Madame de Fontenay
(1897)–Jan ten Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 220]
| |
Hoofdstuk XVII.
| |
[pagina 221]
| |
tijden gehouden, waarvan de ongehoordste wonderen verteld werden. Men sprak van een vertrek bij Méot, waar zwakke en uitgeputte genotzuchtigen in eene kuip met wijn gemasseerd werden door vrouwenhanden; men verhaalde, dat er eene feestzaal was voor groote soupers - la salle d'Apollon - waar een uitgelezen gezelschap verrast werd door een zich ontsluitend plafond. Uit dat plafond daalden neder: Cypris van Knidos met myrtetakken getooid, of Diana met een pantervel over den naakten boezem, of Aurora, rozen strooiend over de hoofden der gasten. Men vertelde daarenboven, dat deze godinnen, eenmaal in la salle d'Apollon aangekomen, al heel spoedig hare Olympische grootachtbaarheid uit het oog verloren. Tegen zes uur van den 11den Prairial (30 Mei) vloog Tallien de hoofddeur van Méot in de rue des Bons Enfants binnen. Hij haastte zich naar een zijvertrek, waar een deftig burger - de maitre d'hotel van Méot - geheel in het zwart, met kanten aan jabot en manchetten, zich diep boog voor Tallien. - ‘Basile! De groene kamer!’ - ‘Tot uw dienst, burger-representant!’ - ‘De citoyenne zal oogenblikkelijk verschijnen!’ Vlug snelde Tallien terug naar het corridor, en hield het oog op den hoofdingang. Basile, de maitre d'hotel, volgde hem. Zoodra het ratelen van een fiacre vernomen werd, keken beiden met groote belangstelling. Eenige fiacres reden voorbij. Eindelijk stond er een stil. Basile haastte zich toe te schieten, en eene zeer | |
[pagina 222]
| |
dicht gesluierde vrouw naar binnen te leiden. Aan 't eind van het corridor greep Tallien hare hand, en fluisterde eenige vroolijke woorden. Snel zijn arm grijpend, klom de gesluierde vrouw met hem, voorafgegaan door Basile, eenige trappen op, doorliepen zij gangen en portalen, en stonden stil voor een vertrek, aan de gasten van Méot als la chambre verte bekend. De gesluierde dame ging snel naar binnen, gevolgd door de beide mannen. Ze ontdeed zich van haar grijzen Rubenshoed en hare dichte voile; ze ontknoopte de lange handschoenen, en zag in een grooten spiegel naar haar kapsel. Basile boog zich voor Tallien, en zei met groote plechtigheid: - ‘Burger-representant! Wat zullen we de eer hebben u op te disschen?’ Tallien kende de macht en de pracht van den traiteur Méot, daarom stelde hij snel een menu op: huitres de Cancale, soupe nationale, petit pâtés à la Mazarine, turbot, jambon, perdrix rouges, gateaux aux pistaches de Pithiviers, fromage de Neufchâtel, ratafia d'ananas. Hij voegde er nog een order voor den someiller bij: eene flesch Cannet Pauliac van 1786 en eene flesch Champagne van 1779. Zoodra Basile verdwenen was, trad Tallien haastig op Terezia toe. Hij trok haar aan zijne borst, en omhelsde haar met lang onderdrukt verlangen. Zij maakte zich evenwel snel uit zijne armen los, en zei: | |
[pagina 223]
| |
- ‘Ons eerste werk is nu te beraadslagen over de maatregelen, die we moeten nemen. De mouchards dringen tot Fontenay-aux-Roses door - ik ben niet meer veilig!’ Terezia ging aan eene prachtig gedekte tafel zitten op eene sofa met lichtgroen satijn overtrokken. Tallien plaatste zich tegenover haar. Zij had zich maar zeer eenvoudig gekleed. Haar rijk donkerbruin hair werd nu nooit meer gepoeierd, maar in een breeden Griekschen wrong saamgebonden. Haar zwart zijden japon was laag uitgesneden, maar over haar boezem droeg ze eene smalle pouffe van Mechelsche kant. Om hare leest had zij een breed lint in de nationale kleuren met een grooten strik aan de linkerzijde. Hare nauwsluitende mouwen reikten tot aan de elleboogen, en waren voorzien van breede strooken Mechelsche kant, die soms bijna op hare handen vielen. Tallien zag haar aan met oogen vol bewondering en aanbidding. Terezia bemerkte het, en glimlachte, terwijl ze over de tafel hem even hare hand toestak, die hij met dwepende vereering aan zijne lippen bracht. Daarna begon ze: - ‘Het is van het hoogste gewicht, dat we ernstig spreken, mon ami! Alles moet nauwkeurig overwogen worden. Ik vertrouw ten volle op je grooten invloed, en je groote populariteit, maar ik ben niet gerust....’ - ‘Terezia! mijne koningin! o, maak je niet noodeloos angstig! Het Comité durft niets tegen mij ondernemen. Herinner je eens alles! Ik kwam uit Bordeaux | |
[pagina 224]
| |
niet volkomen gerust, omdat ik moest onderstellen dat de rapporten van Jullien de la Drôme fils mij op alle mogelijke wijzen zouden hebben belasterd. En toen ik mij in de Conventie vertoonde, verwelkomde mij een luid applaus, en werden aller handen naar mij uitgestoken! Ik heb mij later voor de leden van het Comité dapper verdedigd - en bewezen, dat eerzuchtige intriganten mij met hun achterklap hadden pogen te schaden. Alleen Robespierre bleef koud en achterdochtig....’ - ‘o, Robespierre! Hij is onze grootste vijand - ik haat hem, ik verfoei dien ellendigen schoolmeester....’ Plotseling zweeg Terezia. De sommeiller bracht geurigen wijn, en Basile de oesters van Cancale. Toen ze vertrokken waren, antwoordde Tallien: - ‘Robespierre zal niets tegen ons durven. Nadat hij het Comité overtuigd had, dat aan het Hebertisme een eind moest gemaakt worden, op het oogenblik, dat Hébert werd gevonnisd door het Tribunal révolutionnaire, heb ik, het was den eersten Germinal,Ga naar voetnoot1) onder luiden bijval in de Conventie gezegd, dat niet alleen de resten der Hebertisten moesten verdelgd worden, maar ook de aristocraten, de gematigden en de Feuillants, die zich nu verheugen over den val der Hebertisten, tot groote droefenis van alle patriotten. Vele stemmen verhieven zich in de Conventie, die verzochten, dat mijne redevoering zou gedrukt en rondgedeeld worden - maar Robespierre verzette zich er tegen....’ | |
[pagina 225]
| |
- ‘Zie je wel, altijd Robespierre!’ - ‘Ja, maar den volgenden dag, 2 Germinal, koos de Conventie me tot voorzitter, en ik bleef het tot 16 Germinal,Ga naar voetnoot1) ondanks Robespierre. Het waren juist zeer moeilijke dagen. Het Comité wist door te drijven dat Danton, Camille Desmoulins en hunne club in hechtenis werden genomen - vooral om de heftige taal van Camille in Le Vieux Cordelier. Toen ze veroordeeld waren op 16 Germinal, trad ik af - en bemerkte met voldoening, dat er zeer vele leden der Conventie in stilte morden. De mannen die, even als ik, uit de departementen waren teruggeroepen: Fouché, Rovère, Bourdon de l'Oise, Thuriot, Lecointre, Legendre, Barras en Fréron toonden zich uiterst verbolgen. Ik sloot mij onmiddellijk bij hen aan....’ Men zweeg een oogenblik. Het diner deed zich gelden. Basile kwam met een paar knechts verschillende schotels aanbieden. Tallien moedigde Terezia aan een glas fonkelenden wijn te drinken. Ze glimlachte, en gehoorzaamde. Het gesprek werd voortgezet. Tallien vervolgde: - ‘Na Danton's dood werd de partijformatie hoe langer hoe duidelijker. De ontevredenen zwegen - schoon ze in grooten getale zich onderling aaneensloten. Robespierre deed al meer en meer zijn persoonlijken invloed gelden. Je weet het nog wel. Toen ik voorzitter van de Conventie werd, schreef ik je, om Bordeaux te verlaten, en zeer voorzichtig naar | |
[pagina 226]
| |
Fontenay-aux-Roses over te komen. Ik kon je niet langer missen - het was me onmogelijk. We hebben ons zeer verstandig gehouden - ons niet in het publiek vertoond! Een enkelen keer mochten we het wagen hier een oogenblik van een kort tète-à-téte te genieten - maar het hoofd fier opheffen kunnen we nog niet!’ Terezia zuchtte. Ze dronk den amberkleurigen champagne met weinig geestdrift. Het was meer dan zes weken geleden, dat ze uit Bordeaux terugkwam, en nog altijd had zij vreezend en bevend zich in hare villa opgesloten, en alleen maar zeer ter sluiks zich in Parijs gewaagd, om met Tallien te dineeren. - ‘Helaas!’ - zei ze neerslachtig. - ‘Onze illusiën worden niet vervuld, en Robespierre tyranniseert ons!’ - ‘Niet langer dan de meerderheid der goede patriotten het verkiest. Hij nadert zijn val. Ik voorspel het je, mijne goddelijke Terezia! Hij heeft in de Conventie, eenige weken geleden, eene zeer gevaarlijke overwinning behaald. We spraken er laatst nog over. Om het Hebertisme voor goed ter dood te veroordeelen, heeft hij de Conventie overgehaald bij dekreet het bestaan van een Etre Suprême en van de onsterfelijkheid van onzen geest te erkennen. Hieruit blijkt duidelijk zijn toeleg, om weldra als dictator aan het hoofd der Republiek te staan. En daarbij komt nog voor acht dagen de zoogenaamde aanslag op zijn leven door Cécile Renault.... Het arme schepsel heeft niets gedaan | |
[pagina 227]
| |
dan bij de Duplays naar hem te vragen op ontevreden toon! Wacht maar! Ik heb het van mijne vroegere collegaas in het Comité de Sureté generale, ik heb het van Amar, Vadier en Voulland, dat zij nu een monsterproces zullen beginnen, waarbij zoovele hoofden zullen vallen, dat heel Parijs zal vragen: - waarom zooveel slachtoffers voor dien eenen man?’ Terezia zag Tallien met groote, uitvorschende oogen aan. - ‘Maar, mon cher!’ - zei ze ontroerd. - ‘Met dit al blijft de toekomstige dictator nu aan het hoofd van het Comité - en hoe zul-je beletten, dat hij mij naar het Tribunal zendt?’ Tallien sprong van zijn stoel op, en de rechterhand opheffend sprak hij plechtig: - ‘Ik zweer, dat Robespierre, als hij maar één vinger naar je uitstrekt, een man des doods is!’ Er werd zacht aan de deur van la chambre verte geklopt. Tallien opende de deur. Basile stond buigend vóór hem, en overhandigde hem eene strook papier. Tallien scheen hevig ontsteld, en sloot de deur zeer voorzichtig. Terezia sloeg de kleine mooie handen, met gouden en juweelen ringen versierd, voor de oogen. Zij vreesde eene ramp. Tallien ontcijferde snel de weinige woorden, die op het papier stonden: ‘Hoewel zeer ongelegen, kom ik waarschuwen. Er dreigt gevaar. Taschereau-Fargues.’ Die naam was hem zeer wel bekend. Taschereau was een der onder-secretarissen van het bureel der | |
[pagina 228]
| |
Conventie, een soort van beschermeling van Robespierre, maar zijn vriend uit vroegere jaren, toen ze saam aan den Moniteur arbeidden. Tallien boog zich over Terezia, kuste het kroezend en geurig hair aan hare slapen, en zei: - ‘Eene waarschuwing van een goed vriend, chérie! Zie eens!’ Terezia greep snel het papier, en zei na vluchtige lezing: - ‘Die vriend zal wachten, tot we hem roepen! Laat hem hier komen - ik ben zeer ongerust!’ In groote spanning werd Basile geraadpleegd. De citoyen Taschereau zat in het groote salon beneden rustig te wachten. Toen hij binnenkwam - een zeer jong mensch met lang blond hair en een langen spitsen neus, - werd er diep gebogen. Tallien stelde Terezia voor als ‘la citoyenne Cabarrus.’ Taschereau-Fargues nam plaats aan de tafel, kreeg een glas wijn, en haalde diep adem. Tallien en Terezia keken hem aan, met kloppend hart en bange verwachting. - ‘Mon cher Tallien!’ - begon de jonkman. - ‘Ik kom om je in het diepst geheim te waarschuwen. Ik ben in mijne betrekking zeer veel in aanraking met de leden van het Comité de Salut public - en heb van daag eenige woorden opgevangen, gewisseld tusschen Billaud-Varenne en Robespierre.... Zij spraken van bevelschrift tot gevangenneming - en ik hoorde den naam van la citoyenne Cabarrus....’ Tallien sloeg met de vuist op de tafel. | |
[pagina 229]
| |
- ‘Je vergist je, Taschereau.... de schelmen durven niet!’ Terezia was doodsbleek geworden. Taschereau keek Tallien zeer ernstig aan, en antwoordde: - Tallien! Je weet, dat ik je vriend ben! We hebben samen moeilijke dagen doorleefd! Daarom alleen doe ik eene daad, die ik eigenlijk moet afkeuren, - ik verraad een geheim van Robespierre, aan wien ik mijne positie te danken heb! Ik doe het alleen, omdat ik weet, dat de citoyenne Cabarrus je echtgenoote zal worden - en dat mij een middel is te binnen gevallen, waardoor alle ellende kan worden afgewend!’ Tallien greep de rechterhand van Taschereau, en vroeg haastig: - ‘Welk middel?’ - ‘De citoyenne mag niet meer naar Fontenay-aux-Roses terugkeeren. De speurhonden der geheime politie hebben de villa in stilte omsingeld. Robespierre wil haar nog heden avond of nacht te Fontenay-aux-Roses laten arresteeren. Het komt er nu op aan de citoyenne Cabarrus voor eene pooze ergens in veiligheid te brengen. Ik heb daartoe eene uitmuntende gelegenheid. Te Versailles, in eene zeer stille straat, in een zeer gewoon huis, woont mijne nicht, de citoyenne Desbordes, eene weduwe, die gaarne hare kamers verhuurt.... daar kan zij zich verschuilen en vermommen, zooveel ze wil!’ Terezia zag Tallien met oogen vol tranen aan. - ‘En daar zal ik sidderen bij ieder geluid - in | |
[pagina 230]
| |
elkander krimpen, als ik voetstappen hoor.... o, God! Tallien! verlos ons van het monster Robespierre!’ Tallien sprong op, en zijn glas omhoog heffend riep hij: - ‘Ik heb gezworen, dat Robespierre een man des doods is, als hij een vinger naar je uitstrekt! Ik zal mijn eed houden!’ Taschereau verzekerde nu aan beiden, dat Terezia zonder eenig gevaar te Versailles zou vertoeven. Hij zelf zou haar vergezellen, om de citoyenne Desbordes van alles in te lichten. Hij ried Tallien af met hem naar Versailles te gaan. Het beste zou zijn, zoo Terezia met hem te voet vertrok naar de Place Vendôme, waar een gesloten fiacre op hem wachtte. Zoodra zij in veiligheid te Versailles zou zijn aangekomen, zou Taschereau in aller ijl naar Parijs terugrijden, en Tallien van den uitslag op de hoogte stellen in zijne woning rue de la Perle, 17. Men overwoog de zaak van alle zijden, en ten slotte werden ze het eens, dat Taschereau zijne maatregelen uitmuntend genomen had.
De duisternis was gevallen, toen een jong mensch met eene zorgvuldig gesluierde vrouw zich in de rue des Bons Enfants vertoonde, zeer voorzichtig in de schaduw der huizen vooruitsnellend naar de rue Saint-Honoré. Op dat oogenblik kwam van den overkant der straat, juist tegenover Méot's restaurant, een don- | |
[pagina 231]
| |
kere gestalte, weldra gevolgd door vier anderen, die zonder met elkaar te raadplegen het tweetal op verschillende afstanden volgden. De jonkman sprak niet tegen zijne gezellin, en werd te midden der talrijke voorbijgangers niet gewaar, dat men hen op hunne schreden vergezelde. In de rue Saint-Honoré ontdekten zij niets, dat hen verontrustte. Ze liepen niet al te gehaast, om opzien te vermijden. Hunne volgers verdeelden zich aan beide zijden van de straat. Even voorbij het toen zoo beroemde klooster der Jakobijnen sloeg het paar rechtsom naar het Vendôme-plein. De vijf donkere figuren, omringden hen in alle richtingen zoo beleidvol, dat noch Terezia, noch Taschereau het minste vermoeden konden vormen. Op het Vendôme-plein in een donkeren hoek, stond Taschereau stil bij een wachtenden fiacre. De koetsier sprong van den bok, en opende het rijtuig voor de dame. Taschereau zei op bijna fluisterenden toon: - ‘Versailles! Rue de l'Orangerie, 15!’ Toen hij in het rijtuig stapte, stiet hij tegen een voorbijganger, die vlak naast den koetsier stond. Hij hechtte er geen gewicht aan. Met den prachtigen, warmen Mei-avond was het druk in de straat en op het plein. De voorbijganger, die naast den koetsier stond, had de zacht uitgesproken woorden volkomen verstaan. Zoodra het rijtuig zich in beweging stelde vereenigden zich de vijf personen voor korte pooze. Op onverstaanbaren toon voor voorbijgangers werden bevelen uitgedeeld. Twee van dit geheimzinnig gezelschap haastten | |
[pagina 232]
| |
zich een rijtuig te nemen, den koetsier bevelend hen te rijden naar Versailles, Rue de l'Orangerie, 15. Terezia zonk, overmand van velerlei aandoeningen, in een hoek van het rijtuig. Bittere tranen biggelden over hare wangen. Het afscheid van Tallien was ongemeen hartstochtelijk geweest. Beiden werden beklemd door bange vrees. Maar Taschereau sprak hun moed in - hij twijfelde geen oogenblik aan den goeden uitslag. Hij zweeg nu uit eerbied voor hare smart, en waagde het niet een woord in het midden te brengen. De koetsier reed in vluggen draf - hij had een rit van meer dan drie uren vóór zich. Langzaam, zeer langzaam, herstelde zich Terezia. Zij sloot de oogen - en zag onmiddellijk de ontstelde gelaatstrekken van Tallien op het oogenblik van haar vertrek.... Haar hart klopte met geweldige slagen. In 't eind luisterde zij naar Taschereau, die haar vele bijzonderheden omtrent de citoyenne Desbordes en haar huis in de rue de l'Orangerie mededeelde.... Aan de lange marteling van dezen rit kwam tegen elf uur in den nacht een einde. In de rue de l'Orangerie was alles doodstil en verlaten. Terezia werd zeer goed ontvangen door de citoyenne Desbordes, die door Taschereau in korte woorden op de hoogte werd gesteld. Taschereau moest terstond weer naar Parijs terug, om Tallien den gelukkigen uitslag zijner reis mede te deelen. Terezia trok zich snel terug in de haar aangewezen kamer, en nogmaals barstte zij in een hartstochtelijk | |
[pagina 233]
| |
snikken uit. Ze knielde voor haar bed, legde het hoofd op haar linker arm, en poogde kalmer te worden. Ze was nu in veiligheid. Ze zou de uiterste voorzichtigheid in acht nemen. Zoo dacht ze, zoo kwam verademing, zoo ontfermde zich langzaam een weldadige slaap over haar.... Kwart na twaalven werd zij plotseling wakker door een luid gerucht. Ontsteld oprijzend, zag zij door de gordijnen van hare vensters een rossen gloed. Mannen met fakkels stonden voor de deur der citoyenne Desbordes. Eene luide stem klonk door de stilte van den nacht. - ‘In naam der wet! Open de deur!’ De speurhonden der politie hadden hun plicht gedaan. Twee generaals, La Valette en Boulanger, omstuwd door gendarmen, traden binnen bij de weduwe Desbordes, met een bevelschrift tot inhechtenisneming van de citoyenne Cabarrus, veuve Fontenay. |
|