| |
| |
| |
Zevende Hoofdstuk.
Mevrouw Buys recipiëert, Alexander doorleeft een gelukkig uur, een oude kennis van Mejonkvrouw van Weeveren komt op 't tooneel.
De geheele villa Buys was schitterend verlicht. 't Was de avond der gewone maandelijksche receptie. Alle voorbereidselen waren gemaakt, om wederom een dier schitterende Bataviasche bals te doen plaats hebben, welke trots hunne dagelijksche verschijning, nog nooit in gebreke bleven het grootste deel der vermaaklievende en dansluchtige fatsoenlijke wereld met altijd nieuwen ijver te doen samenstroomen. De recepties van mevrouw Buys hadden een buitengewonen roep van luister, en waren bijzonder gezocht om den grooten toevloed van allerlei gasten en de uitmuntende inrichting van het buffet.
Reeds had het aanvangsuur geslagen. De voorgaanderij, het middenvertrek, de pendoppo, alles fonkelt van tallooze lampen en waskaarsen. Eene prachtige reeks van lichtkronen schittert vooral ter laatste plaatse, waar de eigenlijke balzaal is. Het geheele terrein is aldaar van meubelen ontdaan, sofa's en schommelstoelen zijn aan de drie uiterste zijden in rijen gerangschikt voor de dansgrage of toeschouwende dames. Damoen, de deftige toekan-lampoe (lampenjongen), loopt in galagewaad met een dubbel deftig gezicht rond, om een laatsten blik aan het werk zijner verlichting te wijden. Er is nog niemand aangekomen. Mevrouw Buys zit op dit oogenblik geheel alleen op eene sofa. Met welk een buitengewoon geluk heeft ze haar feestgewaad gekozen! Een laag uitgesneden zijden balkleed van die grijze kleur, welke een Fransch romancier niet nalaten zou gorge-de-pigeon te noemen, een paar witte rozen in de donkerbruine hairen, een juweel van een waaier met kunstig gekleurde voorstellingen van markiesjes uit het Regentschap, een conventioneele glimlach en een waas van
| |
| |
tevredenheid over het geheele gelaat, gaven haar dien avond een bijzonder belangwekkend en bevallig voorkomen. Ze is ijverig bezig hare witte glacés vast te knoopen en luistert ongeduldig of geen equipages van het Koningsplein komen aanrollen.
Langzaam slentert nu de jongeheer Karel de pendoppo binnen. Ook hij is in gala. Hij heeft plezier in het licht en de aanstaande festiviteit, en houdt zich onledig met zijn lijfjongen Ali te kwellen en de inlandsche muzikanten aan te gapen, die in grooten getale bij hunne instrumenten ter zijde van de gaanderij het bal-orkest vormen. Mevrouw Buys roept hem schielijk tot zich, en gelast hem de gouvernante en zijn zusje te gaan halen. Binnen weinige minuten verschijnen deze beiden. Is er hier ook eene bezielende kracht van het aanstaande feest uitgegaan, of moet het aan andere oorzaken worden toegeschreven, dat Mejonkvrouw Van Weeveren zoo rustig vergenoegd om zich heen blikt, en dat het kleine Marietje zoo weltevreden in het rooskleurig japonnetje komt aanhuppelen! Mevrouw Buys mompelt in stilte die vraag, en neemt met een enkelen oogopslag het feestkleed der gouvernante op. Het witte gazen gewaad, hier en daar door een enkel zedig blauw lintje verlevendigd, was ontegenzeggelijk met den keurigsten smaak vervaardigd en voltooid. Er lag iets onbeschrijfelijk volkomens en élégants over dat eenvoudige balkleed, 't welk voor een goed deel met de eigene doigts-de-fée der edelgeboren jonkvrouwe was afgewerkt. Mejonkvrouwe Van Weeveren droeg daarbij het kostelijke blonde hair in lange krullen zonder eenige bloem, en hadde zij de doorkneedste coquette geweest, ze had niet beter kunnen doen.
Mevrouw Buys had dit oogenblikkelijk gezien en voor een korte poos week de tevreden glimlach van haar gelaat, om voor een strengen, stuggen trek plaats te maken.
‘Zal u goed opletten, juffrouw! dat Karel en Marietje niet lastig zijn!’ - zei ze snel, terwijl zij haastig opstond, want men hoorde het geraas van rijtuigen.
| |
| |
Mejonkvrouwe van Weeveren had geen tijd tot antwoorden - van uit de binnengaanderij naderde de heer Buys met eenige dames, op den voet gevolgd door nog andere paren, waarvan de dames de gastvrouw met vroolijke uitroepingen en daarbij gebruikelijke omhelzingen kwamen verwelkomen. Nauw waren de eerste gasten aangekomen, of alras stroomden er gedurig nieuwe naar de achtergaanderij, welke spoedig door eene bonte menigte in feestgewaad werd gevuld.
Maar levendig vooral was het tafereel, 't welk bij den ingang der voorgaanderij viel waar te nemen. Hier stond de gastheer in zwarten rok op de trappen der veranda, om de aankomenden te begroeten. Prachtige equipages, palankijns, huurrijtuigen en bendies volgden elkaâr voortdurend in onafgebroken reeksen op, en wierpen, als ze in vollen draf het erf kwamen binnenrijden, door de hoogopvlammende fakkels der bedienden, een helrood schijnsel over de grindpaden en het groen van den tuin. De heer Buys hielp met statige deftigheid sommige bevoorrechte dames bij 't uitstappen, en liet de andere aan de zorg van een hulpkorps van danslustige jongelui over, die hij met een woord tot dien dienst geprest had.
Hier onderscheidde zich vooral Van Spranckhuyzen, die gedurig van de voorgaanderij naar de pendoppo liep en tal van dames bij de gastvrouw bracht. Toen zijn vriend Ruytenburg en diens dames verschenen, had hij zich met de uiterste gemakkelijkheid van mejuffrouw Lucy Bokkermans arm meester gemaakt en haar in stilte om twee of drie dansen gevraagd, die zij gichelend toestond. Van Spranckhuyzen was inderdaad onweêrstaanbaar. Hij droeg zijn nieuwen, echt Europeeschen balrok met in 't oogvallenden zwier en wist met welberekende bescheidenheid zich steeds zoo lang op den achtergrond te houden, als noodig was om de aandacht op zijn sierlijken persoon te vestigen.
Alexander was ook onder de jongelui van de voorgaanderij. Hij had zich gehaast mevrouw Buys te verwelkomen, maar
| |
| |
in den drom der samenstroomende menigte slechts een officiëelen groet van haar kunnende opvangen.
Nu vermaakte hij zich met de aankomende gasten op te nemen. Het was voor het eerst, dat hij de élégante Bataviasche wereld in zoo grooten getale bijeenzag. Reeds had hij op zijne wandeltochten te voet en in zijn huurrijtuig een goed deel dier wereld leeren kennen; reeds wist hij enkele personen en familiën met namen te noemen, maar de kring zijner kennissen bepaalde zich tot zijne naaste omgeving, daar hij zich wel gehaast had zijne brieven aan sommige aanzienlijke familiën aan te bieden, maar door de meestal vrij koele, officiëele ontvangst afgeschrikt was, de hem geheel vreemde groote heeren op nieuw te bezoeken.
Zijn voogd Van Eynsbergen had hem daarenboven verzekerd, dat eene aanbeveling aan den heer Buys hem den toegang tot alle deftige kringen zou openen, en was dit niet geschied - daar zijne chefs er zich tot nog toe bijzonder weinig om bekommerd hadden, hoe hij buiten het kantoor in de gezellige samenleving optrad - de uitstekende beleefdheid van mevrouw Buys had alles vergoed, en het niet aan gelegenheden doen ontbreken, om alleraangenaamste uren in hare tegenwooordigheid te slijten.
Intusschen had de stoet der equipages voortdurend nieuwe gasten aangebracht, en was het Alexander ingevallen, dat men het misschien wellevend in hem zou keuren, zoo hij zich bij de jongelieden aansloot, die de dames naar de gastvrouw begeleidden.
Toen hij zich naast hen stelde, kwam zijn buurman aan de table-d'hôte van het Marine-hotel, de heer Tinman Todding naar hem toe en vroeg:
‘De dames binnenbrengen, hè?’
‘Als het mag!’ - antwoordde Alexander, snel glimlachend, daar hij opmerkte, dat 's mans roodverbrand gelaat bij een zwarten rok bijna nog zonderlinger uitkwam, dan bij 't gewone witte jasje.
| |
| |
‘Laat het anders maar aan Van Spranckhuyzen over, handig genoeg met dames, hè?’
Alexander bemerkte, dat zijn tafelbuurman een bijzonder geheimzinnig gelaat toonde, en zeer zonderling zijne oogen dichtkneep, toen hij dit zeide.
‘Weet je wat!’ - vervolgde Tinman Todding - ‘Geef hem morgen eens een koopje, en vertel eens aan Jane Slijkers, hoe lief hij is voor die dikke Juffrouw Bokkerman - Jane kan hier niet komen, kasian!’
't Was te veronderstellen, dat de ambtenaar met verlof van Bangka aan 't diner zich op een buitengewoon glas onthaald had - zijne oogen rolden zonderling onrustig door de kassen en hij sprak in dat oogenblik uitvoeriger en vlugger dan hij ooit te voren gedaan had.
‘Mejuffrouw Slijkers zal nu spoedig naar Samarang terugkeeren!’ - merkte Alexander op, die wist, dat zijn buurman gewoon was in de tegenwoordigheid van gemelde dame eene zwaarwichtige courtoisie te oefenen.
‘Misschien ook niet, hè?’
‘Ik begrijp u niet, meneer Tinman Todding!’
‘Luister eens, hè! Wanneer het zoo voortgaat, als nu, en Jane heele avonden met hem’ - op dit oogenblik bracht Van Spranckhuyzen een tweetal jonge dames met bruine gezichten en witte balkleedjes voorbij - ‘in de voorgaanderij zit te fluisteren, als ze malkaâr overal naloopen en altijd wat geheimzinnigs te zeggen hebben, dan zou het wel eens kunnen gebeuren, denk ik, dat Jane hier nog wat bleef hè!’
Met een vroolijken glimlach zag Alexander zijn tafelbuur aan. Zijne buitengewone vertrouwelijkheid viel hem evenzeer op, als het nieuws, 't welk hij vernam. Hij had weinig notitie meer van mejuffrouw Jane Slijkers genomen, sinds mevrouw Buys hem dit had afgeraden. Men had malkaâr van tijd tot tijd aan tafel gesproken, en zoo Van Spranckhuyzen zich met bijzondere beleefdheid tegenover haar gedroeg, meende hij dit
| |
| |
op rekening van de algemeene hoffelijkheid zijns galanten vriends te moeten stellen, daar hij vast overtuigd was, dat deze in 't geheim aan mejuffrouw Van Weeveren verloofd was. Nu echter begon hij te bedenken, dat achter het een en ander een geheim verscholen was, en in stilte nam hij zich voor, er Van Spranckhuyzen eens ruiterlijk naar te vragen.
Dit bedenkende, had hij een oogenblik verstrooid naar de menigte der elkaâr begroetende gasten gestaard, en bemerkte hij, dat Tinman Todding verdwenen was, en dat de groep der cavalieri serventi zich verspreid had, daar het grootste deel der gasten was aangekomen. In de voorgaanderij bevonden zich meest deftige heeren, de élite der burgerlijke en militaire autoriteiten - hoog geplaatste ambtenaren en grootemannen van geld of van voorbeeldeloos geluk - parvenus met luidklinkende stemmen en trotsche gelaatstrekken - bejaarde officieren met zwaar vergulde fouragères - enkele jongelui, die niet dansten, en zich tot een partijtje bijeenvoegden. Alexander begreep, dat zijne plaats daar niet was, en begaf zich door de binnengaanderij naar de pendoppo. Het geheele terrein was door eene vroolijk lachende en schertsende menigte ingenomen. De meer bejaarde dames hadden zich op de sofa's en stoelen geplaatst, en het voornemen opgevat, het bal der jongelui zeer aardig te vinden, als het vroeg eindigde. Alexander plaatste zich in haar nabijheid en zag naar mevrouw Buys om. Juist werd hij zachtjes op den schouder getikt. Mevrouw Buys zat naast hem, zonder dat hij het gemerkt had.
‘Goede plannen, meneer Wierincx?’ - vroeg ze.
‘De beste, mevrouw! Mag ik hopen, dat u mij de bijzondere eer zoudt willen bewijzen....’
‘Ik heb opzettelijk eene française voor u opengehouden en een polka, als je wilt!’
Alexander bloosde van genoegen. Hij drukte zijn dank in hoffelijke woorden uit, en daar mevrouw Buys tot hem begonnen was fluisterend te spreken, zoo vervolgde hij in dien toon.
| |
| |
‘Haast u nu’ - sprak mevrouw Buys, ditmaal een weinig luider - ‘en laat u aan de Bataviasche jonge dames voorstellen, of anders kun-je niet meêdansen.’
Met buitengewone ijver spoedde Alexander zich, dit bevel ten uitvoer te brengen. Ras had hij Brandelaar gevonden, en hem gevraagd zijn gids te willen zijn. Hij verlangde aan enkele jonge dames voorgesteld te worden, en haar om een dans te verzoeken.
‘Je begint wat laat’ - merkte Brandelaar op - ‘de meesten en de besten hebben hare balboekjes al gesloten, maar er zijn er toch nog, die speculeeren. Kijk maar eens rond!’
Alexander en Brandelaar liepen nu het terrein der pendoppo af, gedurig uitwijkende voor talrijke, sierlijk gedoste jonge dames, die malkander veel te verhalen hadden, en door een stoet vriendelijk buigende jongelieden in zwarte rokken of uniformen werden omringd. Op een der schommelstoelen zat een jong meisje alleen, de schoonheden van haar ruiker en waaier onderzoekende. Haar gelaatskleur zweemde een weinig naar het bruine, maar hare schitterende zwarte oogen waren buitengewoon mooi en haar raafzwart hair, woestwelig krullende tot kroes wordens toe, stond haar uiterst bevallig.
‘Stel mij eens aan die jonge dame voor!’ - sprak Alexander, zijn vriend meetroonend naar de kleurlinge.
‘Dat tref je’ - mompelde Brandelaar - ‘daar bestaan vijf dames Henkens, waarvan sommige zelfs vrij leelijk zijn.’
Eene deftige voorstelling volgde. Mejuffrouw Henkens boog nonchalant met het hoofd, en Alexander kwam beleefd met zijn verzoek voor den dag.
‘Al!’ - antwoordde de jonge dame. Alexander zag verbaasd op. Mejuffrouw Henkens wuifde even met haar waaier en riep:
‘Mina!’
Eene andere kleurlinge kwam plotseling van achter eene groep dames te voorschijn, nog bruiner van tint en minder
| |
| |
bevallig dan de eerste. Deze laatste stelde Alexander nu nogmaals voor en vroeg:
‘Heb-jij een dans voor dien heer?’
Mejuffrouw Mina Henkens had nog vrij wat dansen over. Alexander had maar te kiezen, en toen men het op dit punt eens was, poogde hij nog eene beleefde woordenwisseling aan te vangen, welke echter slechts met monosyllaben en glimlachjes werd beantwoord.
Een oogenblik later klampte hij Brandelaar weder aan, om hem de uitkomst zijner onderhandeling meê te deelen. Deze legde hem eerst uit, dat het woordje al in den zin van 't Maleische soedah moest worden opgevat, en niets anders beteekende dan: ‘Ik heb mijne dansen al weggegeven.’ Schoon Alexander dit niet aanstonds geheel doorzag, vroeg hij niet verder, daar hij wenschte nog andere kennismakingen aan te knoopen, en er reeds eene jonge dame voor gekozen had, die een volkomen Nederlandsch uiterlijk had. Zij zat in een hoek der pendoppo, en scheen over den rand van haar waaier vrij ontevreden naar dansers om te zien. Maar nauwelijks had Brandelaar met eene buiging gezegd:
‘Mejuffrouw Dunsinger! mag ik het genoegen hebben u meneer Wierincx voor te stellen?’
Of zij antwoordde met iets dors en spijtigs in hare stem:
‘'k Heb geen enkelen dans meer over!’
‘Pardon!’ - viel Alexander gevat in - ‘Ik had er u nog niet om gevraagd.’
Brandelaar glimlachte, trok Alexander bij den arm meê, en waarschuwde hem, niet te veel tegenwoordigheid van geest te hebben.
‘De jonge dames’ - voegde hij er bij - ‘zijn hier niet talrijk, en houden zich op prijs. We zijn hier niet in Holland. mon cher! We moeten ze wat ontzien, al hadden ze ook de lastigste tinkaas!’ (grillen).
Alexander was het niet met hem eens, maar zweeg voor dit oogenblik. De dansmuziek deed zich hooren, de paren zet- | |
| |
ten zich in beweging, en slechts met veel heên en weêr vliegen kon het den beiden heeren gelukken nog enkele dansgrage dames op te sporen, die deels om gevorderden leeftijd, deels om een onbevallig uiterlijk tot nog toe vergeten waren.
In een anderen hoek der pendoppo werd intusschen een levendig gesprek gevoerd tusschen Mejonkvrouwe van Weeveren en dienzelfden jongen advocaat, van wien Alexander aan zijne moeder geschreven had, toen hij zijn avondtoertje in het rijtuig van mevrouw Buys besprak.
‘U laat hem dus ongemoeid?’ - zeide hij.
‘Tot nog toe, ja. Ik wil liever eene botsing mijden. Toen ik het voornemen opvatte, hierheen te gaan, begreep ik, dat het verleden volkomen dood voor mij was. Alleen belangstellende, waarachtige vrienden, zou ik gaarne over mijn vroeger leven gesproken hebben. U weet, dat mijn neef baron van Weeveren mij voor deze conditie heeft gewonnen. Toen ik in Batavia aankwam, sprak de heer Buys mij met den titel van juffrouw van Weeveren aan, en ik heb dien maar stil behouden.’
‘Ik begrijp u, freule!’
‘Stil! meneer Dubois! hoe onvoorzichtig!’
Mr. André Antoine Guirault Dubois legde de vinger op de lippen, en vroeg dringend om vergeving. Mejonkvrouwe van Weeveren knikte onmerkbaar, en zag met zekere verlegenheid voor zich. Verstrooid trok ze de kleine Marie Buys naar zich toe, streek haar het weêrspannige, stroeve hair glad. Die jonkman met dat alledaagsche, maar toch veelzins gedistingeerd voorkomen, had haar en hare familie weleer in dagen van voorspoed gezien - hij kende hare geschiedenis.
‘'t Is me moeielijk u anders te noemen,’ - hernam hij - ‘maar we willen beproeven. Vergun me u rondborstig te verzekeren, dat uw kloek besluit mij dadelijk zeer getroffen heeft. En nu is het mij klaar, dat ik uw moed niet te hoog heb gewaardeerd!
| |
| |
‘Ik heb mijn plicht gedaan - ziedaar alles en nu geen woord van lof meer.... Geloof me, ik misprijs me zelve dikwijls genoeg over mijne zwakheid in 't verbergen van mijn rang, welken men toch vroeg of laat gemakkelijk zal ontdekken. Toen ik Van Spranckhuyzen voor 't eerst ontmoette, had ik de lafheid een moment te vreezen....’
‘Hij heeft er belang bij zijne vroegere relatie met u geheim te houden!’
‘Dus acht ik mij veilig van die zijde. Maar 't is me eene voortdurende kwelling, dien man bijna iederen dag te ontmoeten!’
‘'t Is een panier percé, daarover zijn al zijn bekenden het eens. Ik heb een paar koele woorden met hem gewisseld, en laat hem verder links liggen. Wie is toch zijn vriend, de jonge advocaat Wierincx, nu bij de heeren Buys & Andermans werkzaam?’
‘Ik ken hem niet, en verlang hem ook niet te kennen - om twee redenen. Vooreerst zijn de vrienden van dien Van Spranckhuyzen mij zeer verdacht, en vervolgens staat hij in blakende gunst bij mevrouw Buys!’
‘Er schijnt iets van een intrigant in dien man te schuilen! Hij poogt zijne positie bij den heer Buys te versterken, door steeds aux petits soins te zijn tegenover mevrouw. 't Is niet onhandig!’
‘Neen, Dubois! nu doe je hem onrecht. Als je hier eenige maanden langer geweest bent, zul je begrijpen, dat zoodanige manoeuvre hem niet het minste voordeel kan opleveren. Ik geloof eer, dat hij zeer onhandig en praatziek is, daar hij zich naar iedere luim der groote dame schikt, en haar met den stipsten ijver gehoorzaamt!’
‘En de groote dame?’
‘Zij exploiteert hem als een middel om zich te amuseeren - 't zal niet lang meer duren!’
Op dit oogenblik drong Moenah, de baboe, zachtjes en schuw door de menigte heen, en riep der gouvernante toe:
| |
| |
‘Njonja pangil!’ (Mevrouw roep).
Ernestine van Weeveren fluisterde haar buurman nog spoedig eenige woorden toe, en verdween weldra tusschen de dansende groepen. Mr. André Antoine Guirault Dubois verzonk in een diep gepeins. Hij herinnerde zich, dat hij eene quadrille met de gouvernante zou dansen, glimlachend keek hij een oogenblik vrij ironisch naar de feestvierende menigte, en begaf zich daarna naar de voorgaanderij, waar men hem een oogenblik zeer statig met den gastheer en vervolgens evenzoo eene poos met den heer Andermans zag spreken.
Ernestine van Weeveren had mevrouw Buys aan den arm van Alexander gevonden, en uit haar mond een half bevelend, half beleefd verzoek vernomen, om toe te zien, dat de bedienden de dames zoo spoedig mogelijk van alle gevraagde ververschingen zouden voorzien. Mevrouw Buys had het talent, om alles op te merken, wat rondom haar gebeurde, en al keuvelend met Alexander, had zij het raadzaam geacht, het gesprek tusschen hare gouvernante en dat ‘bleek, baarsch advocaatje met zijn Franschen naam’ af te breken. Ook was het aan hare opmerkingsgaaf toe te schrijven, toen zij eene poos later tot Alexander zeide:
‘Uw vriend Van Spranckhuyzen schijnt onze arme Lucy Bokkerman geheel te willen betooveren!’
‘Dat schijnt eene kwade gewoonte van hem!’ - antwoordde Alexander met een vroolijken lach.
‘Ja, maar ditmaal blijkt het ernstig gemeend. Lucy heeft eene kleur van verlegenheid, en hij fluistert voortdurend aan haar oor!’
‘Ik begrijp hem niet!’
‘Zoo, wat weet je er dan meer van? Je kunt mij gerust alles vertrouwen, Wierincx!’ - Mevrouw Buys had sedert eenigen tijd de gewoonte Alexander eenvoudig ‘Wierincx’ te noemen, en op dat oogenblik het plan hem eens volledig uit te hooren omtrent zijn vriend Van Spranckhuyzen.
| |
| |
‘Ik weet er eigenlijk niets van’ - antwoordde Alexander - ‘ik vermoed wel het een en ander!’
‘Welnu?’
‘Ik dacht, dat Van Spranckhuyzen in het geheim met juffrouw van Weeveren verloofd was. Hij heeft haar vroeger gekend in Den Haag, en eens liet hij zich bijna zoo uit alsof....’
‘Dan heeft hij je opzettelijk om den tuin willen leiden. Ik heb zeer goed opgemerkt, dat die twee elkander verfoeien. Je hebt een te goed hart, Wierincx! en laat je te spoedig bepraten!’
Alexander zag mevrouw Buys met eene onbeschrijfelijke uitdrukking aan, daar lag verlegenheid, eerbied, bewondering, hooge bewondering in zijn blik. Intusschen had hij aanstonds geantwoord:
‘Ik geef u volkomen gelijk, mevrouw! wat het eerste betreft. Reeds eenigen tijd geleden begon ik te twijfelen, toen ik hem elken avond zoo druk in gesprek vond met Jane Slijkers. Daarenboven sommige omstandigheden doen mij gelooven, dat er iets geheimzinnigs schuilt in zijne houding tegenover uwe gouvernante, zoowel als tegenover die juffrouw Slijkers!’
‘De controleur Tinman heeft zoo even eenige curieuse bijzonderheden over hem en die dame aan mevrouw Andermans verteld. We zullen op den jonkheer letten en een beetje voor onze arme Lucy zorgen!’
Schetterend klonk nu de muziek voor de française, waarin Alexander de eer beschoren was aan de zijde der gastvrouw te staan.
Terwijl de paren zich rangschikten, ging mevrouw Buys zachtjes voort Alexander verder te ondervragen. Bewonderenswaardig was de tact, waarmeê ze hem alles deed zeggen, wat zij verlangde. Terwijl zij met deftige bevalligheid zich in de verschillende figuren van den dans bewoog, en niemand uiterlijk aan haar zou hebben kunnen opmerken, dat zij een
| |
| |
voor haar uiterst belangrijk gesprek voerde, wist ze Alexander met een enkelen blik tot verdere confidentiën aan te moedigen, en weldra had ze alles vernomen, wat hij haar kon mededeelen: hoe hij Van Spranckhuyzen eens zeer laat van een bezoek aan de Slijkers had zien terugkomen, en hoe verlegen deze geweest was over hunne toevallige ontmoeting. Alexander was te zeer ingenomen met de vriendelijke vertrouwelijkheid der gastvrouw, om er een oogenblik aan te denken, of het raadzaam ware, haar deze mededeelingen te doen. Slechts een onder de gasten hield beiden oplettend in 't oog - het was de bleeke advocaat met den Franschen naam, die naast mejonkvrouwe van Weeveren aan den dans stond.
‘Wierincx! gauw een glas wijn met water!’ - sprak mevrouw Buys, toen de quadrille geëindigd was, en zij aan de zijde der deftige, niet dansende dames had plaats genomen. Er klonk iets bijzonder intiems, iets echt vertrouwelijks in den toon, waarop zij die woorden tot hem zeide - haar bevel scheen eene eervolle onderscheiding.
Alexander drong verheugd door de drommen der gasten. De gedachte: zoo heb ik hier dan toch eindelijk eene enkele, duurzame vriendschap gesloten! vloog hem door 't hoofd, en toch bleef er eene zekere geheimzinnige ongerustheid op den bodem van zijne ziel, of die gedachte wel waarheid behelsde? En terwijl hij zoo met het verlangde glas voortspoedde, viel het hem tevens in, dat hij zich zelve nog nooit eerlijk bekend had, wat hij eigenlijk onder dat woord vriendschap verstond, maar aanstonds legde hij zijner consciëntie het stilzwijgen op, door te bedenken, dat ieder hem tot nog toe met zekere minachting bejegend had, dat mevrouw Buys alleen hem waardeerde, zooals hij gewaardeerd wilde worden.
‘Luister!’ - ging mevrouw Buys voort, toen hij zich wederom aan hare zijde had neêrgezet - ‘je moet me eens goed op de hoogte houden omtrent de galante ondernemingen van je vriend Spranckhuyzen. Ik wilde die geschiedenis van juffrouw Van Weeveren wel eens weten. Je behoeft er hem
| |
| |
niet naar te vragen, want hij zou je toch de waarheid niet zeggen. Ga oplettend na, wat hij doet, kom het mij vertellen en daarmeê soedah!’
Alexander knikte vroolijk toestemmend, want wederom had de stem van mevrouw Buys zoo zacht en vertrouwelijk geklonken, alsof ze hem de zoetste vleierij zeide. En evenzoo vervolgde zij:
‘En laat me nu eens vragen, van wie der dames je zoo al dansen gekregen hebt?’
‘Een wals van mejuffrouw Mina Henkens, een galop van een tweede juffrouw Henkens, eene quadrille van mejuffrouw Deeselaar....’
‘Hoe kom je toch aan al die zonderlinge dames?’
Brandelaar presenteerde mij. Eene zekere juffrouw Dunsinger weigerde mij vóordat ik haar vroeg!’
‘Natuurlijk. Juffrouw Dunsinger heeft hare gestadige aanbidders onder de tweede-luitenants. Spreek maar niet te veel met je danseuses en’ - hier daalde de stem der gastvrouw tot nog zachter gefluister - ‘ga nu schielijk opstaan, je hebt hier al veel te lang gezeten. Kom morgen eten - 't is Zaterdag - dan kunnen we later de muziek in Concordia gaan hooren!’
Mevrouw Buys wierp Alexander ten afscheid nog een veelzeggenden blik toe, waarin vrij duidelijk twee bestanddeelen om den voorrang streden: hare bijzondere ingenomenheid met zijn persoon en hare bestendige zorg, om die aan niemand anders, dan aan hem zelven te doen blijken.
Intusschen hadden de gasten van den heer Buys zich wederom alleraangenaamst vermaakt. En waarlijk ieder vond gelegenheid een genoegen naar zijn individueelen smaak te kiezen. De dansende wereld was hoofdzakelijk in twee groote afdeelingen gesplitst. De eerste afdeeling werd gevormd door eene soort van keurbende onder de jonge dames, allen van echt Nederlandsche manieren en beschaving, dochters van
| |
| |
hooge ambtenaren en leden der Indische regeering. De tweede groep bestond daarentegen uit meer Indische bestanddeelen, uit kleurlingen van verschillende nuancen, van een onmerkbaar geel tintje af tot aan de zuivere koffiekleur toe. Bij de cavaliers zou men zulke splitsing moeielijker hebben kunnen tot stand brengen, daar bijna allen van echt Nederlandsch gehalte waren, waardoor dan ook nu en dan eene toenadering tusschen de twee afdeelingen der dansende dameswereld mogelijk werd.
Voor de toeschouwers viel er nog al vrij wat waar te nemen, daar ook hier de gewone Europeesche stijfheid en vormelijkheid, gelijk meestal in Nederlandsch-Indië, voor een levendig en ongedwongen verkeer hadden plaats gemaakt. En zoo er onder de heeren waren, die eene al te diepe studie der dansende menigte mocht verdrieten, ze vonden in een zijvertrek het volmaaktste buffet, dat er ooit ter eenige Bataviasche receptie was saâmgesteld geworden. Gedurig zag men er luid pratende groepen naar binnen gaan en opmerkelijk was het dien avond, dat niemand er zoo druk gebruik van maakte, als de controleur Tinman Todding, die - ‘voor herstel van gezondheid met verlof naar Nederland zou terugkeeren’ - en zijn vriend Brandelaar. Men zag ze met groote opgewondenheid en hartelijkheid elkaâr 't een en ander aan 't oor zeggen, en duidelijk vernam men van tijd tot tijd de basstem van Brandelaar, als hij tot de bedienden riep:
‘Kassi lagi anggor asem!’ (‘Schenk nog een glas rijnwijn in’.)
Van hun gesprek vernam men niets, ofschoon enkelen later beweerden, dat Tinman Todding soms den naam van eene zekere Jane Slijkers had uitgesproken, en dat hij daarbij met zijne oogen allerlei zonderlinge gymnastische toeren had gemaakt. De vroolijke muziek der laatste quadrille deed Brandelaar naar de pendoppo terugsnellen. In allerijl zocht hij zijne danseres, eene der vijf dames Henkens, en plaatste zich in 't gelid - tot groote blijdschap van Alexander, die met zijne
| |
| |
dame, mejuffrouw Deeselaar, reeds eenigen tijd te vergeefs naar zijn vis-à-vis had omgezien.
Alexander was in de beste luim. Nog nooit had hij zich in de twee-en-een-halve maand, die sinds zijne aankomst verliepen, zoo volkomen tevreden, zoo echt te huis gevoeld. Wel morde van tijd tot tijd op den achtergrond van zijn geest de oude, overgevoelige eerzucht, dat hij op 't kantoor zijner chefs nog niet voor veel meer dan een intelligenten klerk gold - maar in de opgewondenheid van het feest schoof hij in stilte een gordijn voor die treurige werkelijkheid, en vermeide hij zich in de bewustheid, dat er toch waren, die hem op den rechten prijs zouden schatten. Arme Alexander! hij had met zooveel ridderlijken moed zich van 't moederhart losgerukt, en den grooten tocht ondernomen.... zijn doel was zoo nobel, zijn wil zoo goed - was het wonder, dat zijne prikkelbare, gevoelige ziel zich oogenblikkelijk aansloot bij al wie hem maar de oppervlakkigste sporen van vriendelijke genegenheid deed blijken?
Nu echter gevoelde hij zich voor het oogenblik tevreden en gelukkig, en bekreunde hij er zich in geenen deele over of wellicht de heer Buys zijne veelvuldige bezoeken zou goed-of afkeuren - mevrouw Buijs had hem ten harent genoodigd!.... En hiermeê was alles gezegd. In de overmaat van zijne voldoening onderhield hij zich op levendige wijze met zijne dame, mejuffrouw Deeselaar, eene bevallige brunette, met kostelijke blauwe oogen, die van onder hunne lange, zwarte wimpers met de hoogste eenvoudigheid en onnoozelheid konden omhoog gluren. Maar 't baatte hem niet veel, of hij opgewonden en geestig sprak: zij glimlachte meest vrij bot bij al zijne bon-mots en antwoordde meest vrij kort bij 't grootste deel zijner grappige vragen. In 't eind scheen hij een onderwerp aan te roeren, dat haar belang inboezemde. Hij verhaalde van de bals in Nederland, en hoe daar, juist in tegenstelling met Batavia, steeds meer dames aanwezig waren dan heeren. Het denkbeeld van gedurende een dans te blijven
| |
| |
zitten, scheen haar zeer te ontstellen. Eindelijk waagde ze eene vraag:
‘Hoe komt het toch, dat daar zoo vele jonge meisjes zijn.... trouwen ze dan niet?’
‘Soms wel, soms niet!
‘Waarom niet?’
Eene figuur in de quadrille noodzaakte Alexander het antwoord schuldig te blijven. Het was de laatste quadrille, en deze werd steeds traditioneel door den een of anderen buitengemeen koddigen of geestigen cavalier bestuurd. Ditmaal was die taak aan den heer Ruytenburg opgedragen, die in Batavia voor den allervroolijksten en allergrappigsten der oudere heeren gehouden werd; die zich nu van die reputatie wilde kwijten door met eene stentorstem de onmogelijkste figuren af te roepen. Toen Alexander eindelijk wederom naast zijne dame stond, vroeg zij andermaal met een zoet zilver stemmetje:
‘Waarom toch niet?’
‘Dat is vrij moeielijk uit te leggen. Mag ik het eens probeeren door u wat mythologie te vertellen? Stellig heeft u wel van mythologie gehoord?’
‘Neen, ik heb van dien schrijver nooit iets gelezen!’
Alexander glimlachte of hij niets vernomen had, keek mejuffrouw Deeselaar opgeruimd in het knappe gezichtje, en vestigde eindelijk zijn blik op de kostbare broche, die haar gazen balgewaad sierde.
‘Terwijl ik zoo naar uwe broche zie’ - vervolgde Alexander - ‘komt mij eene geschiedenis uit de mythologie voor den geest, die 't u volkomen duidelijk zal maken, waarom de jonge dames in Holland soms niet trouwen!’
‘Ik houd veel van geschiedenissen!’
‘Nu dan, die twee gouden appelen van uwe broche, met die gouden slang er om heên, doen mij denken aan de gouden appelen uit den tuin der Hesperiden!’
‘Der wat....’
| |
| |
‘Der hesperiden, eene zeer fatsoenlijke familie! Nu was er ook een zeker, zeer fatsoenlijk jongmensch, Hercules genaamd....’
‘'n Leelijke naam!’
‘Ja, maar die Hercules was toch zeer knap en handig - hij had er lang over nagedacht, hoe hij die gouden appelen veroveren zou, en toen viel het hem plotseling in, dat hij daartoe de gouden vacht uit Kolchis noodig had!’
‘En hoe ging het verder?’
‘Wel, Hercules ging de reis naar Kolchis ondernemen, kreeg de gouden vacht, en kwam toen van zelf in den tuin der hesperiden, waar hij de gouden appelen zoo vroolijk mogelijk plukte!’
‘Ja, zulke geschiedenissen heb ik wel gehoord van mijne juffrouw, toen ik nog bij de juffrouw leerde - maar ik begrijp nog niet....’
‘Waarom de jonge dames in Holland soms niet trouwen? Nu, ik zal er u dan maar bij zeggen, dat de meeste jongelui in Holland even fatsoenlijk en knap zijn als die Hercules, dat ze ook wel gaarne de gouden appelen uit den tuin der hesperiden zouden plukken.... maar de tocht naar Kolchis gelukt niet altijd?’
‘Als ik die namen maar onthouden kon, dan zou ik morgen die geschiedenis eens aan papa vertellen! Maar meneer Wierincx! is u daarom ook uit Holland gegaan?’
Alexander zag verrast op. Doch mejuffrouw Deeselaar keek zoo naïef en rustig in 't ronde, dat hij veilig besluiten mocht, slechts bij toeval een geestig antwoord van haar ontvangen te hebben. De quadrille was geëindigd en men liep nog paarsgewijze de pendoppo op en neêr. Juist toen mejuffrouw Deeselaar hare laatste opmerking in 't midden bracht, trad de heer Andermans op hen toe, en vroeg Alexander om een kort onderhoud, zoodra zijn gesprek zou geëindigd zijn. Men scheidde nu weldra; mejuffrouw Deeselaar, om de geschiedenis van Alexander op de allerzonderlingste wijze aan hare vriendinnen over
| |
| |
te vertellen, en hij zelf, om aan 't verlangen van zijn tweeden chef te voldoen.
Andermans voerde hem op plechtige wijze naar de buffetkamer, en zeide hem, dat hij hem aan iemand moest voorstellen, die daar op hen wachtte. 't Bleek niemand anders te zijn, dan de nieuwe advocaat met den Franschen naam: Mr. André Antoine Guirault Dubois, die hupsch en ongedwongen op hen toetrad, en, na een oogenblik vriendelijk sprekens, op Alexander den aangenaamsten indruk gemaakt had. Hunne gelijke positie en vooruitzichten stemden reeds dit eerste gesprek op zeer vertrouwelijken toon. Er werd een glas op de nieuwe kennismaking gedronken. Andermans deed met zekere reserve meê, en men nam afscheid onder belofte malkaâr spoedig terug te zien.
De receptie had nu hare laatste oogenblikken beleefd, en het verlangen der meer bejaarde dames was vervuld - iedereen maakte zich tot vertrekken gereed. Toen Alexander onder de laatst vertrekkende gasten een officiëelen handdruk van den heer Buys ontvangen had en zich haastte zijn rijtuig te zoeken, vond hij Brandelaar en Tinman Todding met hetzelfde doel links en rechts loopende, en vrij luidruchtig schreeuwende om de koetsen. In een oogenblik had hij hen te recht gewezen, en daar ze gezamenlijk naar 't Marine-hotel zouden terugrijden, plaatste hij zich met hen in 'tzelfde rijtuig. Er woei eene liefelijke koelte onder den rit. Brandelaar kruiste de armen over de borst en hief met eenigszins schorre stem aan:
‘Ah! que Vénise et belle!’
Tinman Todding sprak voortdurend, en gesticuleerde tegen een niet aanwezigen persoon, dien hij met den titel van ‘Edelgeboren Jonkheer’ aansprak. Alexander sloot de oogen en mijmerde over de genoegens van dien avond, over den dag die komen zou, over het diner en Concordia.
|
|