| |
Vijfde Hoofdstuk.
De heer Ruytenburg en zijne echtgenoote noodigen het jonge Batavia om in hunne pendoppo te dansen.
‘Meneer en mevrouw van Spranckhuyzen! Juffrouw van Hilbeeck!’
Met zekere statigheid, waaronder nog altijd eene weldadige hoeveelheid bonhomie verscholen was, stelde Ruytenburg, aldus gebruik makende van bovengemelde termen, zijne nieuwe gouvernante aan zijne gasten voor. De langwerpige tafel zijner pendoppo was met keur van Europeesche gerechten beladen. Een schat van albasten hanglampen, benevens allerlei soort van verlichting, bronzen standerdlampen en waskaarsen spreidden een vroolijken glans in 't ronde. Het gezelschap was voor weinige oogenblikken uit de binnengaanderij naar den welvoorzienen disch gekomen. Ruytenburg vond het zeer aardig - daar het toevallig trof, dat er op dien avond eene soort van feestviering ten zijnent zou plaats hebben - dat zijne nieuwe gouvernante ook juist was aangekomen. Zoo'n dametje kon dan terstond gewaarworden in welk eene deftige omgeving zij geplaatst was. Ruytenburgs oudste zoontje Hendrik, gewoonlijk Hein genoemd, vierde zijn verjaardag en tegen acht uren waren tal van Bataviasche jongeheertjes en
| |
| |
jongejuffertjes uitgenoodigd, om den verjaardag van den oudsten telg des huizes te vieren. Zoo kon de nieuwe gouvernante dadelijk in functie komen, en zou men aanstonds mogen gewaarworden, of zij voor hare taak berekend was.
Mevrouw Ruytenburg had zich met ongemeene haastigheid aan tafel geplaatst, en mevrouw van Spranckhuyzen, die even te voren met haar echtgenoot en nieuw aangekomen schoonbroer de feestvierende ouders had verwelkomd, volgde dadelijk haar voorbeeld. De drie heeren schenen elkaar nog iets onder gesmoord lachen te moeten zeggen, maar daarna kwamen ook zij zich aan tafel voegen. Alleen de nieuwe gouvernante, mejuffrouw Henriëtte Mathilda van Hilbeeck stond met drie kinderen aan hare zijde te wachten, tot men haar uitnoodigen zou aan tafel te gaan. Toen zij echter gewaarwerd, dat de heer des huizes, na de deftige voorstelling, meer aandacht verleende aan zijne gasten, vooral aan jonkheer Hector dan aan de nieuwe gouvernante, nam ze zonder eenigen schroom beneden aan tafel eene plaats in, en noodigde zij de kinderen met een blik naast haar te komen zitten. De oudste jongeheer Hein was zeer log en zeer dik, jongejuffrouw Clara zeer klein en zeer vlug. De kleine Willem was nog maar vier jaren, en men kon van zijn uiterlijk niet veel meer onderscheiden, dan enkele builen en schrammen, die hij dagelijks al vallende opdeed. Alle drie hadden een eer Javaansch dan een Nederlandsch voorkomen, daar zij op hunne moeder geleken, dezelfde gele gelaatskleur, hetzelfde ronde voorhoofd en dezelfde dikke lippen hadden. Het meisje alleen had mooie zwarte kijkers en uitstekend zwart en glanzig hair.
Henriëtte glimlachte vroolijk tegen het drietal, en keek onbedeesd in 't rond. De heer des huizes alleen aan 't hoofd der tafel gezeten, deelde van een schotel gestoofden ikan kakab (Indische vischsoort) voor, en sprak opgewekt met de beide heeren van Spranckhuyzen. Mevrouw Ruytenburg had zich achterover in haar stoel geworpen met eene uitdrukking op haar gelaat, alsof ze zeggen wilde:
| |
| |
‘Ik wou, dat die nare soesah (moeite) van dat eten maar gauw voorbij was!’
Lucy, die naast den gastheer tegenover haar gezeten was, volgde weder haar voorbeeld in de verte, en gebruikte bijna niets, terwijl beide dames van tijd tot tijd snelle uitdagende blikken naar de gouvernante wierpen. Jonkheer Hector had zich naast zijn schoonzuster geplaatst, en putte zich uit in allerlei hoffelijkheden, terwijl hij ook den jongeheer Hein met zooveel onderscheiding bejegende, alsof de elfjarige knaap een volwassen man ware. Hij zag daarbij met zekeren triumf naar Henriëtte, zonder een woord tot haar te spreken. Dit had een tweeledig resultaat ten gevolge. Vooreerst onthief het der gouvernante van de verplichting, met Hector eene samenspraak te voeren, waartegen ze, uithoofde der kennismaking aan boord van de Amphitrite, in verband met zijne nieuwe qualiteit van gast des heeren Ruytenburgs, niet weinig opzag. In de tweede plaats werd de jongeheer Hein door al die beleefdheden van zijn buurman zoo overstelpt, dat hij zich van verlegenheid niet meer wist in te houden, en telkens naar de nieuwe juffrouw opzag, alsof hij raad wilde vragen in onoverkomelijke zwarigheden. Jonkheer Eduard van Spranckhuyzen was in een opvallend stilzwijgen verzonken - hij liet van tijd tot tijd zijne tanden aan de gastvrouw bewonderen, en vroeg haar fluisterend eenige bijzonderheden over de nieuwe juffrouw. Soms wierp hij een korten blik op zijne jonge vrouw met hare schitterende juweelen en dan sloot hij zijne oogen bijna geheel met eene onbeschrijfelijke uitdrukking. Hij maakte vergelijkingen. Arme Lucy! Hij maakte vergelijkingen!
Hij vond de nieuwe juffrouw buitengewoon knap. Hij herinnerde zich in heel zijn leven geene enkele vrouw ontmoet te hebben, die mooier was dan zij - eene eenige mocht misschien naast haar geplaatst worden: freule van Weeveren Benscoop, thans mevrouw Guirault Dubois. Hij besloot de nieuwelinge zooveel hij kon te protegeeren, en voort te helpen in de
| |
| |
Indische atmosfeer, die haar zoo geheel vreemd moest zijn - hij wilde haar zijne sympathie op kiesche wijze te kennen geven, en de uitkomst zijner overwegingen was, dat zijn broer een lomperd was, daar hij zulk eene reisgenoote niet had weten te waardeeren, en dat zijne echtgenoote met hare corpulentie en haar flegma iederen dag leelijker werd.
‘En heeft u nog al eene plezierige reis gehad aan boord der Amphitrite, juffrouw van Hilbeeck?’
Er was een oogenblik van stilte geweest, en daarom had Ruytenburg deze vraag met eenigszins luide stem tot Henriëtte gericht.
‘Eene zeer aangename reis, meneer Ruytenburg! Ik kan niet zeggen, dat ik me een enkel oogenblik verveeld heb!’
‘Meneer van Spranckhuyzen is het, geloof ik, niet met u eens!’
‘Neen!’ - viel Hector spoedig in, met zooveel leedvermaak, dat zelfs het geluid zijner stem hem verried - ‘Neen, ik vond het aan boord supreem vervelend. Het gezelschap was te klein. De kapitein en de dokter waren brutes - een paar zendelingen allerbelachelijkste ploerten, en ik had niemand dan Schotzer, mijn collega - een goed kameraad, maar hij praat niet veel!’
‘En mevrouw Nuyts van Weely dan?’ - vroeg Ruytenburg.
‘Och, mevrouw van Weely hield zich nog al op een afstand. Zij was altijd met juffrouw van Hilbeeck en een ander passagier, den heer Outshoorn!’
Schoon men er uiterlijk niet veel van bespeurde, maakte dit woord een diepen indruk op al de aanwezigen. Henriëtte gevoelde, dat de minste beweging haar in een bespottelijk daglicht zou plaatsen. Met kracht bedwong zij den blos, die naar haar hoofd wilde stijgen, en onderdrukte zij eene lichte siddering van schrik en aandoening over de onedele toespeling. Zij zag Hector flink in de oogen en zei met kalme stem:
‘Mevrouw van Weely is op reis voor mij allervriendschappelijkst geweest. Ze gaf me eene plaats in hare kajuit. Zij
| |
| |
stond mij met raad en daad in elke omstandigheid bij - ik ben haar oneindig veel verplicht!’
Jonkheer Eduard deed zijn best om een kleinen, veelzeggenden glimlach te onderdrukken, en zei met meesterlijken tact:
‘A propos, Ruytenburg! was de hoogedelgestrenge Nuyts van Weely van morgen ook aan den Boom om mevrouw af te halen?’
De gastheer had zijn voorhoofd een weinig gefronst, toen de naam van Outshoorn werd uitgesproken, en Henriëtte uitvorschend aangezien - door de vraag van jonkheer Eduard afgeleid, gaf hij een kort verslag van zijn tocht naar 't schip, en toevallig scheen hij er met nadruk op te wijzen, dat hij nog al teleurgesteld was geweest door jonkheer Hectors vroegtijdig vertrek van boord. Ruytenburg was een practisch man, en had bij het noemen van Outshoorns naam het vermoeden opgevat, dat er aan boord misschien het eerste hoofdstuk van een roman was saamgesteld, waarvan de ontknooping hem wellicht alras van zijne gouvernante zou kunnen berooven. En dan was het toch niet der moeite waard overtocht en uitrusting dezer jonge dame te betalen. Hij wilde haar zijn ongenoegen te kennen geven, en wist niets beter te doen - dan zich te beklagen, dat het hem mislukt was den broeder van zijn vriend te verwelkomen.
Maar Henriëtte had weinig acht op zijne woorden geslagen. Met kloeken moed had ze besloten den strijd te wagen tegen alle moeielijkheden, die zich in hare nieuwe betrekking zouden kunnen voordoen. Ze droeg zulk eene schoone hoop op den bodem van haar hart, en beoogde zulk een kostelijk doel, dat het haar bijkans onmogelijk scheen, niet te zullen zegevieren. Toen ze was opgeroepen tot het diner, had ze reeds allerlei zonderlinge zwarigheden overwonnen, maar de tegenwoordigheid van haar reisgenoot, - van den man, wiens beleefdheden ze steeds met de grootste reserve had ontvangen, en wiens karakter ze wantrouwde - ontstemde haar in hooge mate. Iedere minuut van dien maaltijd duurde haar onbegrij- | |
| |
pelijk lang, en toen het gesprek op het verblijf aan boord viel, had ze een oogenblik gevreesd haar sangfroid te zullen verliezen.
Gelukkig was het diner bijna afgeloopen, en had men met zekere haast het nagerecht opgedragen. Henriëtte vestigde hare aandacht op de fraaie Indische vruchten, en zag naar mevrouw Ruytenburg of ze aan de luide aanvragen der jongelui zou mogen voldoen. De gastvrouw had in de laatste oogenblikken zich vermaakt Lucy van tijd tot tijd met opgetrokken schouders aan te zien, of zeer luidruchtig met haar waaier te wuiven. Dit was vooral het geval, sinds men over het gezellig verkeer op de Amphitrite gesproken had. Toen ze bemerkte, dat de juffrouw haar aanzag, riep ze met hare schelle, krijschende stem tot haar jongsten, luid dwingenden spruit:
‘Soedah, Willem! Geen mangga! Pisang boleh!’ (‘Je moogt pisang eten!’)
Met veel vaardigheid kwam nu jonkheer Eduard tusschen beide, en bediende de kinderen van pisang, maar met zooveel handigheid, dat niemand er op lette, dan Henriëtte, die hem voor het eerst een weinig opnam, en veel wellevender keurde dan zijn broer. Intusschen had de kleine Clara haar toegefluisterd, dat mangga zoo enak (lekker) was, en haar er stilletjes eene op het bord gelegd, terwijl zij voortging in haar gebroken Hollandsch de juf uit te leggen, hoe ze die vrucht moest opensnijden. Henriëtte zag de lieve kleine met dankbaarheid aan - van het begin had ze begrepen, dat ze met dat kind eene duurzame vriendschap zou sluiten.
Reeds waren de heeren opgestaan, en had mevrouw Ruytenburg, van dit verschijnsel gebruik makende, met luider stem de bedienden opgeroepen, om de tafel weg te ruimen. Zoo werd het breede marmeren terrein der pendoppo geheel beschikbaar gesteld voor de kleine wereld, die er weldra met luidruchtig gejuich bezit van zou komen nemen. Henriëtte was met de kinderen naar de binnengaanderij getrokken, en
| |
| |
plaatste zich op eene dier sofa's, welke zij dien morgen in stilte had bewonderd. De binnengaanderij was inderdaad met onberispelijken smaak gemeubeld. Een vloertapijt van sombere en sprekende kleuren lag over de plek, waar eene ovaalronde tafel stond, op welke Ruytenburg, zoogoed als in het beste Europeesche salon, een schat van fraai geïllustreerde kunstwerken had uitgestald. Prachtige vergulde spiegels, tal van rijk vergulde hanglampen en eene welonderhouden pianino voltooiden de stoffeering.
Henriëtte had dit alles met een enkelen oogopslag overzien, den goeden smaak van 't geheel gewaardeerd, maar overigens met geen blik of beweging hare bewondering of tevredenheid te kennen gegeven. Zij bezat de echte noblesse en den juisten tact, om zich nimmer verbaasd te toonen, waar het van zeer slechten smaak zou hebben kunnen getuigen. Voor al de verschijnselen van het echt Indisch leven, der tropische natuur inzonderheid, had zij eene onbegrensde belangstelling, voor de weelde van 's heeren Ruytenburgs villa scheen zij geene de minste opmerkzaamheid veil te hebben,
Zoo had ze een oogenblik zitten mijmeren, toen ze bemerkte, dat de vrouw des huizes en Lucy zich in een anderen hoek van 't vertrek hadden neergeworpen. Ze vingen aan met volstrekt geene notitie van de juffrouw te nemen, en spraken saam fluisterend in 't Maleisch. De jongeheer Hein lag met de handen in de zakken van zijn witte pantalon op een stoel heen en weer te schommelen, en dacht er met diepe bekommering aan, dat hij dien avond zou moeten dansen, om zich te amuseeren. De kleine Willem lag op zijn rug, en speelde met de franjes van het karpet. Henriëtte had niemand dan het vriendelijke, achtjarige meisje, om mee te spreken, en schoon ze zich zeer goed bewust was, dat al de zwaarte en heel de onlust van haar nieuwen werkkring reeds dreigend op hare schouders was neergevallen, toch sprak ze lachend en onderhoudend met het lieve kind, alsof ze zich volkomen op haar gemak bevond.
| |
| |
Daar dreunde de doffe knal van het nachtschot uit het fort Prins Frederik te Weltevreden, en alom verkondigden nu de acht slagen op het blok in de kampongs en in de tuinen der Europeesche villa's dat het uur der feesten, der recepties, der openbare vermakelijkheden en der kinderbals was aangebroken. 't Was of de kleine gasten van Ruytenburg op dit signaal gewacht hadden, want plotseling kwam eene lange, bijna niet afgebroken reeks equipages het erf zijner huizinge oprijden. De deuren der binnengaanderij stonden wijd open, en dus konden de dames duidelijk het geratel der wielen hooren en het schijnsel der obors (fakkels) gewaarworden, die, bloedrood omhoog vlammend, door tal van bedienden achter de rijtuigen werden opgeheven. Mevrouw Ruytenburg wierp een blik naar Henriëtte, en bleef rustig zitten. Henriëtte nam de kleine Clara bij de hand, en begaf zich naar de voorgaanderij, waar de drie heeren op het uitstappen der jeugdige gasten een waakzaam oog hielden.
In weinige oogenblikken was het heele huis vol kinderen, jongeheertjes met witte broekjes en geel zijden kieltjes of zwart orleansen buisjes en jongejuffrouwtjes in witte baljaponnetjes met bloemen en waaiertjes en de voorname airs van de respectieve mama's of gouvernantes. Henriëtte had bij het binnenkomen alle mogelijke diensten bewezen, en de kinderen uit de handen van een dubbel zoo groot aantal baboes ontvangen. Voor 't eerst bejammerde zij het, dat ze zoo weinig Maleisch verstond, want de meeste der kleine gasten hadden het zeer druk in die taal, maar bleven met een bedremmeld gelaat staan, zoodra ze hen in 't Hollandsch toesprak. En toch deed de zoete toon harer stem ook hier dadelijk zijne werking, daar menig jongejuffrouwtje zich voortdurend in hare nabijheid bleef bewegen, en soms fluisterend de eene of andere euveldaad van haar cavalier onder 't dansen kwam mededeelen.
Het kinderbal was reeds in vollen gang. Eenige Maleische muzikanten, onder aanvoering van een toekan ploet (fluitspeler), bliezen de traditioneele danswijsjes en de jonge paartjes
| |
| |
zwierden lustig door de pendoppo. Ruytenburg zat in de voorgaanderij met beide heeren van Spranckhuyzen klimaat te schieten en sopisama ajer (grog) te drinken. De gastvrouw en Lucy hadden zich aangenaam verrast gezien door een bezoek der vier dames Henkens, Mina, Anna, Helena en de knappe Christine, wier zwarte oogen en kroezig glinsterende lokken nog zwarter en glinsterender schenen, dan drie maanden te voren. Henriëtte hield steeds het opzicht over het feest, en schoon ze soms vrij verlegen was, als ze het een of ander niet begreep, redde zij zich door alles met handige vaardigheid, en werd zij alleraardigst bijgestaan door hare kleine vriendin Clara. Van tijd tot kwamen een paar dames Henkens eens met haar praten - eens zelfs, toen de wilde jongeheer Karel Buys met zijne danseuse was omvergetuimeld, en er luide kreten van dien kant opgingen, kwam mevrouw Ruytenburg zelve toeschieten, en sprak ze een oogenblik met Henriëtte, die het schreiende meisje suste.
Opmerkelijk was het ook, hoe jonkheer Eduard van Spranckhuyzen eene zoo groote belangstelling voor 't kinderbal koesterde, daf hij zijn grog in den steek liet, en zich met de kinderen bemoeide. Daarbij sprak hij van tijd tot tijd een vriendelijk woord met de gouvernante, en gaf losweg te verstaan, dat de groote dames ook wel eens zouden willen dansen. Ruytenburg en jonkheer Hector, die nu ook naar de pendoppo gekomen waren, schenen van dezelfde meening, en de muzikanten kregen last om een wals te spelen. In een oogenblik had Hector zich bij Lucy vervoegd, om te dansen, en Ruytenburg vond goed uit de volheid zijner bonhomie een toertje aan Christine Henkens aan te bieden. Wat jonkheer Eduard zou gedaan hebben, ware bijna te vermoeden geweest, want hij zag naar Henriëtte om - toen op hetzelfde oogenblik eene baboe de gouvernante veelbeteekenend wenkte, en beiden zich naar de binnengaanderij verwijderden.
Wel begreep Henriëtte niet, wat men van haar verlangde, maar daar de baboe met haar vlugge bewegingen vooruit wees,
| |
| |
vermoedde zij, dat haar tegenwoordigheid in de voorgaanderij vereischt werd. Daar gekomen, zag zij aan den voet der veranda-trappen een Maleier staan, die aanstonds, toen hij haar gewaarwerd, eene diepe buiging met het bovenlijf maakte, en in die houding een brief overreikte. Nieuwsgierig opende zij dien - hij was van mevrouw Nuyts van Weely en in deze termen vervat:
‘Lieve Vriendin! Doe ons het genoegen morgen bij ons te komen dineeren. De heer van Weely heeft een gast, die u zeer goed kent. Wij zullen u het rijtuig zenden!’
|
|