| |
Vijfde Hoofdstuk.
Ochtendvermakelijkheden van eene aanzienlijke dame. Alexander dineert bij zijn toekomstigen chef.
Mr. Karel Hendrik Buys bewoonde eene der schoonste van al de prachtige villa's, die het Koningsplein te Weltevreden aan vier zijden omringen. Het ruime erf vóor het hoofdgebouw was met smaak en zorg als tuin ingericht. Palmen, tamarinden en vruchtboomen waren in sierlijke groepen overal verspreid; bij den ingang verhieven zich bochtig getakte waringins, als de beschermgeesten der huizing. 't Was acht uren des morgens. Reeds brandde de zon met straffe stralen op de grindpaden rondom de witblinkende villa, wier vensters en deuren zorgvuldig gesloten waren. Wat verder voorttredend, zou men bij de ruime pendoppo (opene achtergaanderij) zijn aangekomen, waar groote zonnezeilen dezelfde diensten bewijzen, welke de persiennes in 't hoofdgebouw en in de bijgebouwen vervullen.
Ter zijde drie trappen opstijgend en dan rechts wendend, bevindt ge u op den spiegelgladden marmeren vloer der pendoppo. 't Is een ruime gaanderij, met onbekrompen goeden smaak gestoffeerd. Naar het zuidoosten is zij geheel open, witgepleisterde pijlers schragen het dak der veranda. Daar nu echter de zeilen zijn ontrold, mist men het fraaie uitzicht in den tweeden tuin achter de villa, waar bloemen en hoog geboomte de talrijke bijgebouwen, stallingen en de lange reeks van bedienden-woningen voldoende aan 't oog onttrekken. In 't midden der pendoppo staat eene lange tafel, nu met de
| |
| |
overblijfselen van een eenvoudig ontbijt voorzien. Aan die tafel hebben drie personen plaats genomen, eene jonge dame en twee kinderen. De jonge dame wijdt op dit oogenblik al hare aandacht aan een klein meisje van acht jaren, 't welk in 't Maleisch luide om hare baboe en een kop thee roept. Beiden, dame en kind, hebben een bleek en zelfs lijdend voorkomen, maar het kind is bijzonder leelijk en de dame buitengewoon mooi. De anders kwijnende, matte oogen van het kind zien met toorn in 't rond, de breede mond is wijd geopend. De jonge dame staat op, schenkt een kop thee in, en geeft hem zonder iets te zeggen aan het kind. Haastig komt eene Maleische vrouw aanloopen, en plaatst zich achter den stoel van het verstoorde meisje. De dame spreekt nu zacht eenige woorden, het drinkt hare thee haastig op, schuift haar stoel weg, en valt de dame om den hals.
‘Wat is er met Marietje, juffrouw?’
De stem, die deze woorden sprak, kwam uit een hoek der pendoppo, en behoorde aan eene andere dame, die in hare geheele lengte op eene sofa lag uitgestrekt, en een elegant kwarto boekdeeltje in de hand hield. Moeielijk zou het te gissen geweest zijn, welk bepaald levensjaar zij telde, maar het scheen wel zeker, dat zij de vijf-en-twintig jaren voorbij was, en de vijf-en-dertig nog niet bereikt had. Even moeielijk was het te bepalen, of haar gelaat een aangenamen of onaangenamen indruk zou kunnen te weeg brengen. De geelbleeke kleur werd door eene dunne laag poudre-de-riz een weinig vermomd; de helderbruine oogen konden zeer innemend schitteren; nu blikten ze zonder eenige merkbare uitdrukking naar de ontbijttafel. Neus en mond waren vrij scherp, maar niet onbevallig gevormd; het lange, weelderige hair hing los over den rug; de kleine, uiterst tengere figuur was slechts met de gewone kabaai en sarong gekleed, maar beide waren van de fijnste en kostbaarste stof.
Zoo was het voorkomen der dame, die luid en bevelend gevraagd had:
| |
| |
‘Wat is er met Marietje, juffrouw?’
‘Ze heeft wat hoofdpijn, mevrouw!’ - antwoordd de dame aan tafel.
‘Tinkaas! (grillen). Als ze niet dadelijk stil is, moet Moenah met haar naar binnen!’
Daarop nam mevrouw Buys haar boek weder op, en vervolgde hare lectuur. De juffrouw gaf het kind ter sluiks een kus op het kort afgesneden vaalblonde hair, en fluisterde haar wederom iets in 't oor. Aan de andere zijde der tafel zat een knaapje van tien jaar, met levendige zwarte oogen, een fraaien krullekop en eene gezonde, blozende kleur. Bij zijn stoel stond een Maleische jongen, die hem van alles voorzag, wat hij met een enkel woord noemde. Soms zag hij even op, om waar te nemen, of mevrouw Buys, zijne moeder, ook op hem lette, en ging dan voort met kwee-kwee (gebak) te eten, zonder er veel om te geven, of de bevallige jonge dame tegenover hem, zijne gouvernante, het met zachte stem verbood. 't Was dier gouvernante aan te zien, dat ze niet geheel voor hare taak was opgewassen. Over hare geheele persoon was eene zekere, volkomen Nederlandsche, om niet te zeggen Europeesche tint verspreid, die met het karakteristieke, echt Indische voorkomen van Mevrouw Buys het scherpste contrast vormde. Zij droeg een eenvoudig morgengewaad, lichtkleurig en luchtig als het klimaat vorderde, maar van stoffe en snede echt Nederlandsch. Het ongewoon fraaie goudblonde hair was sierlijk, maar zonder eenige behaagzucht gekapt, en daalde in breede golving langs het edele voorhoofd en de bleeke wangen. De trekken van haar gelaat waren zacht en regelmatig, de groote zachtblauwe oogen wierpen een indrukwekkenden, half weemoedigen blik in 't ronde.
Het bleeke, ziekelijke meisje stond nu aan hare zijde en zag met vertrouwen naar haar op. In gebrekkig Hollandsch, met Maleische woorden doorvlochten, verhaalde ze nu van hare hoofdpijn, van de ondeugendheid haars broêrs, die Moenah, de baboe, had uitgejouwd; van eene aaneenschakeling dier
| |
| |
kinderrampen, welke op jonge, lijdende gemoederen zulken diepen indruk plegen te maken. De gouvernante hoorde alles oplettend aan, maar hield tevens het knaapje voortdurend in 't oog. Deze liep de pendoppo spelend op en neêr, en zwaaide eene rijzweep woest om zich heên. Eerst kreeg de Maleische jongen een tik, die hem gezwind en zwijgend uit den weg deed springen. Daarna werd Moenah bedreigd, die evenwel rustig staan bleef, en alleen op de gouvernante en het kind lette. In een oogenblik, dat niemand naar hem zag, sloop de knaap zachtjes tusschen zijn zusje en de baboe en gaf der laatste een gevoeligen slag op den naakten bruinen voet. Verontwaardigd rukt zich het meisje uit de armen der gouvernante, en wil hem de rijzweep ontweldigen. Eene worsteling, geschreeuw en een angstige uitroep der ontstelde gouvernante volgen. Maar eer ze nog was opgestaan, had mevrouw Buys zelve de twee vechtende kinderen gescheiden, en de knaap de rijzweep ontnomen.
‘Juffrouw, 't is half negen’ - sprak ze koel beleefd, maar gebiedend - ‘De kinderen moeten aan 't werk. Laat Marietje met u meegaan. Ik zal Karel nog een uur bij mij houden. 't Is altijd 'n soesah met die kinderen.’
Op dit oogenblik trad de heer des huizes door eene binnendeur in de pendoppo. De gouvernante verwijderde zich zwijgend met het luid huilende meisje. Karel had zich achter zijne moeder verscholen, en poogde met een verlegen gelaat hare hand te kussen.
‘Wat nu weer?’ - vroeg Mr. Karel Hendrik Buys, ontevreden om zich heen blikkende.
‘Marietje is lastig, en juffrouw Van Weeveren voert niets uit dan rondkijken!’
‘'t Kind is onlekker en zwak. God weet wat haar scheelt. Wat doet Karel daar?’
De veelbelovende knaap was weder stilletjes weggeslopen en had de rijzweep teruggenomen. Zoo spoedig hij de stem zijns vaders zijn naam hoorde noemen, vloog hij in allerijl
| |
| |
naar hem toe, en, zijne hand vattende, keek hij hem vleiend en glimlachend aan. Het gezonde, flinke uiterlijk van den jongen deed den vader meesmuilend vooroverbuigen, en aanstonds volgde eene hartelijke omhelzing van den loozen bengel. Mevrouw Buys was naar hare sofa teruggekeerd. Haar echtgenoot volgde weldra; zijn wit pak en bruine stroohoed gaven te kennen, dat hij zich gereed gemaakt had naar zijn kantoor in de stad te rijden.
‘Adèle!’ - sprak hij, bij de sofa stand houdend - ‘er komen van middag menschen aan tafel. De familie Bokkerman uit Buitenzorg en twee jongelui, pas uit Holland aangekomen. De een is Wierincx, door Van Eynsbergen in Utrecht gerecommandeerd voor ons kantoor.’
‘En de andere?’
‘De andere is een vriend van hem, een jonker, ik ben zijn naam vergeten.’
‘Zijn ze amusant?’
‘Ik weet het niet. Bokkerman is een goed cliënt. Zorg voor het diner, ik kom vroeg uit de stad.’
‘Alweer soesah! Maar voor de variatie....’
‘Daniël.... par.... Er.... nest Feydeau?’ - sprak Karel luide, die het boek zijner moeder genomen had en den titel poogde te ontcijferen.
‘Diam, (stil) Karel! Moet de gouvernante ook aan tafel komen, Buys?’
‘Natuurlijk! Ze heeft in de twee maanden, die ze hier is, nog nooit zoo iets bijgewoond. Ze is 'n beste voor de jongelui, om over Holland te zaniken en daarmee soedah!’
‘Ze is er coquet genoeg voor, maar enfin, ze kan op Karel passen. Ik verbeeld me altijd, dat ze zich voor te goed houdt, om met kinderen om te gaan, maar ze zegt niet veel, en blijft fatsoenlijk op den achtergrond, kasian!’
‘Ze heeft toch veel met Marietje op. Het kind is altijd in haar gezelschap, en loopt haar meer en meer na!’
| |
| |
Mevrouw Buys haalt ongeduldig de schouders op, en grijpt driftig naar haar boek.
De heer Buys schudt even het hoofd, en roept tot een jongen:
‘Soeroe pasang karetta!’ (‘Zeg, dat men het rijtuig inspanne!’
Daarna blijft hij even in gedachten stilstaan, ziet op zijn uurwerk, omhelst zijn zoon, werpt zijner echtgenoote een vluchtig afscheidswoord toe, en haast zich naar buiten daar het rijtuig komt aanrollen. Mevrouw Buys geeuwt uit ververveling en onlust, strekt zich over d. sofa uit, zendt Karel naar de Kamer der gouvernante, en verdiept zich weder in Daniël.
Omstreeks zeven uren van dienzelfden dag vertoonde de pendoppe een geheel ander tafereel. Talrijke albasten of bronzen hanglampen, op de weelderigste wijze verguld, spreidden een helder licht in 't ronde. De tafel was met de toebereidselen van een uitstekenden Europeesch-Indischen maaltijd overladen. 't Was wel op te merken, dat de heer des huizes niet zonder eenige vrucht vijftien jaren als advocaat te Batavia had doorgebracht. Had hij zich evenwel belangrijken rijkdom vergaderd, 't mocht niet ontkend worden, dat hij dien met goeden smaak tot opluistering van huis en hof had aangewend. Mr. Karel Hendrik Buys wist iets fraais te ontdekken, waar niemand het zou gevonden, waar niemand het zou vermoed hebben. Op alle vendutiën wist hij inkoopen te doen, die zijn ameublement, zijn porselein, zijn glaswerk met schoone aanwinsten verrijkten, - had hij er den tijd toe kunnen nemen, hij zou misschien niet onwillig geweest zijn de rol van een Bataviaschen Maecenas te spelen.
Op dit oogenblik is hij met geheel andere denkbeelden vervuld. De talrijke stoet van gasten, die juist uit de binnengaanderij naar de pendoppo komt stroomen, heeft zich op
| |
| |
eerbiedige afstanden van hem en den schatrijken landeigenaar Bokkerman geschaard. Langzaam volgt men de luid sprekende groote-heeren. Terwijl men tot de tafel nadert, en een oogenblik stand houdt, merken we in de eerste plaats mevrouw Buys op, in een welgekozen, rijk Europeesch toilet, een weinig ontsierd slechts door een al te ruim gebruik van diamanten, armbanden en verdere kleinoodiën. Ze onderhoudt zich met de oudste der corpulente dames Bokkerman, die een even prachtig maar veel minder smaakvol toilet draagt, en het gebruik van goud en edelgesteenten tot aan diamanten naalden in de groote hairwrong op 't achterhoofd uitstrekt. De drie andere dames Bokkerman staan onder het geleide van Jonkheer van Spranckhuyzen. Zij luisteren vroolijk en onafgebroken gichelend naar de opmerkingen van den deftig gerokten dandy. De trein wordt gesloten door Alexander en Mr. Andermans, die beiden stilzwijgend naast elkander gaan, en zonder erg gelijktijdig de marmeren vloersteenen bestudeeren.
Aan den ingang ter zijde der pendoppo verschijnt nu mejuffrouw van Weeveren, de gouvernante, die, op den voet gevolgd door Karel, zich zoo stil mogelijk en verlegen buigend naar het benedeneinde der tafel wil verwijderen. De heer des huizes voorkomt haar, en stelt haar met eene beleefde beweging der rechterhand aan zijne gasten voor. De heer Bokkerman en zijne dames verheffen het hoofd een weinig gedurende deze plechtigheid. Alexanders blik heldert wat op, hij buigt met voorkomendheid. Van Spranckhuysen alleen treedt eene schrede achteruit, en buigt in 't oog vallend diep - daarna wendt hij zich om, en wijdt geheel zijne aandacht aan het leger van bedienden, die allen in gelijkvormige, lange baadjes van rood- en zwartgebloemde stof de pendoppo doorkruisen. Mejuffrouw van Weeveren heeft plotseling licht gebloosd, en is met bijzondere haast uit den weg getreden. Slechts twee der aanwezigen hebben hare wat zonderlinge houding opgemerkt: Alexander en mevrouw Buys.
De gasten hebben allen plaats genomen. De gastheer heeft
| |
| |
de twee oudste dames Bokkerman rechts en links. Tegenover hem is de hooge Buitenzorgsche gast met mevrouw Buys aan zijne rechter- en mejuffrouw Bokkerman No. 3 aan zijne linkerzijde. Alexander is links van mevrouw Buys en rechts van mejuffrouw Van Weeveren geplaatst, die zich alleen aan het smalle lagereinde bevindt. Toch heeft ze het voortdurend opzicht over Karel, die zeer verlegen in 't bijzijn van vreemden is, en, juist tegenover Alexander, naast eene der oudste dames Bokkerman zit. De overige gasten hebben zich in dier voege verdeeld, dat Van Spranckhuyzen tusschen de dames Bokkerman No. 3 en No. 4 een zetel heeft ingenomen, terwijl deze laatste jonge dame, de jongste, de corpulentste en de botste der familie even als de gouvernante, aan het smalle hoogereinde alleen geplaatst is. Mr. Andermans zetelt als vis á vis van Van Spranckhuysen tusschen haar en hare oudste zuster, die naast zijn ambtgenoot en gastheer zit.
In den aanvang wordt er niet veel gesproken. De twee groote heeren, waarbij zich soms Andermans als eene derde grootheid aansluit, wisselen van tijd tot tijd eenige woorden over politieke gebeurtenissen of handelsbelangen. De klanken: ‘Spoorwegen, Stieltjes, de Bank, Franssen van de Putte’ worden met passende deftigheid en kortheid als hoofdelementen van het discours gebezigd. Mevrouw Buys heeft eene veelzijdige taak. In de eerste plaats heeft ze te antwoorden op de zwaarwichtige beleefdheden van den ouden heer Bokkerman, die zeer luide spreekt en telkens in een snel schaterlachen uitbarst, als hij waant iets gewichtigs gezegd te hebben. Vervolgens heeft ze een goed deel van hare aandacht voor Alexander afgezonderd, welken ze ook allerbeleefdst en zoo geheel sansgêne onderhoudt, dat deze zich telkens meer op zijn gemak gevoelt, en ongedwongen antwoordt. Daarbij is ze bezig mejuffrouw van Weeveren waar te nemen, die bijkans nog bleeker en lijdender schijnt dan des morgens, en sinds het begin van 't diner geen woord gesproken heeft.
Aan de andere zijde der tafel heerscht van tijd tot tijd eene
| |
| |
doodsche stilte. Van Spranckhuyzen, die zich met de zorg voor het gesprek scheen belast hebben, zwijgt soms geruimen tijd, en neemt de houding aan, of hij naar de politieke discussiën der groote-heeren luistert, schoon Andermans zich zelven afvraagt, waarom de jonkman zoo dikwijls ter sluiks een snellen blik naar de gouvernante werpt. De dames Bokkerman houden zich schijnbaar zeer druk met de verschillende gerechten van den maaltijd bezig, schoon ze in werkelijkheid weinig gebruiken, en in de verborgen diepte harer harten zeer tegen een geregeld gesprek opzien.
De jongeheer Karel blijft uit vrees voor de vreemden zeer stil zitten, maar poogt telkens, als zijn lijfjongen hem bedient, dezen zwijgend over te halen, hem een glas wijn in te schenken. De strenge blikken van mejuffrouw van Weeveren houden echter beiden in bedwang. Alexander gevoelt zich voor het eerst wel te moede. Reeds vier dagen van zijn verblijf in Indië zijn doorleefd in afwisselende hoopvolle of neêrslachtige stemmingen. De uitnoodiging, hem dien morgen uit naam van den heer Buys geworden, heeft zijne eerste goede hoop doen herleven. Hij spant al zijne krachten in, zich voegzaam en innemend voor te doen. Hij antwoordt mevrouw Buys met bijkans dezelfde vroolijke opgewondenheid, die hem voor alle kringen in Nederland een welkomen gast gemaakt had. Somtijds wendt hij zich even tot de gouvernante, wier in het oog vallende schoonheid en fijn beschaafde manieren hem treffen, maar aanstonds heeft mevrouw Buys eene vraag gereed, of fluistert Karel half luide, dat hij zoo maloe (bedeesd) is, of dat hij een glas wijn wil drinken. Mejuffrouw van Weeveren wordt daarenboven zichtbaar door haar eigene gedachten van het onderhoud afgeleid. De onmiddellijke tegenwoordigheid van de moeder harer élèves of de vreemde gasten schijnen haar te hinderen. Alexanders vriendelijke vragen worden slechts zeer schuchter beantwoord, en het gesprek tusschen de twee jongelieden wordt niet weder opgevat.
De gastheer had intusschen ruimschoots het uitmuntende
| |
| |
gehalte van zijn wijnkelder gestaafd. De drie groote-heeren spraken en lachten luider, ook de dames Bokkerman waagden soms een woord in 't midden te brengen. Van Spranckhuyzen toonde meer sang-froid dan in den aanvang. Alexander ging voort schertsend de ondeugende pikante opmerkingen van mevrouw Buys over Nederland en de Nederlanders te weêrleggen. Het diner is reeds lang geëindigd, het dessert heeft reeds lang geduurd. Het voorstel van den gastheer, om in de voorgaanderij eene sigaar te rooken, wordt met graagte aangenomen. En wederom zet de stoet van gasten zich onder bijna dezelfde orde in beweging als bij den aanvang van den maaltijd. Alleen de gastvrouw houdt mejuffrouw van Weeveren even staande, en verzoekt haar op 't bereiden der koffie toe te zien. Van Spranckhuyzen toeft opzettelijk een oogenblik, om der gouvernante onbemerkt een langen, veelzeggenden blik toe te werpen.
In de voorgaanderij heeft het gezelschap zich weldra in groepen verdeeld. De drie groote-heeren schommelen deftig pratend op en neêr. De oude heer Bokkerman heeft een klein deel van zijn ontzagwekkend voorkomen afgelegd, zijne koffiekleurige trekken worden telkens door nieuwe buien van schaterlachen uit hun statig verband gerukt. Andermans verhaalt eene kluchtige historie van een Chineesch proces, en handhaaft op de schitterendste wijze zijne oude reputatie van droog komiek. De gastheer leent een welwillend oor aan de vertelling, maar verdiept zich in eigen gedachten, aan nieuwe, meer ernstige processen uit zijne dagelijksche praktijk gewijd.
De twee oudste dames Bokkerman hebben zich aan een uithoek der voorgaanderij zwijgend, maar luid ruischend met hare gazen balkleedjes, neêrgevlijd. Mevrouw Buys voegt zich bij haar, en voert Alexander met een bijna onmerkbaren wenk meê. Aan tafel heeft ze zich zeer goed met het baarsch advocaatje geamuseerd, ze wil hem een beetje meer doen spreken. De twee jongste dames Bokkerman blijven in de binnengaanderij aan de zijde van mejuffrouw van Wee- | |
| |
veren, om te helpen met de koffie. Van Spranckhuyzen heeft zich als cavaliere servente dezer drie dames toegevoegd.
Alexanders opgewekte stemming is volstrekt niet gedaald. Hij houdt zich ten stelligste overtuigd, dat de beleefde attentiën van mevrouw Buys alleen aan de invloedrijke letteren van zijn voogd te danken zijn. Nu eerst zal hij beginnen het leven te leiden, 't welk zijne illusiën hem hadden laten zien. Vriend en vertrouweling van zijn chef, zal hij alras door degelijke rechtsgeleerde kennis, door voordracht en gevatheid bij pleidooien zich eene gewichtige positie in het kantoor Buys & Andermans veroveren en dan....
‘Maar we hebben al te veel van Holland gepraat, vertel me nu eens, meneer Wierincx! hoe u over Batavia denkt?’
Deze woorden werden zeer beleefd en met een zeer vriendelijken glimlach door mevrouw Buys uitgesproken. Ze bezat volkomen de gave, om in te nemen, als ze wilde, en zij maakte er dien avond ruimschoots gebruik van.
‘Wanneer ik hier in uwe prachtige, marmeren voorgaanderij zit’ - begint Alexander - ‘wanneer ik daar ginds die sierlijke, slanke palmboomen zie, door het maanlicht als met een regen van zilver overgoten, dan versta ik al een deel van de poëzie dezer heerlijke natuur - dan....’
‘Pardon, maar ik vroeg u niet, hoe u een klapperboom of zoo iets vindt, maar wat u van deze stad, van de menschen denkt.’
Mevrouw Buys werpt Alexander nog een aanmoedigenden blik toe, maar houdt even haar waaier voor de fijne lippen.
‘Ik ken nog maar zeer weinig van Batavia, mevrouw! Ik ben pas vijf dagen aan wal, heb een paar malen langs Rijswijk en het Waterlooplein gewandeld en eens langs het Koningsplein gereden.’
‘Waar is u gelogeerd?’
‘In het Marine-hotel!’
‘Heeft u daar geen kennis gemaakt met de gasten?’
| |
| |
‘Ik had de eer den heer Bokkerman en de dames van verre aan tafel te zien.’
‘Dat hebben de dames mij juist verteld! Uw vriend, jonkheer Van.... Van....’
‘Van Spranckhuyzen!’ - vult ditmaal mejuffrouw Bokkerman No. 1 aan.
‘Dank je, Betsy! Welnu, uw vriend Van Spranckhuyzen schijnt het personeel al te kennen, hij wilde mij juist verslag doen van zijne ondervinding, toen wij aan tafel gingen. Als u dit nu eens op u wilde nemen, meneer Wierincx! Vertel ons eens de geschiedenis van uwe vier eerste dagen in Batavia.’
‘'n Lange geschiedenis, mevrouw! Ze zal u vervelen. Maar als u 't verkiest....’
‘Tjoba zie, daar komen Marie en Lucy!’ - roept nu mejuffrouw Bokkerman No. 2.
Inderdaad kwamen de beide jongste dames Bokkerman zich nu ook bij 't viertal voegen. Van Spranckhuyzen was in haar gevolg, maar keek eenigszins ongeduldig om zich heen. Terwijl nieuwe stoelen door een paar bedienden worden aangedragen, en een andere jongen koffie brengt, ontstaat er voor eenige oogenblikken eene opschudding. Van Spranckhuyzen neemt het ledige kopje van mejuffrouw Bokkerman No. 3. Alexander bewijst dezelfde dienst aan mevrouw Buys, spijt de lachende oppositie der dames, die hun toeroepen, dat de jongens een knaap zullen brengen, dat de heeren zich te veel moeite geven. Maar Van Spranckhuyzen, is niet van zijn voornemen af te brengen, hij wenkt Alexander, en beide heeren snellen met hun last naar de binnengaanderij onder luid gelach der dames. Zoodra zij daar aangekomen zijn, blijft Van Spranckhuyzen stilstaan, en Alexander bij den arm vattende, fluistert hij:
‘Houd haar allen een half uur aan den praat, ik moet de gouvernante spreken’.
‘Ken je haar dan?’
| |
| |
‘St! Ik zal je alles nader ophelderen, geef hier je kopje en aanstonds terug nu!’
Alexander trof de dames in de vroolijkste stemming aan. Mevrouw Buys legt hem uit, dat hij zich baarsch heeft gedragen, en Alexander stemt zoo hartelijk in haar lachen, dat er eene nieuwe uitbarsting plaats grijpt, die zelfs aan de andere zijde, waar de groot-heeren schommelen, eene echo vindt.
Maar Van Spranckhuyzen was ijlings de binnengaanderij ingetreden. Mejuffrouw van Weeveren was verdwenen. Hij loopt driftig de pendoppo door, maar ook daar is zij niet. Hierop snelt hij den tuin in en nadert hij de bijgebouwen. Niet ver van hem schemert een wit gazen kleed. Twee schreden verder, en hij heeft de hand der gouvernante gevat, die ijlings met een lichten kreet van schrik achteruitdeinst.
‘Ben-je bang voor mij, Ernestine?’ - fluistert hij zachtmet eene haperende stem.
‘Voor u, jonkheer van Spranckhuyzen!’ - riep zij luide, en met de uiterste verontwaardiging voegde zij er bij: ‘God beware mij voor die vernedering!’
‘Ernestine, speek zachter.... zachter om Gods wil, of je zult ons beiden belachelijk maken voor die domme lui daar ginds in de veranda!’
Zij stonden in eene kleine gaanderij vóór de bijgebouwen. Bij het licht van eene glazen lantaarn zag zij, dat hij doodelijk bleek was. Maar aanstonds wendde zij het gelaat af, terwijl eene koude huivering haar deed sidderen.
‘Wat wil je?’ - vroeg ze iets zachter op fieren, bevelenden toon.
‘Mij verontschuldigen, mij vrij pleiten van de schandelijke verdenking, die op mij rust.’
‘Zwijg! Ik verlang niets van u te hooren, ik weet alles. Toen je het gerucht vernomen hadt, dat mijn vader bij zijn plotseling overlijden zijn gezin in schulden achterliet hebje spoedig Den Haag verlaten en mij door het volstrekste stil- | |
| |
zwijgen voldoende te kennen gegeven, dat je â tout prix van mij af wildet zijn....’
‘Zie je wel, Ernestine! Eene eenvoudige verdenking, anders niets....’
‘Zwijg, zeg ik u! Je hebt geen enkelen brief van mij beantwoord. En je had er je goede redenen voor! De heele stad heeft het geweten, dat je om je ongehoorden schuldenlast de wijk moest nemen, dat je je schuldeischers tot nog toe afgescheept hadt, met de hoop op de rijke huwelijksgift, welke je met mijne hand zoudt verwerven....
Ernestine, ik bezweer u....’
‘Noem mij niet bij mijnen naam, je hebt geen recht hem in je valschen mond te nemen!’
Van Spranckhuyzen sidderde op zijne beurt. Hij werd plotseling bloedrood, en mompelde, ziedend van drift, een zwaren vloek.
‘En thans, nu je mij hier onverwacht ontmoet’ - ging ze kalmer voort - ‘nu, jonkheer van Spranckhuyzen! ben-je bevreesd, dat ik ontdekken zal, wie je bent - want je bent al begonnen naar eene nieuwe erfdochter om te zien! Kostelijk niet waar voor een man van jou kracht, dat er vier te gelijk zijn?’
Van Spranckhuyzen zweeg een oogenblik. Eensklaps verhelderde een snelle, boosaardige glimlach zijne verwrongen trekken.
‘Klaag mij aan, zoo je durft!’ - sprak hij hoog en koel - ‘Je bent te trotsch, om je dit genoegen te gunnen. Je zult zwijgen, zoo waar, als je mij eenmaal hebt lief gehad, Barones van Weeveren Benscoop!’
Ernestine wankelde. Maar plotseling bedwong zij zich, richtte zich in hare volle lengte op, en zag hem op nieuw met de bitterste verontwaardiging aan.
‘God heeft mij wel zwaar gestraft’ - sprak ze, langzaam de hand opheffend - ‘dat ik zulk een gemeen schavuit, als u is, jonkheer Eduard van Spranckhuyzen, ooit met genegen- | |
| |
heid heb kunnen behandelen! Ik moet nu zwijgen, maar de tijd komt, dat ik spreken zal, en wee u, als ik uwe schurkentronie dan in 't oog mocht krijgen!’
Ernestine voelde zich zacht aan haar kleed trekken. 't Was Moenah, de baboe, die haar waarschuwde, dat nonna Marietje zoo ziek was en luid om de juffrouw riep.
|
|