| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI.
Booze tijdingen.
Terezia keek op de marmeren pendule - het was even half een. Er moest dus iets buitengewoons zijn - haar hart begon luid te kloppen. Zij wenkte den Markies de Paroy, dat de audiëntie was afgeloopen. Tot Saint-Flour zei ze snel, wijzend op het kleine salon:
- ‘Zeg aan allen, dat ze morgen kunnen terugkomen!’
Daarna ijlde ze haastig naar de eetzaal, de purperen sjaal dicht om hals en boezem geslagen.
Toen ze binnentrad, bleef ze een oogenblik stilstaan van verbazing. Tallien en Ysabeau spraken hartstochtelijk luid, op een afstand stonden haar oom Cabarrus en de cargadoor Jean Bergeon stil fluisterend. Aan de gedekte tafel, met bloemen, kristal en zilver overdekt,
| |
| |
zat eene vrouw van middelbaren leeftijd, eene blonde, zeer gezette dame met kwijnend lichtblauwe oogen, vaag herinnerend aan eene Vlaamsche schoonheid, zooals Jordaens ze placht te schilderen - zij, die echtgenoote was van den citoyen-représentant Ysabeau.
Terezia had wel den vrede bewaard met haar oom Cabarrus, maar deze was ontstemd over hare houding tegenover hem, over haar plotseling vertrek na den dood van den Markies de Fontenay. Ze had hem herhaaldelijk bezocht, zijne goedkeuring verworven voor haar gedrag tegenover Tallien ten opzichte van vele ongelukkigen, die ze het leven redde, maar Jacques Cabarrus kon haar niet vergeven, dat zij zich buiten huwelijk verbond aan een terrorist - zij, eene markiezin door haar huwelijk. Het hielp Terezia niet, dat zij haar oom duidelijk maakte, hoe het in de gegeven omstandigheden beter was het huwelijk uit te stellen, daar het Comité de Salut public te Parijs niet duldde, dat de Comissarissen der Conventie zich met iets anders bezighielden dan met de belangen der Republiek. Hoofdofficieren, die de legers van den Staat tot de overwinning hadden geleid, waren in hechtenis genomen, omdat zij gedurende hun veldtocht zich in het huwelijk hadden begeven zonder voorkennis van het Comité te Parijs. Oom Cabarrus had er zich niet toe laten overhalen het huis van Tallien te bezoeken, wat ook de gevolgen mochten zijn. Hij begreep evenwel, dat in de buitengewone tijden, die men beleefde, bij de geheel ongemeene lotgevallen van Terezia, het zaak was niet te veel te eischen.
| |
| |
Toen ze bij het binnentreden plotseling stilstond, ontsnapte haar een uitroep van verbazing. Nu zwegen ze allen. Armen, hals en boezem nog meer verschuilend in de purperen sjaal, richtte ze een onderzoekenden, angstigen blik op Tallien. Deze gaf een wenk aan de anderen, en haastte zich haar tegemoet te komen.
- ‘Chère amie!’ - sprak hij. - ‘Wij komen wat vroeger voor het diner, want.... we hoorden belangrijk nieuws. De burgers Cabarrus en Jean Bergeon zijn verschenen, om ons te waarschuwen. Er worden komplotten te Bordeaux gesmeed tegen ons beiden. Wees gerust! Niemand zal ons deren - wij hebben de macht in handen!’
Terezia verbleekte.
- ‘Wordt ons leven bedreigd?’ - vroeg ze met verschrikte stem.
- ‘Daar is geen sprake van! Ik zal je alles zeggen. Ga mee naar de antichambre hiernaast - de vrienden zullen ons volgen!’
Tallien verried, dat hij niet op zijn gemak was, daar hij zijn blik afwendde voor de doordringende, vragende oogen van Terezia. Hij bood haar zijn arm, de anderen volgden. De groote voorkamer, aan de eetzaal palende, bestemd om gasten te ontvangen, als er officiëele diners gegeven werden, was geheel gebleven, zooals ze er uitzag voor het vertrek der familie de Chauvelin. De ouderwetsche meubels en de donkere tapijten aan den wand stemden tot ernst en kalmte. Terezia en Madame
| |
| |
Ysabeau namen plaats op eene breede sofa - de mannen zetten zich op stoelen in een kring. Terezia kon haar ongeduld niet bedwingen, haar hart klopte voortdurend luider.
- ‘Tallien! zeg me in een paar woorden, wat ik moet hooren! Ons dreigt gevaar! Ik gevoel het!’
Ysabeau, die de ontroering van Tallien bespeurde, zei snel:
- ‘Er is volstrekt geen gevaar, citoyenne! We hebben van morgen ontdekt, dat er een spion van Robespierre in Bordeaux is, die onze burgers uithoort, en brief op brief schrijft aan het Comité de Salut public.’
Terezia hief met eene fiere beweging het hoofd op, terwijl ze een slip van hare purperen sjaal over haar schouder wierp.
- ‘Ik wil hopen, dat de Comissarissen der Conventie in staat zijn lage spionnen onschadelijk te maken!’
- ‘Zeker, ma chère amie!’ - viel Tallien in. - ‘Maar de spion is ontsnapt op reis naar Marseille, en sedert de laatste maanden heeft hij dagelijks brieven geschreven aan Robespierre en Couthon.’
- ‘Welnu! Tallien en Ysabeau zijn, dunkt me, wel in staat een Robespierre en een Couthon het hoofd te bieden!’
Terezia sprak op ontsteld verontwaardigden toon, 'tgeen eene zekere algemeene verlegenheid teweegbracht.
Tallien herstelde zich het eerst, en antwoordde:
- ‘Chère amie! Je bent nog niet geheel op de hoogte van hetgeen er is gebeurd. Als de citoyen Cabarrus
| |
| |
zoo goed wilde zijn met enkele woorden meê te deelen, wat hij daareven aan ons Commissarissen heeft gerapporteerd....’
Jacques Cabarrus zat met over elkaar geslagen armen in diep gepeins. Hij richtte nu het hoofd op, en antwoordde zeer ernstig:
- ‘Burger-representant! U weet, dat alleen belangstelling in het lot van mijne nicht mij van morgen tot u bracht. Al, wat mij bekend is, vernam ik door mededeelingen van den citoyen Jean Bergeon. Hij weet meer dan ik!’
Ieders oog richtte zich naar den cargadoor. Deze was in geen benijdenswaardigen toestand. Men wist te Bordeaux, dat hij geen Jakobijn was. Daarenboven, het oog was op hem gevallen, sedert hij gewikkeld was in de geheimzinnige zaak, die hem al eenmaal voor Tallien had doen verschijnen. Tweederlei bezwaar deed hem vreezen. Hij had de zesduizend livres, door eene onbekende citoyenne hem toevertrouwd, naar Londen overgemaakt in het belang der vluchtelingen; hij kwelde zichzelven dagelijks met veel angst, dat dit feit aan het licht zou komen. In de tweede plaats bekommerde hij zich over den stap, die hij dien morgen gedaan had, toen hij den reeder Cabarrus zijn vertrouwen schonk, en deze hem meetroonde naar het Grand-Séminaire. In één opzicht alleen was hij gerust. Zijne kennismaking met Tallien in de cipiersloge van het voormalig klooster der Recollets scheen een gunstigen indruk op dezen te hebben na- | |
| |
gelaten. Hij werd dien morgen zeer goed ontvangen.
Zoodra Cabarrus de aandacht op hem gevestigd had, had Ysabeau onmiddellijk uitgeroepen:
- ‘Laat den citoyen Bergeon het vertellen - hij heeft alles zelf bijgewoond!’
De cargadoor boog het hoofd, en sprak, terwijl hij telkens onwillekeurig den blik naar Terezia richtte:
- ‘Mijne betrekking van cargadoor maakt, dat ik dagelijks aan de kaden der rivier vertoef. Ik bezoek de schepen, die op stroom liggen, ik spreek met kapiteins, reeders, kooplui, stuurlieden en matrozen. Het is noodzakelijk, dat ik bijeenkomsten houd met varensgasten in de koffiehuizen of aan de werven. Zoo ben ik in staat geweest op te merken, dat gedurende de maanden December en Januari een vreemd burger, in het zwart gekleed, zich overal in de koffiehuizen van de Porte de Bourgogne, Porte du Calliau en Porte Saint-Pierre vertoonde. Hij sprak drok met de personen, die hij aantrof. Hij handelde meestal over hetgeen er te Parijs voorviel. Hij waarschuwde de Jakobijnen van Bordeaux tegen alle sympathieën voor Hébert en Chaumette. Telkens herhaalde hij: “Ce sont de mauvais citoyens! Ils ne sont pas de bonne foi!” Hij verklaarde, dat Robespierre een vurig tegenstander was der Hébertisten, omdat Hébert met zijne Déesse de la Raison de Fransche Republiek voor heel Europa belachelijk had gemaakt. Hij verzekerde allen Jakobijnen van Bordeaux, dat Robespierre zeer ontsticht was over de Hébertistische geweldenarijen in de departementen,
| |
| |
dat hij er zeer spoedig een eind aan zou maken. Daarna deed hij een aanval op de burgers Tallien en Ysabeau. Hij vroeg eerst of alle aanwezigen goede Jakobijnen waren, waarop een luid geschreeuw van bijval volgde. Toen verkondigde hij, dat de Commissarissen der Conventie te Bordeaux geene goede Jakobijnen waren. Hij voegde er bij: ‘Ik vrees niemand. Ik kom om de waarheid te weten, met eigen oogen te aanschouwen, wat hier voorvalt - en ik heb mij geërgerd, toen ik voor eenige weken een allerbelachelijksten optocht hier in de straten van Bordeaux moest zien voorbijtrekken. In twee schitterende equipages, door schimmels getrokken, zaten de Commissarissen Tallien en Ysabeau - naast Tallien, ge hebt het allen gezien, zat eene vrouw, die men nu de citoyenne Tallien noemt, maar wij Parijzenaren weten het beter, het is de ci-devant-Marquise de Fontenay, eene aristocratische intrigante. Ze zat daar in het kostuum van eene Déesse de la Raison, met eene roode muts, het lange zwarte hair uitgespreid over een hemelsblauwen mantel, in de linkerhand een speer, de rechter rustend op den schouder van Tallien.... een duidelijk teeken van Hébertisme....’
- ‘De mouchard liegt!’ - viel Terezia toornig in. - ‘Geen Hébertisme hoegenaamd. Ik droeg het kostuum der Fransche Vrijheidsmaagd. Ik droeg het, omdat het mij goed staat, en omdat de burger Tallien mij gaarne zoo ziet!’
Tallien gaf aan den cargadoor een wenk voort te gaan.
| |
| |
- ‘Nadat de Parijzenaar aldus gesproken had, liet zich een dof gemurmel hooren. Sommigen waren ontevreden, omdat ze de burgers-representanten voor goede Jakobijnen houden, anderen zwegen, omdat ze niet durfden juichen uit vrees voor Lacombe. De Parijzenaar riep luide: “Ik zie het al, Jakobijnen van Bordeaux! Men is bevreesd, dat de Commissarissen zullen vernemen, wat hier gesproken is! Ik vrees er niet voor. Het Comité de Salut public te Parijs weet, wat hier geschiedt. Binnen kort zal er verandering komen!” Zoo sprak hij in de laatste dagen van Januari. Nu gebeurde het, dat ik hem eens geheel alleen aantrof in het Café de la Gironde. Ik sprak hem aan, noemde mijn naam, en openbaarde hem mijne verbazing, dat hij zoo stout durfde oordeelen over mannen, die het in hunne macht hadden zijn leven te nemen. “Zij hebben die macht niet - of zoo ze haar hadden, zou het maar van korten duur zijn. Ik vrees niet, u mijn naam te noemen. Ik ben de zoon van den representant Jullien de la Drôme. Het Comité heeft mij opgedragen eene inspectiereis te maken naar de zuidelijke departementen. Ik heb volmacht van Carnot, Robespierre, Billaud-Varenne en Barère. Niemand kan mij een hair krenken. Ik weet, dat Tallien den burger Lacombe noodzaakt gevangene aristocraten en Girondijnen vrij te spreken. Dit alles is sterk contra-revolutionnair - en mag zoo niet blijven. Wees er zeker van, dat alles binnen enkele dagen te Bordeaux zal gewijzigd zijn!” Hij nam afscheid van mij, en ver- | |
| |
zekerde mij, dat hij nu naar Marseille vertrok, waar eveneens het Hébertisme onder de Commissarissen Barras en Fréron woedde. Dit alles maakte grooten indruk op mij. Ik bleef er eenige dagen over peinzen. Ten slotte besloot ik dit onderhoud bekend te maken. Ik had vernomen, dat de citoyenne Tallien eene nicht is van mijn braven patroon, Jacques
Cabarrus. Ik achtte mij verplicht hem daarom op de hoogte te stellen - wij werden het eens u alles mee te deelen, opdat u maatregelen zou kunnen nemen....’
Terezia had met gefronste wenkbrauwen en een gramstorigen trek om den mond naar het relaas geluisterd. Ze had voortdurend zenuwachtig met hare sjaal gespeeld, en de grootste teekenen van ongeduld gegeven.
- ‘Ik vrees den mouchard niet!’ - riep ze luide. - ‘Ik vrees het Comité niet, allerminst den pedanten Robespierre - de Conventie alleen beslist. Het zal lang duren, eer de Conventie Tallien zou durven aanvallen. Zijne populariteit te Parijs maakt hem onaantastbaar!’
De deur werd voorzichtig geopend. Saint-Flour zei buigend:
- ‘La citoyenne est servie!’
Snel sprong Terezia op. Ze legde hare hand op Tallien's schouder, en zei glimlachend:
- ‘Je antwoordt niet, mon ami! Zou de onversaagde Tallien bang zijn als een kind?’
Een hoog rood steeg Tallien naar het voorhoofd.
| |
| |
- ‘Zoo ik vreezen kon, zou het alleen voor jou zijn, ma divine Terezia! Je hebt gelijk! De Conventie zal mij nooit verlaten! Ik heb vele vrienden onder alle partijen! Kom, laat ons gaan dineeren!’
Terezia voegde zich snel aan de zijde van Jacques Cabarrus. Ze nam zijn arm, en zei glimlachend:
- ‘Mon oncle! We zijn u zeer verplicht voor de groote belangstelling in mij getoond, maar u ziet het, men zal ons niet licht vrees aanjagen! Wees nu edelmoedig, en blijf bij ons dineeren!’
- ‘Niets liever, maar de zaken.... er zijn schepen aangekomen....’
- ‘Citoyen Cabarrus! Ik ga in uwen naam met de gezagvoerders spreken! Van avond breng ik u het rapport!’
Dit zeggende boog de cargadoor Jean Bergeon zich voor Terezia en de andere leden van het gezelschap, zeer gelukkig, dat hij kon gaan, zonder dat men hem met een stortvloed van vragen had lastig gevallen.
Oom Cabarrus kon nu aan Terezia geen weerstand bieden, te meer, daar het, na al het gesprokene, den schijn zou hebben of hij zich terugtrok, nu er een storm scheen op te steken boven de hoofden van Tallien en zijne nicht. Deze ging met den reeder de anderen voor. Tallien volgde met madame Ysabeau en zijn ambtgenoot. In de eetzaal zag het er nu zeer vroolijk uit, daar de Februari-zon een warm licht naar binnen zond. Tallien's tafel was uitmuntend voorzien, daar Bordeaux alles moest leveren. Terwijl de bewoners der stad,
| |
| |
even als te Parijs, geplaagd werden door ontzaglijk hooge prijzen en schaarschte van levensmiddelen, zag men het witste brood, de heerlijkste spijzen en den edelsten wijn bij den maaltijd van den Proconsul.
Terezia scheen alle zorg ter zijde te schuiven. Zij wierp hare roode sjaal op eene sofa, en vertoonde zich in al de schitterende blankheid van hals, rug, boezem en armen. Tot twee malen toe riep zij uit:
- ‘De jonge Jullien de la Drôme is niet meer dan een spion van Robespierre! En Robespierre is evenmin het geheele Comité als de geheele Conventie!’
Ysabeau voelde zich gedrukt, en wisselde een blik van verstandhouding met zijne blonde vrouw, die blijkbaar het buskruit niet had uitgevonden, daar zij tot tweemaal toe de allerdomste vragen deed. Tallien vertoonde iets gejaagds, hij dronk snel ettelijke glazen van den voortreffelijksten Saint-Emilion, die ooit op de tafel van den Maire van Bordeaux in glazen had gefonkeld. Langzaam werd hij spraakzamer, en aan het einde van den maaltijd richtte hij zich telkens tot Jacques Cabarrus, die maar weinig sprak.
- ‘Citoyen Cabarrus! Ik gevoel mij zeer verplicht door uwe zorg. En ik zie op nieuw in hoe veel er ontbreekt aan de inrichting onzer geheime politie. Ik vrees zeer, dat men ons opzettelijk geen verslag deed van al wat er door dezen brutalen spion is gezegd en gedaan. Men wilde waarschijnlijk niet in conflict komen met hooge regeeringspersonen. Ik zal het alles nauwkeurig onderzoeken. Dit is eene zaak van later zorg!
| |
| |
Maar één ding zeg ik u, citoyen Cabarrus! Er is te Parijs geene enkele autoriteit, die ik vrees. Ik ken ze allen die mannen, die meenen, dat zij de wereld regeeren. Indien ik op dit oogenblik in de vergadering der Conventie kon binnentreden, zou een donderend applaus mijne eerste woorden toejuichen. Ik ken de Conventie, en versta de kunst van haar te verkrijgen, wat ik wil. Ik kan op de Conventie spelen als op eene viool.’
- ‘Bravo! mon ami!’ - zei Terezia met schitterende oogen, terwijl ze Tallien hare hand toestak. - ‘Aan deze woorden herken ik mijn dapperen held!’
Op dit oogenblik nadert Saint-Flour Tallien, hem een grooten brief overhandigend, zacht fluisterend:
- ‘Per estafette uit Parijs!’
Tallien wordt doodelijk bleek. Allen zwijgen. Het verscheuren van den briefomslag alleen verbreekt de stilte.
Er klinkt een kreet van hevige woede. Tallien vliegt van zijn stoel op. De brief valt op tafel. Terezia grijpt hem, en leest luide:
‘Comité de Salut Public. Namens de Conventie wordt den burger Jean Lambert Tallien gelast onmiddellijk, na ontvangst van dezen, naar Parijs terug te keeren ten einde ophelderingen te geven over den toestand te Bordeaux.
Barère - Saint-Just - Robespierre - Carnot - Billaud Varenne.’
Terezia beet zich de mooie purperen lippen te bloede.
| |
| |
Tallien liep met groote schreden door de eetzaal, terwijl een reeks van ruwe verwenschingen van zijne lippen rolde.
Terezia snelde naar hem toe, en legde den wondermooi gevormden arm op zijn schouder. Luid, met krachtige stem sprak ze:
- ‘Luister, mon pauvre ami! Nu is het oogenblik gekomen, om te toonen wie je bent; mijn heros, mijn leeuw - of een lafaard. Ga naar Parijs terug! - Treed fier in de Conventie op, en vermeld alles wat je te Bordeaux tot stand bracht. De Conventie zal je toejuichen. Je bent duizendmaal opgewassen tegen den curé Robespierre. Je zult de victorie, altijd weer de victorie behalen!’
Tallien trok haar met onstuimige kracht aan zijn borst, en omhelsde haar keer op keer, terwijl hij plotseling in luid weenen losbarste.
- ‘Maar ik wil niet alleen naar Parijs! Ik kan je niet missen!’ - klonk het met gesmoorde stem. - ‘Terezia! als ik jou mis, wordt alles donker; - als jij er niet bent, is mij het leven een last - Terezia! heb medelijden!’
Hij boog het hoofd, deed het rusten aan haar schitterenden schouder, en weende.... lang, zacht als een kind.
Terezia zag op met de oogen vol tranen, en smeekte door een blik zwijgend om bijstand.
Ysabeau sprong op, en vatte Tallien's rechterhand.
- ‘Voyons, Tallien! Wees verstandig! Wanneer de
| |
| |
citoyenne Cabarrus met je mee ging naar Parijs - zou je haar aan het grootste gevaar bloot stellen. Ook voor je zelf zou het gevaarlijk kunnen worden! Denk, dat de jonge Jullien alles heeft overgebriefd aan Robespierre! De beschuldiging ligt voor de hand, dat je aristocraten hebt begunstigd op voorbede van eene ci-devante!’
Tallien hief het hoofd met plotselinge ontsteltenis op - hij klemde Terezia nog vaster in zijne armen. Zich vermannend riep hij nu met luide, krachtige stem:
- ‘Ik ga alleen, mijne Terezia! Ysabeau heeft mij de oogen geopend. Ik ga alleen. Maar ik zal het Comité met woede aanvallen, en niet rusten, voordat ik de bloedhonden heb verdreven. Dan zullen we vereenigd worden, om nooit meer te scheiden!’
Terezia greep zijn arm, en bracht hem naar den disch terug.
- ‘Luister, mon brave ami! Ga naar Parijs! Onderzoek den toestand! Zoo spoedig je de zekerheid hebt, dat ik veilig terug kan komen - roep je me! En dan vlieg ik onmiddellijk in je armen!’
Dit enkele woord van Terezia, besliste over de toekomst der Fransche Republiek. Ze zou hare belofte vervullen - ze zou door wee en jammer een lijdensweg afleggen - ze zou gewroken worden door de vermetelheid van Tallien, die voor niets zou terugdeinzen. Zelfs niet voor logen, bedrog, komplotten en verraad.
|
|