| |
| |
| |
Elfde Hoofdstuk.
Waarin de leden van Concordia zich in een thé dansant verheugen, Alexander zich meer en meer in verlegenheden wikkelt, en de heer Buys een zeer kort besluit neemt.
Zes dagen waren verloopen. Omstreeks acht uren des avonds - 't was wederom Zaterdag - rolde eene onafgebroken reeks van rijtuigen en bendies naar het Waterlooplein. De sociëteit Concordia bood den leden en hunner dames een the dansant aan. Even als immer scheen er heden weder eene groote opgewondenheid onder de Bataviasche beau-monde te heerschen, om het aantrekkelijke, schoon niet altijd nieuwe genot van een bal te smaken. De ruime voorgaanderij der sociëteit is reeds met tal van heeren gevuld, die hunne vlekkeloos witte handschoenen met voorzorg aantrekken en gereed staan de aankomende dames naar binnen te geleiden. Weldra vertoont zich de bloem der schoone wereld en streeft zij naar binnen aan den arm van gedienstige commissarissen of hulpvaardige tweede-luitenants.
De eigenlijke balzaal is hier vrij wat meer dan de ruimste pendoppo van de aanzienlijkste heerenhuizing. 't Is eene wijduitgestrekte, reusachtige marmeren zaal, met schitterende kristallen lichtkronen en zijgaanderijen, die de frissche koelte van den avondwind naar binnen voeren. Militaire muziekkorpsen doen reeds hunne vroolijkste tonen weergalmen. Ieder oogenblik treden nieuwe, fraai gedoste danseressen de zaal binnen. Reeds vullen zich de sofa's aan de wanden met de kleur der Bataviasche schoonen, hoewel het niet onopgemerkt blijft, dat de eigenlijke kern der élite slechts schittert door hare afwezigheid.
Aan 't hooger einde der zaal schijnen eenige eerezetels voor de aanzienlijkste dames te zijn afgezonderd. In de nabijheid van deze plek, reeds geheel met een druk babbelend
| |
| |
publiek bedekt, bevindt zich de sofa, waar mevrouw Buys voor dien avond haar zetel gekozen had. Zij is door een talrijken stoet van dienstvaardige dienaren omringd. Aan hare zijde op de sofa zit Lucy Bokkerman. Beiden prijken in groot gala. Mevrouw Buys draagt een rooskleurig, buitengewoon laag uitgesneden, met kanten overdekt balkleed. Om haar hals prijkt een snoer paarlen met een diamanten slot. Fluisterend spreekt ze tot een jong, knap luitenant der Indische artillerie, die, bevallig tegen de sofa geleund, zijn fijn blond kneveltje naar haar vooroverbuigt. Wel wijdt hij een allerbeleefdste aandacht aan alles, wat ze tot hem zegt, maar vindt intusschen toch gelegenheid tot zijne talrijke kennissen, die voorbijstroomen, vroolijk te glimlachen. Een corpulent kapitein, bekend als een ondeugend spotter, vertelt aan de omstanders, dat de jonge Reeve eene bijzondere studie maakt op de magere schouders van mevrouw Buys en op de kolossale dito van mejuffrouw Bokkerman, 't geen zoo verrassende uitkomsten schijnt aan te bieden, dat hij niet ophoudt gedurig minzaam voort te lachen.
Lucy heeft een wit gazen danskleedje gekozen, op de uitvoerigste wijze met donkerroode rozen en groene takjes bestrooid. Ze stalt haar heelen voorraad van gouden braceletten uit - hare forsche, wat al te democratisch rood getinte armen vallen er nog te meer door in 't oog. Naast haar staan Ruytenburg en Van Spranckhuyzen in zeer vertrouwelijken kout. De laatste is wederom op 't keurigst in 't zwart, zijn sluik lichtblond hair is midden op 't hoofd gescheiden, zijn mond is gedurig tot een welwillend lachje geplooid, terwijl hij steeds zijne witte tanden op 't voordeeligst doet uitkomen.
‘Laat ik je nu totaal met haar verzoenen!’ - vervolgt Ruytenburg. - ‘Ze was tegen je ingenomen door die laffe praatjes van je vriend Wierincx!’
Van Spranckhuyzen glimlacht zeer innemend, en laat de complete batterij zijner witte tanden zien.
‘Kom, Eduard! we hebben haar noodig voor onze aan- | |
| |
staande feesten. 't Is eene charmante vrouw! Vraag haar om een dans!’
‘Ja, maar die gouvernante!’
‘Die komt hier zeker niet van avond, en je begrijpt ook wel, dat ze ons niet hinderen zal!’
‘Ik stel mij altijd voor, dat ze Lucy tegen mij zal gaan innemen!’
‘Nonsens! Je moest begrijpen, dat de freule, na al wat er tusschen je beiden is voorgevallen, te trotsch is, om er ooit in de verte op te zinspelen. Allons! le pied qui r' mue!’
En daarop traden de beide heeren naar mevrouw Buys toe. Eerst wordt er geheimzinnig gefluisterd, en Ruytenburg verzekert, terwijl de jonkheer eene buiging van den blonden knevel beantwoordt, dat hij alles onderzocht heeft, en dat het hem blijkt, dat Van Spranckhuyzen zich in dat geval met freule van Weeveren Benscoop geheel als gentleman heeft gedragen.
Mevrouw Buys knikte verstrooid, en meende, dat er van de zaak niet zooveel notitie behoefde genomen te worden. Mejuffrouw van Weeveren had er nooit over gesproken, die belachlijke Dubois had de geschiedenis in de wereld gebracht, zij dacht zich aan de zaak volstrekt niet te storen, en ze zou er zich ten minste niet toe preteeren de juffrouw freule te noemen. Van Spranckhuyzen sperde zijne halfgesloten oogen nu zoo wijd mogelijk open, en presenteerde zijne witte tanden aan mevrouw Buys met het verzoek om een dans. Mevrouw Buys wuifde statig met den kostbaren waaier, zoodat al de veelkleurige markiesjes, die er op geschilderd stonden, den jonkheer hare hooge goedkeuring schenen toe te buigen. Er volgde een zeer levendig gesprek, waarbij mevrouw Buys in stilte tot de overtuiging kwam, dat ze nooit vermoed had in Van Spranckhuyzen zulk een amusant mensch te zullen vinden, maar ze was ook zoo geheel verkeerd ingelicht geweest! En de markiesjes bogen op en neer, en Van Spranck- | |
| |
huyzen stond in de élégantste poze met zijn tanden te schitteren.
Bij den ingang der balzaal, onder eene menigte jonge officieren in groot tenue, die op vrienden wachtten, welke hen aan danslustige schoonen zouden voorstellen, stond sedert eenigen tijd Alexander. Zijn oog dwaalt onrustig in 't ronde, er is iets meer dan zijn gewonen blos op zijne wangen te bespeuren. Hij heeft eene week van spanning doorleefd. Sinds den vorigen Zondag heeft hij mevrouw Buys niet teruggezien. Tevergeefs heeft hij haar bij de gewone reuniën der Bataviasche wereld gezocht. De heer Buys is pas den vorigen dag uit Buitenzorg teruggekeerd, maar dit kan de oorzaak van hare afwezigheid niet zijn. Een geheim bewustzijn zegt hem, dat hij den laatsten Zondagmorgen eene min of meer zonderlinge rol gespeeld heeft. Maar mevrouw Buys zelve had hem opgeroepen, om die historie van Van Spranckhuyzen te verhalen - hij was er zeer verlegen onder geweest, maar had er geen oogenblik aan gedacht om die taak af te wijzen. Nog dienzelfden morgen had ze bijna vergeten hem de hand tot afscheid te reiken, zij had toch geene reden tot verstoordheid. De geheele week door had die gedachte hem gekweld en vervolgd. Met de ijverigste inspanning was het hem niet gelukt haar te verdrijven. Gedurig verweet hij zich zijne zonderlinge bezorgdheid, gedurig maakte hij de voortreffelijkste opmerkingen tegen zijne eigene dwaze gejaagdheid, maar telkens keerden zijne gedachten naar dit onderwerp terug, en stil fluisterde hij bij zich zelven: Waarom zou zij boos zijn? Zou zij werkelijk boos zijn?
Hij wilde het zich niet bekennen, maar hij had veel geleden onder die gedachte, hij had verstrooiing gezocht, hij had een langen, uitvoerigen brief aan zijne moeder geschreven, waarin hij opgeruimd had pogen te zijn - maar alles was vergeefsch geweest, de geheele week had hij naar den Zaterdag gereikhalsd, omdat hij dan bijna met zekerheid mocht veronder- | |
| |
stellen mevrouw Buys te zullen ontmoeten. En nu stond hij daar, het luide kloppen van zijn hart bedwingende - want hij had haar en haar gezelschap ontdekt. Dien officier heeft hij acht dagen geleden aan 't portier van haar rijtuig gezien! En Spranckhuyzen? Ze glimlacht, en luistert naar hem. Er heeft eene toenadering tusschen die beiden plaats gegrepen!.... Intusschen heeft hij driftig eenige schreden voorwaarts gedaan. Daar verspert de knappe juffrouw Henkens aan den arm van een zwaarlijvig infanterie-kolonel hem den weg. Hij buigt vluchtig, zij buigt voorkomend, en vraagt, of hij al danseressen gevonden heeft! Alexander prevelt iets, herhaalt het nog eens, en begrijpt in 't eind, dat hij iets zonderlings moet gezegd hebben, daar de zwaarlijvige kolonel hem verbaasd aangaapt. Terstond herstelt hij zich zoo goed mogelijk, en vraagt hij zonder eenig nadenken om een dans van de knappe juffrouw Henkens. Deze schudt hare glinsterende kroeze lokken, en zegt, dat hij hare zusters Mina, Anna en Helena maar moet vragen - zij had al hare dansen al dagen te voren weggeschonken.
Intusschen is hij nader bij de sofa gekomen, waar mevrouw Buys zit. Juist staan de dames op. Lucy Bokkerman legt haren rooden arm op de élégante zwarte roksmouw van Van Spranckhuyzen. In dit oogenblik buigt Alexander met nog luider hartklopping voor de echtgenoote van zijn chef. Zij ziet hem een oogenblik snel uitvorschend aan.
‘U komt laat, meneer Wierincx!’ - zegt ze, onverschillig de Markiesjes bestudeerend.
‘Maar u zal zich.... toch over mij.... ontfermen!’ - antwoordt Alexander met bevende stem.
Mevrouw Buys vouwt haar waaier toe, wenkt den blonden knevel, en spreekt haastig:
‘Al mijne dansen weggegeven! Hierheen, meneer Reeve!’
Dit zeggende had zij den arm van den axtillerie-luitenant aanvaard, en zich onder de talrijke paren gemengd, die gereed stonden de eerste wals te beginnen.
| |
| |
Alexander bleef roerloos op dezelfde plek staan. Eene kille huivering greep hem aan, terwijl toch het zweet langs zijn voorhoofd gutste. Zulk eene schampere weigering, zonder eenigen grond, na al hetgeen er geschied was! De luide dansmuziek deed hem schrikkend opzien, niemand had op hem gelet, hij stond geheel alleen bij de verlaten sofa. Met inspanning rukte hij zich van die plek los, en sloeg de zijgaanderij in. Duizenden gedachten, waartoe bittere teleurstelling, heimelijke jaloezie en kwellende angst rijke stof leverden, kruisten elkander in zijn hoofd. Eene vrouw, wier genegenheid, wier vriendschap hij voor altijd meende gewonnen te hebben.... Bij dit denkbeeld stond hij stampvoetend stil, en verschool zich achter de schaduw van eene witgepleisterde zuil. Hij sloeg het oog naar de balzaal, waar de bonte menigte dooreenwoelde, en daar was zij.... zij, die weleer hem boven allen onderscheidde, en gelukkig maakte door hare welwillendheid! Waardoor had hij nu hare ongunst verdiend?
Eensklaps brengt hij de hand aan 't hoofd. Zoo de zaak zich eens inderdaad zoo toedroeg, als zij voorgaf? Zoo hij inderdaad te laat gekomen ware? Zoo zij inderdaad geene dansen meer had overgehouden? Misschien hechtte hij te veel gewicht aan eene niets beteekenende omstandigheid. De Indische dames hadden zulk eene korte manier van spreken Misschien zou mevrouw Buys niet in 't minst verstoord zijn, als hij haar na de dans aansprak. Alexander haalde diep adem. De dansende paren daarginds schenen zoo levenslustig en zoo opgewekt voorbij te zweven, ieder blikte met zooveel inwendige tevredenheid in 't ronde, dat het hem onmogelijk dacht, iemand van booze luim te beschuldigen. En al ware zij ook wezenlijk toevallig verstoord geweest, zou niet de vreugde van het feest haar tot milder gevoelens stemmen, zou zij hem straks niet met de oude welgenegenheid ontvangen?
In diepe gedachten verliet Alexander zijn schuilplaats. Hij was nu zoover gekomen, dat hij niet meer durfde na te den- | |
| |
ken over zijne gewaarwordingen en zijne wenschen. Wel noemde hij nog voor zich zelven zijn gevoelen jegens mevrouw Buys met den officiëelen naam v. welgenegenheid, vriendschap enz., maar diep in de innigste verborgenheid zijner ziel had hij haar lief gekregen met eene geheimzinnige, nooit uitgesproken dichterlijk dwepende liefde. Te midden eener maatschappij geslingerd, die met koude zelfzucht haar weg vervolgde - gelijk ze immer deed van den eersten dag haars bestaans - nergens eene vriendenhand vindend, hem uit goede genegenheid toegestoken, terwijl hij zoo onuitsprekelijk veel verloren had, toen hij zijne bijna afgodisch beminde moeder vaarwel zeide, moest de onderscheiding, de zichtbare vriendschap, de duidelijk gebleken genegenheid van mevrouw Buys hem levendig treffen, en geheel met zijn lot verzoenen, nu hij daarenboven in zijne verwachting teleurgesteld, met moeielijkheden te kampen had, welke zijne jeugdige eigenliefde en eerzucht in den beginne wel wat al te licht geteld hadden.
Zoo dikwijls de stem van gezond verstand of zedelijk gevoel, zoo dikwijls rede en geweten zich tegen dien onafwijsbaren hartstocht aankantten, vertoonde zich voor een oogenblik een pijnlijke trek op zijn gelaat, maar dan kwam het gegriefde zelfgevoel, dan kwamen de vernederingen, welke hij ondergaan had, die goede inspiratiën onderdrukken. Hij hief het hoofd op, en stelde tegen de miskenning van zoo velen de genegenheid van eene enkele. Daarenboven, zijn hart was zuiver van elke onedele gedachte. Met onbegrensde dankbaarheid had hij de vriendelijkheid van mevrouw Buys beantwoord, het was hem behoefte geworden de innigste gedachten van zijn hart in hare tegenwoordigheid te openbaren, hij wilde haar in stilte eene ridderlijke hulde wijden, en zwijgend dwepen met een onuitgesproken liefde. Arme Alexander!
Hij had beter gedaan den os Apis of den vogel Rok te aanbidden!
De wals was geëindigd. Het gewoel der druk pratende
| |
| |
paren vervulde de heele uitgestrektheid van de balzaal. Alexander, eenigszins hersteld van zijne eerste aandoening, baant zich een weg te midden van hen, en zoekt wederom naar mevrouw Buys. Een vroolijke uitroep doet hem stilstaan. Brandelaar, gearmd met mejuffrouw Jane Slijkers, vat hem bij de hand. Men protesteert tegen zijn deftig gelaat. En mejuffrouw Jane vraagt, waarom hij niet gedanst heeft, of hij soms tot die zeer voorname heeren behoort, die alleen toeschouwers blijven, of een partijtje gaan maken, uit vrees van de symmetrie in hun kapsel te verstoren.
‘Daar ginder,’ - voegt ze er bij, - ‘bij een tafeltje zit uw kostelijke vriend Van Spranckhuyzen al te omberen met de heeren Buys en Ruytenburg. Hij heeft even gedaan, of hij meedansen zou, dat behoort er zoo bij, als men geëngageerd is met zoo'n dikke juffrouw Bokkerman!’
‘Geëngageerd?’ - vraagt Alexander verstrooid.
‘Ja zeker, geëngageerd! 't Werd tijd ook, hoe zou hij anders zijne schulden in 't Marine-hotel en elders afdoen? En wist u dat nog niet, meneer Wierincx?’
‘Hij heeft het te druk met zijne processen!’ - valt Brandelaar glimlachend in.
‘Nu, als u dan toch niet danst,’ - vervolgde Jane, - ‘ga dan Tinman Todding wat gezelschap houden. Hij weet, dat ik veel van dansen houd, en nu staat hij er voor mijn plezier naar te kijken!’
Het paar vervolgt vroolijk babbelend zijn weg. Er is weder eenige orde in de van licht overstroomde marmeren zaal ontstaan. Het korps der stafmuzikanten draagt uit een verborgen schuilhoek bij de zijgaanderij een potpourri uit de Dame Blanche voor. De danseressen zitten ijverig met hare waaiers te wuiven, allerlei groepen, waarin veelkleurige balkleedij, witte pantalons en zwarte rokken, gouden en zilveren fouragères, kunstbloemen en poudrede-riz, ridderkruisen en edelgesteenten, lichtbruine schouders en tintelend zwarte oogen, het meest uitkomen, zijn aan elken hoek der
| |
| |
zaal waar te nemen. Alexander heeft een oogenblik te vergeefs gezocht. Eindelijk ontdekt hij de beide dames, even als in den aanvang, bij elkaar op eene sofa. Mevrouw Buys is door eene wolk van jonge officieren en geëndimancheerde kantoorklerken omringd. Er is evenwel niemand, die met Lucy Bokkerman spreekt - zij is geëngageerd.
Om zich eene houding te geven, nadert Alexander deze groep. Hij buigt voor Lucy en, om een voorwendsel tot een gesprek te hebben, mompelt hij een banalen gelukwensch over haar engagement.
‘Soedah! Laat maar!’ - antwoordt de omvangrijke schoone, die hem zeer onverschillig, bijna verstoord aanziet. - ‘Laatst Zondagmorgen spreekt u allerlei kwaad van Eduard, en nu feliciteeren, hoeft niet!’
Het bloed stijgt Alexander met geweld naar 't hoofd. Nog eens mompelt hij eene verontschuldiging, maar Lucy ziet naar een anderen kant der zaal en neemt niet de minste notitie van hem. Snel mengt hij zich nu onder de groep der hovelingen van mevrouw Buys, en terwijl sommigen hunnen weg vervolgen, verovert hij eene plaats naast de sofa.
‘Ben ik wezenlijk te laat gekomen?’ - begint hij half fluisterend, met het uiterste geweld zich dwingende een opgeruimden toon aan te nemen.
‘Waarom?’ vraagt mevrouw Buys koud en luid.
‘Ik had mij het genoegen voorgesteld u om eene française te vragen!’
‘Het genoegen is aan mij, meneer Wierincx! Maar mijn balboekje is gesloten, dus bij eene andere gelegenheid!’ - En zich tot Lucy wendende: - ‘Geef me eens even je arm, kind! Ik zie mevrouw Andermans daar, en ik heb haar nog niet aangesproken!’
Alexander beet zich op de lippen tot bloedens toe. Was het een parti pris? Of had hij iets tegen haar misdreven? De zonderlingste vermoedens rezen van alle zijden bij hem op. Zij zelve had hem uitgezonden tot het doen van informatiën
| |
| |
over Van Spranckhuyzen, hij had zich beijverd die in te winnen, en nadat hij ze getrouwelijk had overgebracht - de confidentiën van den ouden Slijkers misbruikend - nadat Dubois op 't onverwachtst het helderste inzicht in het karakter van den jonkheer gegeven had - nu schijnt ze zich plotseling bij dezen aan te sluiten en zijne verbintenis met Lucy Bokkerman goed te keuren. Zijn hoofd duizelde. Het licht, dat hem van alle zijden omvloeide, scheen den spot met hem te drijven. De luidruchtige quadrillemuziek maakte hem wrevelig tot woedend wordens toe. Nog eens vloog hij de zijgaanderij in, en streefde hij driftig vooruit tot aan de buffetkamer. Ook daar dringt hij ijlings door, en komt in de voorzaal der sociëteit, waar men aan den daemon van 't spel offert.
‘'n Lekker avondje, hè?’ - zegt een bekende stem tot hem, en opziende wordt hij het purperen gelaat van Tinman Todding gewaar.
‘Kom je eens uitrusten, hè? Een glas rijnwijn, hè? Ga eens even hier zitten, dan kunnen we wat praten. Sapada! kassi glas brissi!’ (‘Breng een schoon glas!’)
En Tinman Todding schenkt Alexander wijn in, en begint een lang verhaal over zijn aanstaand huwelijk en zijn vertrek naar Europa. Hij verheft alle goede hoedanigheden van zijne Jane ten hemel, hij zal met haar Italië en Frankrijk gaan zien, ze zullen eene maand te Parijs blijven. Alexander ziet hem wezenloos aan, drinkt zijn glas uit, en nog eens en nog eens, zoolang het verhaal duurt, en zoo spoedig de gelukkige bruigom hem blieft in te schenken. Intusschen komt er eenige meerdere orde in zijne denkbeelden. Mevrouw Buys is ernstig op hem verstoord, en hij moet de oorzaak weten. Misschien is die gemakkelijk te ontdekken, op te helderen en uit den weg te ruimen, wellicht zullen ze straks op den meest vriendschappelijken voet samen spreken en spotten met het misverstand.
Plotseling staat hij op, en laat Tinman Todding midden in de beschrijving zijner reisplannen. De controleur-met-verlof
| |
| |
staart hem een oogenblik in de uiterste verbazing na, schenkt zich daarop spoedig twee glazen in.... om de flesch te ledigen, en begeeft zich hoofdschuddend en met de handen op den rug naar de balzaal, ten einde een en ander aan Jane Slijkers, zijne welgeliefde bruid, mee te deelen. Maar Alexander heeft zich reeds lang in 't gewoel der dansenden gemengd. Het terrein is ingenomen door twee reusachtige quadrilles. Weldra heeft hij mevrouw Buys ontdekt, die met een allerbevalligsten glimlach eene chaine-de-dames uitvoert. Hij plaatst zich tegenover haar, en volgt de figuren van den dans met strakke, zenuwachtige aandacht. Hij bewondert in stilte den meesterlijken smaak, waarmede zij zich te midden van de dikwijls vrij lomp op malkaar indringende dansers beweegt. Hij volgt iedere geste, iederen blik, en wacht tot ze wellicht hare aandacht op hem zal vestigen. Te vergeefs, de quadrille is geëindigd, de menigte golft wuivend en waaiend in bonte warreling op en neer.
Alexander blijft staan, poogt zoo rustig mogelijk om zich heen te zien, en wacht tot de dames op nieuw hare plaatsen zullen hebben ingenomen. In 't eind bemerkt hij, dat mevrouw Buys naast de echtgenoote van een hoofdofficier op eene der eeresofa's heeft plaats genomen. Het gesprek tusschen de beide dames schijnt niet te vlotten, daar hij mevrouw Buys met haar waaier zeer onopgemerkt een lichten aanval van geeuwen ziet maskeeren. Aanstonds beweegt hij zich in die richting. Met inspanning van al zijne krachten gelukt het hem. zich ongedwongen bij de dames te vertoonen. Met zekere vlugheid schuift hij een fauteuil bij en terwijl hij zich daarop nederzet, en beleefd buigt, zegt hij zoo vroolijk mogelijk:
‘Bijzonder vol van avond!’
Mevrouw Buys ziet hem even zonder eenige uitdrukking aan en doet de markiesjes statig op en neer buigen.
Alexander spreekt nog twee of drie gemeenplaatsen over het bal en de warmte uit, waarop mevrouw Buys eindelijk goedvindt te antwoorden:
| |
| |
‘Zoo, meneer Wierincx!’
Hij begrijpt dat hij nu een beslissenden stap moet wagen. Hij wendt zich met den uitersten moed naar mevrouw Buys, en zegt zoo zacht, dat zij alleen het verstaan kan:
‘Is u ontevreden over mij, mevrouw? Heb ik iets misdaan?’
Mevrouw Buys werpt het hoofd, dat ze aanvankelijk naar hem had toegewend, met trots achterover, doet de markiesjes haastig heen en weer dansen, en glimlacht innemend.
‘Ik begrijp u niet, meneer Wierincx!’
Zoo klinkt koud, maar zonder eenigen merkbaren toon van verstoordheid of belangstelling haar antwoord.
‘Ik meende bemerkt te hebben, dat u om de eene of andere reden tegen mij was ingenomen!’
‘Zoo! Daar moet u maar zooveel niet op letten, dat heeft niets te beteekenen!’
‘En tot de aanzienlijke dame die naast haar zat, voegde zij er bij:
‘Ik geloof dat we nu eene mazurka zullen krijgen!’
Er volgt een antwoord, en ditmaal vloeide het gesprek der dames uitmuntend, daar mevrouw Buys onuitputtelijk was in beleefde vragen, terwijl ze Alexander voor een deel den rug toewendde, en geene de minste acht meer op hem sloeg. Niet, dat ze ernstig verstoord tegen hem was, maar ze vond hem zeer onhandig - en wat de hoofdzaak van alles was: hij amuseerde haar niet meer!
Alexander zat nog geruimen tijd in dien stoel aan hare zijde. Allerlei onmogelijke, zonderlinge plannen vlogen door zijn hoofd. Maar zoo dikwijls hij dat hoofd oprichtte, en haar smeeken wilde even naar hem te luisteren, ontzonk hem plotseling de moed en klom zijne verbijstering en verlegenheid tot wanhopig wordens toe. Eenige minuten later zag hij een deftig gerokt heer naar de eeresofa komen. Deze boog zich diep, en bood der dames zijne midden op het hoofd gescheiden blonde hairen en blinkend witte tanden aan. Juist
| |
| |
toen Alexander Van Spranckhuyzen herkende, had mevrouw Buys reeds diens arm aanvaard, en zich onder de op en neer wandelende menigte gemengd, om eene mazurka te dansen.
In de voorzaal der sociëteit - waar de grootste ruimte door speeltafeltjes is ingenomen - zetten de heeren Buys en Ruytenburg intusschen hunne omberpartij voort. Andermans had de kaarten van Van Spranckhuyzen opgenomen, toen deze zich zijne dansplichten herinnerde. De heeren wijden al hunne aandacht aan het spel. Van tijd tot tijd wisselt men een onbeduidend woord. De dansmuziek vervult daarenboven alles met zoo doordringend gedruisch, dat het gemakkelijker is te spelen dan te spreken. Zoo vervolgt men in stilte het spel, tot het zwijgen der muziek het eindigen van den dans aankondigt.
‘Geen nieuws in Buitenzorg?’ - vraagt Ruytenburg aan Mr. Karel Hendrik Buys, terwijl Andermans met groote waardigheid de kaarten ronddeelt.
‘De Gouverneur komt aanstaanden Zaterdag naar beneden!’
Er volgt eene pauze. De heer Buys speelt sans prendre en spant zijne uiterste krachten in, om een buitengewoon zwak spel te winnen. Terwijl overleg en geluk hem begunstigen, komt Van Spranckhuyzen zich weer bij hen voegen. Andermans, die gaarne voortspelen wilde, maar geene partij heeft kunnen maken dien avond, reikt hem met zeker ongeduld zijn kaarten. De jonkheer weigert beleefd aan te nemen, maar zet zich bij hem neer, om de kansen van 't spel te volgen.
‘Geanimeerd?’ - vraagt Ruytenburg.
‘Tamelijk!’ - antwoordt Van Spranckhuyzen.
‘'t Schijnt, dat onze Wierincx zich zeer slecht amuseert!’ - merkt Andermans op. - ‘Hij dwaalt in diepe gedachten de zaal op en neêr!’
‘'n Zonderling jongmensch!’ - zegt Ruytenburg, de kaarten schuddend.
‘Hoe zoo?’ - vraagt Buys.
| |
| |
‘Verleden Zondag ontmoette ik hem bij mevrouw Buys, waar hij zijn best deed om Van Spranckhuyzen belachelijk te maken.’
‘Hij komt vrij druk bij u!’ - valt deze zacht fluisterend tot den heer Buys in.
‘Adèle vindt hem nog al amusant.’
‘Hm! hm!’ - merkt Andermans op.
‘Van avond houdt hij zich zeer dwaas!’ - mompelt Ruytenburg.
‘Hoe zoo?’ - vraagt Buys weder.
‘Wel, van het begin af heeft hij mevrouw Buys gevolgd! Waar zij nederzit, vindt men hem onmiddellijk Gedurende het dansen heeft hij haar voortdurend aangekeken. Iedereen moest het merken!’
De heer Buys legt even zijne kaarten neer. Hij werpt een blik in de danszaal, en zoekt zonder eenige uiterlijke gemoedsbeweging naar de aangewezen personen. In dien tusschentijd fluistert Ruytenburg met Andermans. In 't eind schijnt de heer Buys iets ontdekt te hebben, want hij zegt bijna onverstaanbaar:
‘Is de kerel gek! Adèle te fixeeren, en zich door de jongens tegen 't lijf te doen loopen!’
‘En,’ - vervolgt Ruytenburg - ‘ik vind het impertinent zich bij iemand zoo in te dringen. Toen ik Zondag kwam, zat hij met mevrouw Buys op dezelfde sofa, en wist hij in 't begin volstrekt niet wat hij zeggen zou, zoo verlegen en dwaas was zijne houding!’
‘Soedah!’ - roept de heer Buys, een weinig kregel - ‘daarin zullen we voorzien. Wat spelen de heeren?’
Van Spranckhuyzen lacht triomfeerend, en schenkt heel zijne opmerkzaamheid aan 't spel. Buys heeft zich even op de lippen gebeten, en vervolgens met zoo groots rustigheid eene vraag in de fijnen gewonnen, alsof er geen woord gesproken ware. En regelmatig werden de kaarten gegeven, en werd er gepast of gespeeld als vroeger, en even eentonig als
| |
| |
vroeger was het gesprek aan dat tafeltje, alleen Van Spranckhuyzen bracht van tijd tot tijd eene fonkelnieuwe gemeenplaats in 't midden, en dreigde dan met de volle batterij zijner hagelwitte tanden.
Het feest der militaire sociëteit Concordia begon ten einde te spoeden. Vroolijkt klinkt de luchtige melodie van de quadrille-des-lanciers door de zaal. Daar ginds in een hoek staat Alexander onbewegelijk, met zijn hoed in de hand, evenals bij den aanvang van het bal. Eigenlijk gezegde gedachten vormt hij niet meer, instinctmatig zorgt hij, dat aan niemand zijne zonderlinge houding te zeer in het oog valle. Soms loopt hij heen en weder, of brengt hij bezoeken aan 't buffet, waar hij den eersten den besten drank, welken men hem aanbiedt, haastig inzwelgt. Nog altijd volgt zijn oog elke beweging, die mevrouw Buys onder het dansen mocht maken. Hij hoort een deel van de vroolijke gesprekken der dansenden, en gevoelt bij elken blijden toon zijne eigene smart te feller.
Intusschen heeft reeds de een of ander een nieuwsgierigen blik naar hem toegeworpen. Niet ver van hem staat mejuffrouw Dunsinger naast een zeer langen, uit zijne kracht gegroeiden tweede-luitenant. Al dansende heeft ze de dames er attent op gemaakt, dat die meneer Wierincx met zijne krullende zwarte hairen er juist zoo uitziet, of hij wanhopend verliefd is op eene onbekende schoonheid. Mejuffrouw Mina Henkens, die op hem gerekend had voor eenige dansen, heeft van pret geschaterd, toen ze dit gezegde vernam. Zoo heeft men zich nog eenigen tijd met hem geamuseerd, en is men daarna in een luid gelach uitgebarsten, toen hij eensklaps zijne plaats verlaten had, om naar eene andere zijde der zaal te gaan.
Hier stond hij eene poos onopgemerkt. Eindelijk vestigt eene dame uit eene naburige quadrille hare aandacht op hem. Zij ziet hem belangstellend aan, toevallig kruisen hunne blik- | |
| |
ken elkaar. 't Is mejuffrouw Deeselaar. Alexander herkende hare gouden broche met de twee gouden appelen en de gouden slang. Een treurige glimlach krult zijne lippen, hij herinnert zich de receptie bij mevrouw Buys.
‘U moet eens op meneer Wierincx letten!’ - zegt mejuffrouw Deeselaar tot haar cavalier. - ‘Ik geloof, dat hij zich erg verveelt, kasian!’
De cavalier ziet op. Ook hij ontmoet Alexanders blik, en deze herkent met eenige belangstelling zijn vriend en ambtgenoot Dubois. Zoo ras de dans geëindigd is, spoedt Dubois zich om zijne dame naar hare plaats te geleiden. Daarna treedt hij haastig naar Alexander, spreekt hem met de ongedwongenste hartelijkheid toe, en troont hem zachtjes mee naar een gezellig plekje in de voorgaanderij. Daar vangt hij een gesprek aan over Nederland en het Nederlandsche leven, waarin Alexander langzaam begint te deelen. Na een half uur sprekens gevoelt Alexander zich minder gejaagd en wanhopig, en heeft hij een deel zijner gewone stemming hernomen. Lachende doet Dubois wijn brengen. Hij had een oogenblik gevreesd, dat de starre en zonderlinge blikken van zijn vriend aan een onmatig gebruikmaken van ververschingen moesten worden toegeschreven.
|
|