Madame de Fontenay
(1897)–Jan ten Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 263]
| |
Hoofdstuk XX.
| |
[pagina 264]
| |
bogen hoofd. Ondanks de opsluiting van acht weken zijne hare wangen nog niet verbleekt, en schitteren hare groote donkere oogen met den ouden gloed. Het is de uiting van jubelende blijdschap over het goede nieuws, dat haar gebracht wordt door den brief. Terezia is zeer eenvoudig gekleed. Men had haar vergund zich door tusschenkomst van de citoyenne Bault van toiletartikelen te voorzien. Daar ze schrijven mocht door de zeer bijzondere protectie van Coffinhal, had ze Carmen, hare Spaansche kamenier, doen weten, dat de citoyenne Bault te Fontenay-aux-Roses zou verschijnen, om een grooten koffer met allerlei kleedingstukken in ontvangst te nemen. Die koffer mocht niet in hare cel gebracht worden, maar de vrouw van den cipier voorzag haar telkens van het noodige, zoodat zij niet dat havelooze, dat wanhopige, dat vervallene voorkomen had der overige gevangen vrouwen, die ze bij hare wandelingen op het binnenplein van la Force ontmoette. Des namiddags tegen vijf uren mochten de vrouwen een half uur in de vrije lucht rondwandelen - bij de drukkende hitte der laatste weken eene groote weldaad. Terezia had dan somtijds onder het strenge toezicht der guichetiers mogen spreken met hare ongelukkige lotgenooten. Veertien dagen geleden had ze eene, dien dag uit de gevangenis Sainte-Pélagie overgeplaatste, gevangen jonge weduwe leeren kennen, die haar bijzonder had getroffen door een allerbekoorlijkst, innemend gelaat, en eene wegsleepend mooie stem. | |
[pagina 265]
| |
Ze was de vrouw van een generaal, die men had geguillotineerd, omdat hij door den vijand op de vlucht was gedreven. Zij heette Josephine Tascher de la Pagerie, en was de weduwe van den generaal Beauharnais. Iederen dag had Terezia een half uur met deze diep verslagen jonge vrouw gesproken. In beider hart was snel eene wonderlieflijke bloem ontloken - de bloem eener innig diep gevoelde, onverbrekelijke vriendschap. Terezia was door deze ontmoeting zeer levendig getroffen. Het scheen, of het verblijf in de gevangenis haar minder eentonig voorkwam. Beide vrouwen hadden al hare hoop en hare vrees elkander al fluisterend toevertrouwd. Vier dagen geleden had Terezia een zeer angstigen dag doorgebracht. Coffinhal was in hare cel verschenen, en had haar het lang uitgestelde verhoor afgenomen. Fouquier-Tinville wilde het proces van la Cabarrus niet langer uitstellen. Toen had ze een brief vol wanhopende klachten en verwijtingen aan Tallien geschreven, en hem haar fonkelenden ponjaard van Toledo gezonden. Dien namiddag hadden de beide vrouwen elkaar weenend omhelsd bij het scheiden. Zij vreesden elkaar niet meer te zullen ontmoeten. Van Tallien kwam evenwel des avonds het bericht, dat Terezia op hem moest blijven vertrouwen, dat hij het uiterste zou beproeven. Daarenboven had hij van Coffinhal weten te verkrijgen, dat zij nog eenige dagen ongemoeid in hare cel zou blijven. Nu zat ze daar, ondanks de drukkende warmte in | |
[pagina 266]
| |
het benauwde kamertje, met schitterende oogen te lezen, wat Tallien haar schreef. Het scheen of haar gelaat een eenigszins ernstiger plooi vertoonde dan vroeger. De ontberingen haar opgelegd, het gemis van hare vrijheid, de telkens terugkeerende vrees, dat Tallien niet zou slagen in zijne pogingen, stemden haar dikwijls zeer somber. Zij had in haar kerker een soort van rouwgewaad aangenomen. Zij droeg een nauwsluitend kleed van zwarte serge met lange, eveneens nauwsluitende, mouwen en een ceintuur van zwart leer, met een stalen gesp. Hals en borst waren zeer hoog bedekt met eene pouffe van wit batist. Zij droeg eene hooge muts met zwarte fluweelen linten - dezelfde, die ze te Bordeaux gedragen had den eersten October van het vorige jaar, toen ze naar het café de la Gironde gereden was, om zesduizend livres aan den cargadoor Jean Bergeon te brengen. Het weelderige donkere hair was geheel onder de muts verborgen - en toch, hoe eenvoudig haar kleedij scheen, kwam er de bekoorlijkheid van hare betooverende gelaatstrekken nog beter in uit dan in het weeldrigst kostuum. Zij legde eindelijk den brief vóór zich op het tafeltje. Een lange zucht van verademing steeg uit hare borst. Hare oogen waren vochtig van aandoening. Wat had Tallien haar geschreven? Al driemaal had zij den brief verslonden, en telkens met meer genot de lezing voltooid. Zij had het volgende gelezen: | |
[pagina 267]
| |
‘17, Rue de la Perle, 8 Thermidor. Mijne goddelijke Terezia! Wij overwinnen! Alles gaat uitmuntend. De Conventie heeft den quasi-dictator op het duidelijkst de waarheid gezegd. Na eene zitting van heden morgen tien uur tot vijf uur snelde ik naar huis, om je alles te melden, en je toe te roepen: Terezia! mijne koningin! mijne schitterende Fee! morgen worden de deuren der gevangenissen geopend, morgen ben je vrij! Mijne vrienden hebben in de drie laatste dagen de groote meerderheid der Conventie overreed, om aan den dictator den rug te wenden. Het triumviraat: Robespierre, Saint-Just en Couthon is ten doode opgeschreven. Ik heb met Fouché en Barras herhaaldelijk bezoeken afgelegd bij de aanvoerders der rechterzijde in de Conventie: Boissy d'Anglas, Durand de Maillane, Siéyès en Palastre de Campeaux. Eerst wilden ze niets van een verbond weten met “terroristen”. We wisten hun echter duidelijk te maken, dat wij tot hen kwamen, om met hunne hulp de Terreur af te schaffen. We toonden de lijst van dertig leden der Conventie, die over weinig dagen naar het Tribunal révolutionnaire zullen gezonden worden, tenzij de rechterzijde met ons medewerke, om het driemanschap te verpletteren. Eerst na ons derde bezoek hebben wij de medewerking van deze mannen verkregen. Onze overige vrienden: Barère, Collot d'Herbois, Fréron, Vouland, Vadier, Moyse Bayle, waarbij zich nu | |
[pagina 268]
| |
ook de zeer invloedrijke Billaud Varenne aansloot, hebben al de leden van de linkerzijde en de middenmannen de lijst met dertig doodvonnissen doen lezen. In het Comité de Salut-Public zijn Carnot en Cambon vijandig gestemd tegen het driemanschap wegens de schoolmeesterachtige critiek van l'incorruptible. Van morgen begon deze heel vroeg te tien uur in de Conventie. We wisten het, en waren gereed. Hij zou al zijne grieven openbaren. Hij deed zijn best zich zelven als een slachtoffer voor te stellen, en loochende, dat hij lijsten zou hebben saamgesteld van leden der Conventie, die zouden moeten verdwijnen. Hij had de groote onhandigheid Carnot en Cambon aan te vallen. Aan het slot zijner rede klonk luid applaus, en sloeg mij de schrik om het hart. Er werd zelfs besloten deze redevoering te doen drukken en aan alle gemeenten van Frankrijk rond te deelen. Maar daarop volgde oogenblikkelijk een verzet van onze zijde. Velen deden zich hooren, - Vadier, vooral Billaud-Varenne, vooral Cambon, die met de uiterste verontwaardiging protesteerde tegen de verwijtingen en aantijgingen van den pseudo-dictator. De Conventie kwam terug op haar besluit - de rede van Robespierre wordt niet gedrukt en rondgedeeld - en zie hier eene gevoelige nederlaag. De meerderheid heeft hem in den steek gelaten. Hij is zijn prestige kwijt. Bij het minste wat nu voorvalt, is hij verloren. Zijn val is aanstaande. Ik heb mij met je dolk gewapend - zoo hij morgen niet valt, sta ik hem | |
[pagina 269]
| |
naar het leven. We zullen beletten, dat hij aan het woord komt. De rechterzijde heeft ons plechtig beloofd hem niet aan het woord te laten komen - hij is nu een verloren man. Morgen zal zijn vriend, het “kind” Saint-Just eene uitvoerige redevoering houden ter rechtvaardiging van den pseudo-dictator. Ik zal het niet dulden. Met je blinkenden ponjaard in de hand vlieg ik naar de tribune, jaag hem van de spreekplaats, en bezweer de Conventie een eind te maken aan den onhoudbaren toestand. De groote meerderheid wil verandering. Robespierre is verloren, omdat hij de hand naar je heeft uitgestrekt, ma divine Terezia! Loopt alles goed af - dan kom ik morgen, om je in vrijheid te stellen. Het is mij onmogelijk te zeggen wanneer - dit hangt van de omstandigheden af. Als Robespierre verdwijnt met de zijnen, komen wij: Barras, Fréron, Bourdon de l'Oise en ik in het Comité. Houd goeden moed, mijne aangebeden Terezia! Nog eenige uren geduld - en ik prang je aan mijn hart, dat met zoo oneindig groot verlangen je tegemoet klopt. En dan zullen we vrij en zonder vrees belijden, dat je mijne innig vereerde vrouw bent - dan zal heel Parijs je huldigen als eene koningin....’ Het waren juist deze laatste woorden, die haar hadden doen wegzinken in eene eindelooze mijmering. Tallien zou bij de aangekondigde omwenteling aan het hoofd der zaken komen - zij zou eene schitterende woning kiezen, een salon openen, en door hare schoon | |
[pagina 270]
| |
heid en haar smaak heerschen over alles en allen te Parijs.... Zij mijmerde zoo lang, dat zij haast voor het eerst verrast werd bij het openen van hare deur door den cipiersknecht. Het was vijf uur. Ze mocht gaan wandelen op het hobbelige, met keien bevloerde binnenplein. De weg langs trappen, lange donkere gangen, door getraliede deuren, die knarsend open en toe gingen, was haar nu bijna gemeenzaam geworden. Zoodra zij in de vrije lucht was, trof haar een zonderling geraas, dat uit de omliggende straten scheen op te stijgen. Duidelijk onderscheidde zij het geklep van klokken, tromgeroffel en de verwarde geluidgolven, die uit een luid schreeuwende menigte opgaan. Ze stond een oogenblik stil. Haar trof eene zonderlinge aandoening, vrees of blijdschap, wellicht beiden te zaam. Er was dus eene nieuwe omwenteling in aantocht. Tallien was geslaagd, of wel de vrienden van Robespierre zegevierden. Het werd haar bang te moede. Ze zag de andere gevangen vrouwen langzaam op en neer loopen; ze mochten niet blijven staan. De cipiersknechten dwongen ze steeds heen en weer te loopen. Aan de vier hoeken van het binnenplein vertoonden zich groote hondenhokken, waarin reusachtige doggen, die aan kettingen vast lagen, en telkens een dreigend geblaf deden hooren. Terezia zag verlangend uit naar hare nieuwe vriendin, de bekoorlijke weduwe van den generaal Beauharnais. Zoodra zij zachtkens voortschrijdend het binnenplein begon op te wandelen, keerde eene der ge- | |
[pagina 271]
| |
vangenen zich om, en reikte haar zwijgend de hand. Josephine de Beauharnais was toen even een-en-dertig jaren oud, en vertoonde zich in den rijpen bloei harer tropische, creoolsche schoonheid, mocht het ook zijn, dat bitter lijden en maanden lange gevangenis hare wangen hadden doen verbleeken, en den gloed harer oogen hadden verdoofd. Terezia trok haar aan hare zijde. Beiden bogen de hoofden dicht bijeen, en spraken zoo zacht fluisterend, dat niemand der haar omringende vrouwen een woord zouden hebben kunnen opvangen. Josephine sprak het eerst: - ‘Ik ben zoo angstig, ma chère! Er schijnt iets vreeselijks te gebeuren in Parijs!’ Inderdaad werd het klokgelui steeds duidelijker, het straatgerucht dreigender, zooals het onrustwekkend altijd luider opsteeg tegen de muren van het gevangenisplein. Maar Terezia murmelde uiterst voorzichtig aan haar oor. - ‘Ik geloof, dat het iets heerlijks is! Tallien schreef mij, dat vandaag het Schrikbewind zal vallen, dat morgen de gevangenissen zullen geopend worden!’ Josephine sloeg plotseling hare armen om Terezia's hals, en verborg haar gelaat aan de witte pouffe van hare vriendin. Het was om een kreet van blijde ontsteltenis te smoren, dien zij naar haar levendigen, voor alle aandoeningen zoo uiterst vatbaren aard niet kon onderdrukken. | |
[pagina 272]
| |
- ‘Wees bedaard, Joséphine!’ - fluisterde Terezia. - ‘Anders scheiden ons de guichetiers! Tallien schreef mij, dat l'incorruptible gisteren in de Conventie eene nederlaag leed, dat hij heden nieuwe aanvallen heeft af te wachten. Ik reken er op, dat Tallien nog vandaag komt, om mij in vrijheid te stellen - en u ook, wees gerust!’ Josephine kon niet spreken. De aandoening overmande haar. Met door tranen bijna onverstaanbare stem, suisde het Terezia in de ooren: - ‘Mijne arme kinderen, die nu in doodsangst voor mij sidderen. Mijn Eugène! mijne Hortense! Ik kan het niet gelooven - o, het zou al te heerlijk zijn!’ Buiten de muren van het binnenplein klonk nu zeer duidelijk het tromgeroffel van voorbijtrekkende gewapende burgers. Er onstond beweging onder de gevangenen. De meesten stonden stil, en luisterden met eene uitdrukking van hooge nieuwsgierigheid. Plotseling vernam men de stem van den cipier Bault. Al de gevangenen moesten oogenblikkelijk naar hare cellen terugkeeren. Terezia mocht Josephine nog even omhelzen, en fluisterde: - ‘Moed, ma chère! Moed! Morgen zijn we vrij!’ Snel werden de ongelukkigen naar hare bedompte cellen teruggeleid. Bault scheen iets van hetgeen er te Parijs geschiedde te weten. Hij beval verdubbelde waakzaamheid en nauwgezette afsluiting van alle deuren, uitgangen en portalen. Terezia bedwong eene beweging van ongeduld, toen | |
[pagina 273]
| |
ze de enge, duffe ruimte binnentrad, waarbinnen ze twee maanden had geleefd. Met nog eenige uren geduld zou ze alles te boven komen. Ze begreep, dat er iets gewichtigs geschiedde. Het gerucht in de straten had eene groote beteekenis. En juist daarom begon eene bange ongerustheid haar te martelen. Zouden Tallien en zijne talrijke aanhangers overwonnen hebben? Waarom klonk het wapengekletter en het tromgeroffel in de straten? Zou er gestreden worden? Ten behoeve van wien? Zouden de Parijsche burgers misschien optrekken, om Robespierre, den populairen volksleider, ter hulp te komen? Zij sidderde. De drukkende atmosfeer van hare cel begon haar te benauwen. Zij drentelde onrustig heen en weer. Het was haar onmogelijk geregeld te denken. Arme Josephine! Indien op dat alles eens eene teleurstelling moest volgen! En daarna verdiepte Terezia zich van nieuws in den laatsten brief van Tallien. Eenigszins gerustgesteld bleef zij geruimen tijd zitten mijmeren. De vergadering der Conventie kon zeer lang duren, nu men bezig was over de toekomst der Republiek te beslissen. De Tuilerieën waren ver verwijderd van de rue du Roi de Sicile. Het was noodig, dat zij kalm bleef, dat zij met vertrouwen wachtte. Tallien haakte even vurig, als zij, naar eene hereeniging. Hij waagde er zijn leven voor - hij ondernam het zelfs den machtigen Robespierre en zijne vrienden ten val te brengen. Zij moest haar ongeduld betoomen, hoe moeielijk het ook viel. | |
[pagina 274]
| |
Zoo kropen de uren langzaam voorbij. De hitte scheen altijd toe te nemen. De avond begon te vallen. De lucht, voor zoover zij die door het getraliede venster kon zien, was bedekt met donkere, dreigende onweerswolken. Een steeds klimmend gevoel van moedeloosheid en vertwijfeling drukte loodzwaar op haar neer. Het scheen of dof rommelende donderslagen uit de verte naderden. Maar het gerucht hield op, en alles werd doodstil. Terezia ontdeed zich van de nauwsluitende muts, om verademing te vinden. Ze ontbond den vollen hairknoop op het achterhoofd, en deed de fluweelzachte, donkerbruine hairen over nek en schouders zwieren. Herhaaldelijk dronk zij uit de groote kruik met water, die op haar tafeltje stond. Zij kon niet rustig blijven. Allerlei vragen bestormden haar. Zou ze moeten gelooven, dat Tallien en zijne vrienden in de Conventie de nederlaag hadden geleden? Want de uren verliepen, en de vurig verbeide verlosser kwam niet. Langzaam viel de schemering, terwijl telkens het dof gerucht van verwijderde donderslagen tot haar doordrong. Zou alles verloren zijn? In hare radeloosheid wierp ze zich op hare knieën naast haar bed. De kwellende hitte werd haar te machtig. Ze ontknoopte hare pouffe, en ontblootte hals, rug en boezem, daar de zwarte japon van serge uiterst laag was uitgesneden in het vierkant over rug en borst. Het oude Spaansche bloed sprak toen in haar hart. Zij herinnerde zich de gebeden harer jeugd - en vouwde de handen. Het hoofd verborgen in de kussens, stamelde | |
[pagina 275]
| |
zij eene reeks vurige beden tot de Heilige Jonkvrouw des Hemels, met tranen haar smeekend mededoogen te hebben, haar nog eens te willen redden uit dezen dreigenden nood. Het scheen of het gebed haar rust schonk. Moegeschreid kwam eene zachte indommeling, bijna eene sluimering over haar, en vergat zij de nijpende smart en het pijnigende verlangen.... Zelve wist zij niet, hoe lang deze toestand van verdooving aanhield. Luid knallende donderslagen deden haar weldra wakker worden. Het was volkomen duister in hare cel, maar door het venster zag zij het verblindend, spookachtig blauwe licht van de bliksemstralen, en hoorde zij het ratelen van donder en slagregens. Haar klein, kostbaar zakuurwerk van goud wilde zij raadplegen, maar hare oogen schemerden bij het onzekere licht van den bliksem. Een groote, doodelijke angst, dat alles mislukt was, dat Tallien zelf gevangen genomen kon zijn, dat ze nu binnen weinige dagen aan den beul zou worden overgeleverd, deed haar onophoudelijk door de enge ruimte heen en weer loopen. En het woedend geraas der donderslagen verdoofde de luide kreten van ontzetting, die ze in hare wanhoop niet meer kon onderdrukken.... Plotseling stond ze stil.... Er ontstond luid gerucht in het gebouw der gevangenis. Deuren werden open- en toegeworpen. Het geblaf der doggen klonk boven alles uit. Stappen naderden. Snel greep ze naar den batisten halsdoek en sloeg dien los om haar hals en schouders. Er knarste een sleutel | |
[pagina 276]
| |
in het slot van hare celdeur. Haastig werd de deur geopend. Licht van verschillende lantaarnen stroomde naar binnen. - ‘Terezia! mijne Terezia!’ - klinkt eene luide stem - de stem van Tallien. Oogenblikkelijk voelde ze zich omvangen door twee krachtige armen.
Terezia was gered. Tallien had getriomfeerd. De Conventie had Robespierre en zijne vrienden in hechtenis doen nemen, maar de gemeenteraad van Parijs had ze in vrijheid gesteld. En nu volgde de laatste worsteling tusschen Conventie en Commune, die met de nederlaag van Robespierre en de zijnen eindigde. Vandaar dat Tallien - nu lid van het Comité de Salut public - eerst na middernacht verscheen. En hiermee eindigt de roman van Madame de Fontenay, die over weinige maanden op wettige wijze den naam van Madame Tallien zal dragen. Het gaat niet aan dezen nieuwen roman, die duurde van 9 Thermidor 1794 tot 8 April 1802, hier met een enkel woord te verhalen. Alleen dit zij nog vermeld: Terezia heeft Tallien verstooten, omdat zij zelve steeds hooger steeg in aanzien en onderscheiding aan het hof van den Eersten Consul en den Keizer Napoleon; omdat Tallien bleek | |
[pagina 277]
| |
te zijn een avonturier zonder talenten, die alleen door den loop der gebeurtenissen was omhooggestuwd. Tallien, die gedurende het Directoire zitting had genomen in den Conseil des Cinq Cents, werd genoodzaakt den 20 Mei 1798 zijn ontslag te nemen. Hij ging in Juni van dat jaar met den Generaal Bonaparte naar Egypte als savant. Hij scheidde op wettige wijze van Terezia, 5 April 1802. Later werd hij door de gunst van den Keizer consul te Alicante. Hij stierf geheel vergeten in 1820 te Parijs. Terezia hertrouwde in 1805 met den Prins Joseph de Caraman-Chimay, schatrijk edelman uit Henegouwen en Grande van Spanje der eerste klasse. Zij leefde in eer en aanzien tot 1835 op het kasteel van haar derden echtgenoot, of des winters te Brussel. De eenige tegenspoed, dien zij ondervond, was, dat Koning Willem I haar in het tijdvak van 1815 tot 1830 niet aan zijn hof wilde toelaten. De herinneringen aan haar avontuurlijk leven, haar aandeel in de groote gebeurtenissen der revolutie, schijnt Koning Willem I te hebben bewogen de vrouw van een zijner eerste edellieden dus op een afstand te houden. Maar in de geschiedenis staat haar naam met onuitwischbare letters geboekt - omdat zij den arm van Tallien heeft gewapend, en de rechtstreeksche oorzaak is geweest tot de samenzwering van den negenden Thermidor. |
|