! Toen ik in Holland was, zag ik veel mooie bloemen, maar de namen weet ik niet meer!’
‘Herinnert u zich eene mosroos?’
‘Neen!’
‘Wil ik u eens zeggen, hoe die er uitziet? 't Is eene der allerfraaiste bloemen, die in Holland zijn. Maar ze zijn hier in Batavia ook!’
‘Waar dan?’
‘Dat kan ik u gemakkelijk vertellen. Als u straks thuis komt en u wil wezenlijk eene heel lieve mosroos zien, dan heeft u niets anders te doen dan gauw naar uwe kamer te gaan, vóór uw toilet te gaan zitten en in uw spiegel te zien....’
Caroline barstte plotseling in schaterlachen uit, wilde iets antwoorden, maar werd door eene figuur der quadrille van haar cavalier gescheiden. Helena Henkens, die met Schotzer danste, fluisterde haar in 't voorbijgaan toe:
‘Die Spranckhuyzen verliefd met jou!’
Toen ze weer op hare plaats was aangekomen, zag ze zeer schalk naar Hector op, en vroeg zachtjes:
‘Hoe is uw doopnaam, meneer Spranckhuyzen?’
En in de woeling der polka-finale zag men hen nog zoo druk spreken, dat de heer Dunsinger eene fonkelnieuwe geestigheid te berde bracht, die het goede humeur van Mevrouw Ruytenburg geheel voltooide.
| |
| |
De gastvrouw had dit dan ook ten volle noodig. Lucy kwam naast haar zitten, en ving aanstonds een heftig gesprek aan in 't Maleisch. Men boog de hoofden naar malkaar toe, en sprak zoo eenige minuten. Daarna stond mevrouw Ruytenburg op, majestueus voorwaarts stappende naar de binnengaanderij, waar ze Henriëtte met de beide dames Deeselaar en de beide heeren Van Spranckhuyzen bijeenvond.
‘Juffrouw Hilbeeck! nu één polka, ja? en dan één galop?’ - zei ze achteloos bevelend, en zich tot jonkheer Eduard wendend, riep ze hem ter zijde, en legde hem uit, dat de gouvernante er alleen was om te spelen, en dat het glad verkeerd was zooveel notitie van haar te nemen. Ze was nu al zoo pinter en zoo voornaam, ze zou nog volkomen bedorven worden. Daarna troonde ze hem mee naar de pendoppo, en bracht hem naar Ruytenburg en Dunsinger, die begonnen hadden eene buitengewone, fijne wijnsoort te beoordeelen en aanstonds zijn kennerssmaak op cijns stelden.
Henriëtte was alleen bij de piano achtergebleven. Ze was juist in eene eenigszins tevreden stemming geraakt door de vriendelijke attentiën van Betsy Deeselaar, die haar de taak van het spelen gemakkelijk gemaakt had, en door den hoogen lof, welken jonkheer Eduard aan haar spel toezwaaide - een lof, in de meest kiesche en smaakvolste termen uitgedrukt, en haar alleen welkom door de botte onkunde en de kluchtige opmerkingen van haar gehoor. Het bevel van mevrouw Ruytenburg had haar een vluchtigen blos op de wangen geroepen, en schijnbaar zeer druk hare muziek doorbladerende, om de begeerde stukken te vinden, had ze met moeite een traan weerhouden. Maar aanstonds overwon ze deze zwakheid, en schaamde ze zich over hare ijdelheid. Was het redelijk, dat de gouvernante des heeren Ruytenburg voor haar spel wenschte geapplaudiseerd te worden? Daar had ze de polka en den galop - en haastig plaatste ze zich voor het klavier.
‘Zal ik die polka voor u spelen?’ - klonk eene zoete stem naast haar.
| |
| |
't Was Betsy Deeselaar, de jongere zuster van Caroline, eene knappe brunette als deze, maar met meer gevoel en verstand in de fraaie donkerblauwe oogen.
‘Zal ik die polka voor u spelen?’ - herhaalde ze nogmaals, daar Henriëtte haar eenigszins onthutst en verlegen aanzag.
‘Ik weet heel goed, dat het niet pleizierig is, dansmuziek te spelen, als men zoo ver op de piano is, als u....’
‘'t Is zeer vriendelijk van u, juffrouw Deeselaar! maar 't zal, geloof ik, beter zijn, dat ik het doe, ik speel wel gaarne eens een dans!’
En de daad bij het woord voegend, vatte ze de toetsen krachtig en vlug aan.
‘Wat langzamer!’ - fluisterde Betsy, die achter haar stoel was blijven staan. - ‘Men danst hier nog al rustig en bedaard!’
En na eene poos voegde zij er bij:
‘Toen ik vroeger in Holland op school was, hadden we soms een danspartij, zoo maar dames onder mekaar, weet u. Dan hadden we zulk een aardige, geestige secondante! Mooier zwarter krullen heb ik nooit gezien, en lieve zwarte oogen had ze ook! Nu dat meisje moest zoo'n heelen avond spelen, tot haar vingers de kramp kregen, en ze hield niet van dansen, noch van muziek, dat wist ik - want zij was een wees, en had pas hare moeder verloren. Soms ging ik eens bij haar staan, en vroeg, of ik haar mocht aflossen, maar mevrouw wilde het niet toelaten, en onze arme juffrouw speelde maar door, kasian!’
Henriëtte had eenigszins beschaamd de vriendelijke toespraak aangehoord. Ze keerde haar hoofd naar Betsy Deeselaar, en zag haar met dankbare vreugde aan, terwijl hare handen werktuiglijk de danswijs voortzetten. En daarop volgde een blij en vroolijk gesprek tusschen die twee, of ze reeds lang oude vriendinnen geweest waren - en Henriëtte speelde den galop en nog meer, maar de vroolijke snapster bleef aan hare
| |
| |
zijde, wees de dansgrage heeren af, en noemde haar bij haren naam.
In de pendoppo was de feestvreugde gestadig toegenomen. De gastheer was in zijne volle kracht - telkens barstten er salvo's van gelach uit. Men had een kring om hem gevormd, waaronder aan de eene zijde jonkheer Eduard, die zijne positie begreep en zich eene revanche beloofde, aan de andere zijde Lucy, die met onbegrijpelijk pleizier hare manilla rookte, en een klein plannetje maakte. De jongelui dansten bij tusschenpoozen, maar Marie Dunsinger had zich zoogoed als afgezonderd, en zat naar Ruytenburg te luisteren - als een treurwilg in balgewaad. Jonkheer Hector en zijne collega's bemoeiden zich met de jonge dames. Brandelaar maakte veel werk van Christine Henkens, en Hector was in 't oogloopend hoffelijk voor Caroline Deeselaar. Behalve de gewone aardigheden, welke Ruytenburg dien avond had ten beste gegeven, had hij nog een klein onderhoud gevoerd met den grooten Dunsinger, dat voor hem zeer bevredigende uitkomsten had opgeleverd. 't Was in een oogenblik, dat beiden geheel alleen stonden, en de walsende paren hen voorbijzweefden. De gastheer had eene lofrede op zijne nieuwe gouvernante gehouden, en verhaald, wat de Van Weelys van haar dachten.
‘Die liaison met dat jongmensch aan boord had niets te beteekenen - zoo er iets dergelijks bestaan heeft!’ - eindigde hij.
‘Met welk jongmensch?’
‘Met zekeren Outshoorn, ambtenaar tweede klasse!’
‘Ik heb hem eens bij Van Weely ontmoet. Dat is er een, die altijd zal blijven sukkelen! Hij komt nimmer verder dan controleur - een ultra-liberaal, wat blief je!’
‘Wel zoo!’
‘Een kereltje met allerlei belachelijke Hollandsche oppositie-ideeën, opgeblazen, pedant, onpractisch! Hij zanikt van Multatuli, van vooruitgang, van onze verplichting aan den Javaan - wat blief je?’
| |
| |
De beide heeren waren in schaterend lachen uitgebarsten, en hadden elkaar zeer mysterieus met half toegeknepen oogen aangezien. Ruytenburg was gerustgesteld, een arm ambtenaar met zulke denkbeelden zou wel nimmer fortuin maken. Dunsinger had veel invloed - en zoo konde het ten minste Outshoorn niet zijn, die juffrouw van Hilbeeck uit zijn huis zou troonen. Voor het overige had hij dien avond een bijzonder succes, daar vooral de dames zeer met zijne grappen waren ingenomen, en Lucy telkens uitbundig gichelde.
't Was middernacht toen men scheidde. In 't gewoel der afscheidsplichtplegingen-, omhelzingen- en handdrukken-ronddeelende menigte riep. Hector zijn broer toe, dat hij in de bendi van Reeve hem na zou rijden. Jonkheer Eduard had het rijtuig zijner echtgenoote zien voorkomen en Hector gewenkt. Maar de dames Deeselaar waren nog niet vertrokken, en de jeugdige luitenant wilde zijne speculatiën tot het uiterste voortzetten. Toen jonkheer Eduard van Spranckhuyzen zich naast zijne echtgenoote in 't rijtuig neerzette, zag hij haar met een schuwen, uitvorschenden blik aan, Lucy stak eene versche manilla op, en blies den rook kordaat in de zoele nachtlucht. 't Was nog al een lange rit van Tanabang naar 't verwijderdste deel van Kramat, en Van Spranckhuyzen wachtte met zeker ongeduld, totdat Lucy iets zou gezegd hebben. Hij had er op gerekend, dat ze met haar kinderachtig, driftig en hartstochtelijk karakter ook zeer jaloersch zou zijn, en begreep, dat hij haar zoo spoedig mogelijk van deze lastige kwaal moest genezen. De weinige woorden, die ze hem in de quadrille had toegevoegd, verzekerden hem, dat ze zeer verstoord was, en heimelijk hoopte hij, dat ze eens goed mocht uitvallen, om haar aanstonds flink terecht te wijzen.
Reeds had men tamelijk lang gereden, de zuidzijde van 't Koningsplein langs, en Parapattan ingeslagen, toen Van Spranckhuyzen bemerkte, dat Lucy de oogen gesloten had
| |
| |
maar toch langzaam fijne rookwolkjes uitblies. Ongeduldig boog hij zich naar haar toe, en vroeg vrij norsch:
‘Waarom spreek je niet?’
‘Trada mau! (Ik wil niet!)
‘Je waart toch zeer vroolijk van avond, kind!’
‘Soedah!’
‘Hector komt straks in de bendi van Reeve. 't Was 'n prettig partijtje, hè?’
Lucy deed hare oogen wijd open, en zag haar gemaal met een mengsel van jaloezie en spijt aan.
‘Prettig?’ - zei ze - ‘Voor jou Eduard! Jij danst met die juffrouw, jij praat met die juffrouw.... prettig, ja!’
‘Kom wees niet zot, Lucy! Wie zou me beletten met de gouvernante te dansen! 't Schepseltje speelt goed, en dan mag ze voor 't minst eens meedoen....’
‘Tidah!’ (Neen!)
‘Maar dat is onredelijk, kind! Dat gaat te ver! Bedenk, zoo'n juffrouw is een fatsoenlijk meisje, ze gaat uit, ze komt op receptiën....’
‘Tradah boleh!’ (Het mag niet!)
Lucy had de laatste woorden in opvliegenden toorn uitgeroepen, en, terwijl ze haar echtgenoot met ziedende gramschap in de oogen staarde, sloeg ze drie, vier malen met haar waaier op den rand van 't rijtuig. Maar Van Spranckhuyzen stond haar blik met een fijnen glimlach door, greep plotseling hare hand, en den waaier met ruw geweld er uitrukkende, zeide hij, beleefd fluisterende:
‘De waaiers, mevrouw van Spranckhuyzen! zijn niet gemaakt, om door koppige jonge vrouwen op den rand van haar rijtuig te worden stukgeslagen!....’
|
|