Madame de Fontenay
(1897)–Jan ten Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 249]
| |
Hoofdstuk XIX.
| |
[pagina 250]
| |
Hij zocht ongeduldig in een zijzak van zijn hemelsblauwen rok met donkerroode omslagen. Eindelijk bracht hij een voorwerp aan het licht, dat hij met kloppend hart aandachtig bekeek. Het was een zeer sierlijke dolk, verborgen in eene schede van donkergroen marokijn. De greep en het lemmer waren van fijn spiegelglad staal, zooals de wapensmeden van Toledo ze alleen wisten te vervaardigen. De dolk was niet groot, maar liep uit in eene dreigend fijne spits. In eene vermetele hand kon dit wapen uiterst gevaarlijk worden. Den vorigen avond laat, na eene zeer gewichtige beraadslaging bij Collot d'Herbois - waar hij Billaud-Varenne en Barère, met drie leden van het Comité de Sureté générale: Vadier, Vouland en Elie Lacoste vond - had hij dezen dolk op zijne schrijftafel aangetroffen, met een briefje van zijne Terezia, door de citoyenne Bault eenige uren te voren op geheimzinnige wijze aan zijne bejaarde moeder ter hand gesteld. Terezia had nu zeven weken en vier dagen in hare cel van la petite Force doorgebracht. Ze had betrekkelijk niet te klagen gehad. Ze mocht schrijven, ze mocht bij goed weer een half uur wandelen op de uitgestrekte binnenplaats der gevangenis; ze mocht op eigen kosten voor toilet en tafel zorgen. Maar het gemis aan vrijheid viel haar hard - en telkens spoorde zij Tallien aan, een eind aan hare opsluiting te maken. Tallien had niet stil gezeten, had hemel en aarde bewogen, om zijne Terezia uit haren hoogst gevaarlijken toestand te verlossen. Hij had bondgenooten gevonden in Fouché, Collot d'Her- | |
[pagina 251]
| |
bois, Courtois - die den dood van zijn halsvriend Danton te wreken had, - Barère en Laurent Lecointre. Alle dezen waren overtuigd, dat er een eind moest komen aan het Schrikbewind, daar zij om vele redenen voor hun eigen leven vreesden. Het eenig middel scheen hun eene omwenteling, waardoor het Comité de Salut public zou worden getroffen. Het driemanschap Robespierre, Saint-Just en Couthon moest worden ten val gebracht. Maar juist nu scheen deze trits machtiger dan ooit. Het plechtige feest voor het Opperste Wezen had den 20 PrairialGa naar voetnoot1) onder leiding van Robespierre een grooten indruk gemaakt op de bevolking. Maar de ontevredenen in de Conventie hadden hem te midden van de ceremoniën hunne verwenschingen naar het hoofd geslingerd. Daarop volgde twee dagen later (22 Prairial) de door hem ontworpen en door Couthon voorgestelde reorganisatie van het Tribunal révolutionnaire, waardoor men al de ‘vijanden des volks’ binnen den kortst mogelijken tijd met den dood kon straffen. Tallien had met groote vreugde gezien, hoe deze maatregel, waardoor de aanstaande dictator zich meende te kunnen ontdoen van zijne vijanden, die alom dreigend het hoofd opstaken, den 23 Prairial door de Conventie in zoover gewijzigd werd, dat de Conventie zich het recht voorbehield over de inhechtenisneming harer leden te beslissen. Nog altijd ondervonden Tallien en de leden der Con- | |
[pagina 252]
| |
ventie, die zich bij hem hadden aangesloten, dat het publiek, dat de Gemeenteraad van Parijs, dat de Jakobijnen, dat vele leden der Conventie Robespierre bleven steunen, zoodat ondanks al zijn ongeduld er geene verandering in den toestand kwam. Terezia bleef gevangen, en, wat veel erger was, er ontstond gevaar, dat ze eerlang voor het onverbiddelijk Tribunaal zou terechtstaan. Dit had hem het briefje van den vorigen avond geleerd. Terezia schreef hem in opgewonden verbolgen toon, dat Coffinhal haar aan een verhoor had onderworpen, dat haar proces binnen enkele dagen zou plaats grijpen, en dat Tallien verzuimd had van zijn invloed gebruik te maken, om haar leven te redden. Oogenblikkelijk had hij haar zijn antwoord doen toekomen, waarin hij haar verzocht zich niet overbodig angstig te maken. Hij beloofde haar, dat hij van den hem gezonden dolk gebruik zou maken, dat Robespierre's uren geteld waren; dat hij Coffinhal zou weten te bewegen haar proces nog acht dagen uit te stellen. Den geheelen morgen had hij met de uiterste ontroering gezwoegd. Coffinhal had op zijne verantwoordelijkheid als rechterlijk ambtenaar gewezen, maar eindelijk een kort uitstel toegestaan. Nu wachtte hij op twee zijner bondgenooten, die het felst op Robespierre gebeten waren: - Courtois en Laurent Lecointre. Rusteloos over het doodsgevaar van Terezia peinzend, had hij een plan gesmeed, dat naar het hem voorkwam alle kans tot slagen had. Tallien had den dolk van Terezia weder bij zich ge- | |
[pagina 253]
| |
stoken en herlas haar opgewonden briefje. Zij had in hare wanhoop zijn arm willen wapenen, doch niet begrepen, dat in de gegeven omstandigheden geweld overbodig was, dat alleen list, logen en samenzwering zouden baten. Terezia bleef hare Spaansche afkomst getrouw. Tallien wilde niets wagen, maar tot elken prijs, desnoods door elke misdaad, de aangebeden vrouw redden. Eene uitroeping van verrassing ontsnapte hem - de twee lang gewachte vrienden stonden vóór hem. Plotseling rees hij van zijne plaats, en wenkte hij Courtois, een corpulent man met een gezicht van een galeiboef, en Laurent Lecointre, een dwerg met hoogen rug, vooruitpuilende borst en krijschende stem, hem te volgen. Tallien bracht ze in den tuin van het Palais-Royal, zooveel mogelijk buiten den stroom der voorbijgangers in de gaanderijen. Hij deed ze stil staan, zag hen met doordringende blikken aan, en zei: - ‘Ik heb de lijst! Ons wacht de guillotine! Een oud vriend van mij, ambtenaar aan het bureel der Conventie, wiens naam ik onder geheimhouding zal noemen, als men het verkiest, - heeft ze gekopiëerd. Hij komt dikwijls bij Robespierre met officiëele stukken - en heeft bij afwezigheid van den dictator zijne kans waargenomen! We zijn opgeschreven ten doode onder den titel: Membres impurs....’ - ‘En wie nog meer?’ - vroeg Lecointre doodsbleek. - ‘Fouché, Barère, Collot d'Herbois, Barras, Fréron, Bourdon de l'Oise, Rovère, Amar, Vouland, Vadier, | |
[pagina 254]
| |
Elié Lacoste, Moïse Bayle.... dertig in het geheel!’ - ‘We zijn gewaarschuwd! Er moet raad geschaft worden!’ - klonk de basstem van Courtois. Men had in Parijs een gerucht verspreid, 't welk telkens opnieuw werd rondgestrooid, dat Robespierre eene lijst gemaakt had van enkele leden der Conventie, die wegens plundering der staatsfondsen, of gruwelen in de departementen, eerlang in hechtenis zouden worden genomen. Deze lijst heeft nimmer bestaan. Tallien geloofde er aan, maar had ditmaal van het gerucht gebruik gemaakt, om zijnen bondgenooten schrik aan te jagen. Zijn bericht was uit de lucht gegrepen, hij loog in het belang van Terezia. - ‘Barère moet het weten!’ - krijschte Lecointre. - ‘Alle bedreigden moeten het weten!’ - antwoordde Tallien. - ‘Volg mij oogenblikkelijk!’ - gebood Courtois. - ‘Van morgen hoorde ik toevallig van Vadier, dat hij heden middag dineert te Clichy, bij Barère, met enkele van onze vrienden. We moeten ze storen - en ten strijd roepen! Kom! Het is hoogtijd. Hun aller leven staat op het spel! Naar Clichy!’
Op een kwartier uur afstands noordelijk van het Parijs der Terreur lag een stadje van villaas en buitenplaatsen, dat Clichy heette, nu bijna binnen het gebied van Parijs ingelijfd. Eene dier villaas werd be- | |
[pagina 255]
| |
woond door Barère, lid van het Comité de Salut public, belast met het waarnemen van al wat tot de rubriek: Buitenlandsche Zaken behoorde. Deze bediening was niet moeilijk waar te nemen, daar de Fransche Republiek met geheel Europa in oorlog was, en alleen diplomatische betrekkingen onderhield met de republieken van Zwitserland, Genua, en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Barère was uit de Pyrenaeën, en deed door zijne vlugheid, zijne welbespraaktheid, zijne listige natuur, zijne koolzwarte oogen en groote behendigheid in den omgang met menschen, zijn vaderland geen oneer aan. Nog eene eigenschap had hij uit de Pyrenaeën meegebracht - die echter niet uitsluitend aldaar thuis hoorde - zijne groote liefde voor goede sier en fonkelende vrouwenoogen. Gedurende de Terreur bleef hij voortdurend aan het hoofd der staatszaken, toonde zich ijverig, en scheen te Parijs alleen voor de Conventie, de Republiek en het vaderland te leven. Hij had echter te Clichy eene villa gehuurd ten behoeve van zekere citoyenne Dématy, danseres aan de opera van la Porte Saint-Martin. En juist daar verzamelde Barère enkelen zijner intiemste vrienden om de vijf dagen aan zijne tafel. Te éen uur des middags van 5 Thermidor was ten zijnent de disch bereid. Wegens de groote hitte van den dag had men het groote salon, dat aan den tuin grensde, voor eetzaal ingericht, omdat het vertrek op het noorden lag, en daar geene zonnestralen te duchten waren. De drie glazen deuren waren opengezet. Maar buiten waren | |
[pagina 256]
| |
zonnezeilen gespannen, die den gloed der zon in den tuin buitensloten. Zoo heerschte er eene dragelijke temperatuur in de eetzaal, waar juist de gasten binnentraden. Eene forsche vrouw met uitdagende blikken, weelderig donkerbruin hair en eene luide stem - de citoyenne Dématy - nam de honneurs waar. De gasten bleven een oogenblik in kleine groepen staan. Het meest viel in het oog een lang, kloek gebouwd man, met eene militaire houding en een fijn besneden gelaat - Barras, vroeger edelman, daarna officier, nu lid der Conventie, Commissaris der Conventie te Marseille en te Toulon. Een klein mannetje met een spitsen neus onderscheidt zich door zijne luide stem: Vadier, invloedrijk lid van het Comité de Sureté générale. Hij staat naast Collot d'Herbois, die groote gebaren gebruikt, en op den plechtigen treurspeltoon spreekt, die een oud acteur kenmerkt. Verder waren aanwezig Vouland en Moyse Bayle van het Comité de Sureté générale en Fréron, die met Barras Marseille had geterroriseerd. Er ging een luid gerucht van stemmen op. Naast de genoemde gasten vertoonden zich eenige citoyennes. Het waren vriendinnen van Barère's levensgezellin, Irma Dématy - allen danseressen, verbonden aan de groote Opera - reeds eenigszins ingewijd in het openbare staatkundige leven, daar zij sedert 10 November 1793 herhaaldelijk hadden deelgenomen aan optochten, eerst ter eere van la Déesse de la Raison, later ook op het groote feest ter eere van het Opperste Wezen. Barère | |
[pagina 257]
| |
hield van vroolijkheid en lachende gezichten, als hij zijne vrienden aan zijne tafel noodigde. Daarom riep Irma Dématy hare vroegere kunstzusters naar Clichy, ten einde de gezelligheid te verhoogen, en elke poging, om over ernstige zaken te spreken, te verhinderen. De citoyenne Dématy vreesde de mededinging dezer kunstzusters niet. Zij was verzekerd van haar invloed op Barère, en daarenboven zij gevoelde zich in alle opzichten verheven boven deze kleine kunstenaressen, die niet als zij tot de eerste artisten van de Opera behoorden. Zij had hare vriendinnen last gegeven in een soort van nationaal kostuum te verschijnen. De danseressen droegen zeer laag uitgesneden witte kleedjes zonder mouwen, zoodat hals, boezem en rug geheel onbedekt bleven. Over den rug zwierde het vrij naar achteren loshangende hair, dat op het hoofd gedekt werd door eene vrijheidsmuts van rood satijn. Al de danseressen droegen een rood-wit-blauw ceintuur met een grooten strik op de linker heup. - ‘Aan tafel, mes amis!’ - riep Irma Dématy met eene luidklinkende, bevelende stem. Barras legde zijn arm om de leest van eene hoogblonde danseres, en riep: - ‘Aan tafel, en nu geen woord meer over politiek of dergelijke vervelende zaken!’ De gasten namen plaats. Er waren veertien couverts. Irma Dématy riep Barras en Fréron aan hare rechter en linker zijde. De overigen plaatsten zich naar welgevallen, maar zoo, dat telkens het roode mutsje der | |
[pagina 258]
| |
ballerines tusschen de grijze, gele en gestreepte rokken der mannelijke gasten gezien werd. Barère hief zijn glas omhoog en riep: - ‘Vrijheid en gelijkheid, mes amis! Geene zorg, geene vrees is hier geoorloofd! Onze Republiek is hier zoo vrijmoedig mogelijk, en erkent alleen de constitutie der onbezorgdste gezelligheid. Ik drink op de onsterfelijkheid van het genot!’ Luide toejuichingen volgden. Er verschenen nu zes als pages gekleede koristen der Opera, allen jonge meisjes, die onder het aanheffen van een plechtig door Méhul gecomponeerd beurtgezang de gasten bedienden. Maar weldra verdoofden het luid gesprek der aanzittenden en het jong en schel gelach der danseressen het vriendelijk gezang. Er heerschte een luid jubelende vroolijkheid, terwijl fonkelende bekers met schitterenden topazigen feestwijn werden omhooggeheven. Fréron, die, zoodra er gedronken werd, niet lang kon zwijgen, schreeuwde met dreunende stem: - ‘Ik drink het Opperste Wezen van den Olympus: Venus Aphrodite! en de onsterfelijkheid der Schoonheid, vertegenwoordigd in onze gastvrouw, Irma Dématy!’ Er barstte een onstuimig gejubel uit, daar ieder de toespeling terstond begreep. Niemand had opgemerkt, dat, te midden van het geraas, Barère, die met twee pages had gefluisterd, snel opgestaan en uit de kamer verdwenen was. Nog duurde het juichen voort, terwijl ieder zich beijverde de gastvrouw te huldigen - toen | |
[pagina 259]
| |
Barère, weldra gevolgd door Tallien, Lecointre en Courtois, de zaal binnentrad. Barère was hevig ontsteld. - Hij hield een blad papier in de eene hand, en hief de andere ten hemel. Hij deed eene poging om te spreken. Het gelukte niet. Nog klonken schelle stemmen in het ronde. Plotseling werd het doodstil. Met een kreet van schrik was Irma Dématy opgestaan. Zij had in de oogen van Barère doodsgevaar gelezen.... En nu hoorde men dezen, hijgend, onsamenhangend, sidderend uitroepen: - ‘De lijst van Robespierre! We moeten allen naar de guillotine - allen: Collot d'Herbois, Barras, Fréron Amar, Vadier, Vouland, Fouché.... allen!’ Een ontzettende schrik greep de gasten aan. Ze rezen van hunne zetels. De danseressen weken naar den achtergrond - en verdwenen later. Alleen de citoyenne Dématy bleef. De mannen drongen zich rondom Barère, en wilden de lijst zien. Fréron bleef het bedaardst, schoon hij het meest van allen had gedronken. - ‘Is men zeker, dat deze lijst van den dictator komt?’ - ‘Volkomen zeker!’ - viel Tallien in. - ‘Ik kreeg haar van een ambtenaar aan het bureel der Conventie, die dagelijks met hem omgaat. Ik heb Barère den naam van mijn jongen vriend genoemd! Robespierre draagt zulk eene lijst in zijn rokzak!’ - ‘Weg met den tyran!’ - schreeuwde Collot d'Herbois, de beide armen omhoogstekend. | |
[pagina 260]
| |
- ‘Sla hem dood!’ - gilde Irma Dématy. - ‘Verniel het monster!’ - riep Barras. Vadier, Vouland, Moyse Bayle, Fréron schreeuwden tegelijk: - ‘Weg met den schoolvos! Weg met den curé! Weg met l'Etre Suprême!’ Tallien legde hun allen plotseling het stilzwijgen op. - ‘Er valt geen tijd te verliezen met ijdel geschreeuw! Er moet snel en afdoende beraadslaagd worden. Robespierre, Couthon en Saint-Just moeten binnen vier en twintig uren bukken onder de valbijl, of onze hoofden zijn er mee gemoeid! Er moet iets op gevonden worden!’ Hij overdreef opzettelijk uit angst voor Terezia. Barère wenkte met de rechterhand, terwijl hij met de linker gedurig over zijn gerimpeld voorhoofd wreef. Hij zette zich bedaard op een stoel aan de tafel - en begon zeer kalm: - ‘Het is noodig, dat we nu een gewichtig besluit nemen. Robespierre heeft eene vijandige houding tegenover de leden van het Comité aangenomen - hij steunt alleen op Saint-Just en Couthon, op de Jakobijnen, op de Commune, op de meerderheid der Conventie. De Jakobijnen en de Commune zijn beide machteloos, en kunnen alleen schreeuwen - de ware macht ligt in de meerderheid der Conventie. Het is duidelijk genoeg, dat onze Maximilien naar de dictatuur, of naar het triumviraat streeft. Hij heeft besloten, dat wij allen met Billaud-Varenne, Fouché, Carrier en al de leden van het Comité de Sureté générale - met uitzondering | |
[pagina 261]
| |
van zijn vriend Louis David - zullen verdwijnen. Hij is van voornemen binnen een paar dagen aan de Conventie al zijne grieven te openbaren. Dan is het oogenblik gekomen, om hem aan te vallen. Cambon en Carnot, de beide geniaalste mannen van het Comité de Salut public zijn fel op hem gebeten, omdat hij hunne daden heeft gegispt. Cambon en Carnot hebben talrijke vrienden in de Conventie! Het is zeer wel mogelijk, dat de Conventie partij tegen hem trekt, maar beter ware het nog, dat we de leden van rechter- en linkerzijde wisten te bewegen Robespierre te verlaten, nu hij het er op toelegt de Republiek te doen vallen. En juist in dien geest moet eene poging gewaagd worden!’ - ‘Voortreffelijk!’ - juichte Tallien. - ‘We moeten ons nauw aaneensluiten. Ik stel voor Barère te machtigen met Fréron en mij een bezoek af te leggen bij de hoofden der rechterzijde: Boissy d'Anglas, Durand-Maillane en Siéyès. We zullen hun de lijst met de dertig ter dood opgeschreven collega's toonen. Barras, Collot d'Herbois en Vadier zorgen er voor, dat de lijst van daag nog aan al de overige leden der Conventie wordt bekend gemaakt. Overal moet schrik worden verspreid. Men wijze er op, dat er meer lijsten zijn, dat niemand zijn leven zeker is. Ook de leden der Montagne moeten worden gewaarschuwd, vooral Romme en Ruhl - dit zij aan Lecointre en Vouland opgedragen! En we mogen geen minuut verliezen!’ Bijvalskreten klonken uit aller mond. Barère hief nogmaals de hand op. | |
[pagina 262]
| |
- ‘Als ons plan gelukt, moeten we nog op één ding passen. Robespierre mag zoo weinig mogelijk aan het woord komen, want hij verstaat de kunst indruk te maken op de Conventie. Maar genoeg! we moeten aan den arbeid - het geldt ons leven! Naar Parijs, naar Parijs!’ |