| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
Eene audiëntie bij Terezia.
Aan de oostzijde van een ruim plein, vroeger Place Royale, nu Place de la République, stond het adellijk hotel der graven de Chauvelin, die onder de allereerste familiën behoorden in Bordeaux, en die ook het allereerst na de inneming der Bastille zich bij de talrijke émigrés in Engeland aansloten. Het hotel de Chauvelin - lang verlaten - wordt weder bewoond sedert November 1793. Een groot personeel van bedienden bewoog zich in de vertrekken, die allen tot hun vroegeren luister waren teruggebracht. De geduchte Commissaris der Conventie, Jean Lambert Tallien, had er zijn intrek genomen, daar het hotel was verbeurd verklaard, en hij zijne aanstaande echtgenoote, de weduwe Fontenay, niet kon overhalen hem naar het Grand-Séminaire te volgen.
| |
| |
Terezia had na lange aarzeling besloten van haar invloed op Tallien gebruik te maken. Haar droom eene rol te spelen in de hoogste staatkundige kringen, reeds lang gekoesterd in het geheim, stond nu vervuld te worden. Daarenboven had de onstuimige hartstocht van Tallien zoo welsprekend weten te pleiten, dat zij geheel zeker was van hare macht op hem. Zij gruwde van de Terreur, en had besloten, dat Bordeaux haar zou zegenen, haar Nôtre-Dame de bon Secours zou noemen. Het vooruitzicht met de volle macht eener koningin te zullen regeeren, overal als weldoenster te kunnen optreden, deed haar het hart zwellen van echt vrouwelijken hoogmoed. Hare neiging voor Tallien bepaalde zich tot groote dankbaarheid en vriendelijke sympathie, in den beginne getemperd door heimelijke vrees voor den man der Terreur. Zonder haar oom Cabarrus te raadplegen, was zij in het begin van November aan den arm van Tallien uit zijn huis vertrokken - en sedert wist heel Bordeaux, dat de gevreesde Commissaris der Conventie zijne genegenheid geschonken had aan eene beeldschoone vrouw, die men algemeen aanduidde als la citoyenne Tallien. Daar alles, wat de Commissarissen noodig hadden, door requisitie van de burgers der stad werd verkregen, had men op Tallien's bevel equipage en paarden geleverd. In dat rijtuig had Terezia zich meermalen aan de zijde van den Proconsul in het openbaar vertoond.
Het voormalig hotel de Chauvelin was op kosten van Bordeaux zeer weelderig ingericht ten genoegen
| |
| |
der citoyenne Tallien. Overal had de goede smaak van Terezia beslist - het hotel scheen in een tooverpaleis veranderd. Er stroomden zeer vele bezoekers naar Tallien's woning, want vele angstige harten rekenden op de hulp van Terezia. Men droeg haar te Bordeaux op de handen, daar sedert November 1793 tot Februari 1794 talrijke gevangenen waren vrijgesproken, en de gestrengheid der Commission militaire et révolutionnaire meer en meer verminderde.
Des voormiddags van 5 Februari 1794 omstreeks half elf was de aanstaande Madame Tallien bezig aan haar toilet. Ze bevond zich in hare badkamer, in gezelschap van eene zeer bekwame en zeer bevoorrechte Spaansche kamenier. Het vertrek was niet zeer groot, maar vorstelijk ingericht. Het hooge venster van rooskleurig mat glas wierp een zacht, maar warm licht over alles. Een badkuip van roodgrijs marmer, een prachtige spiegel, fauteuils met lichtgeel satijn overtrokken - alles kon in de dagen der laatste gravin de Chauvelin niet kostelijker geweest zijn.
Er hangt eene lichte damp in de badkamer, daar het weter in de badkuip moest verwarmd worden. Toch is de temperatuur met de Februari-zon daarbuiten zoo zoel als op een warmen Meidag te Parijs. Terezia steekt met hoofd en schouders boven het water in de badkuip, dat door bijmenging van reukwater eene melkkleurige tint heeft aangenomen. Het weelderig zwarte hair is in eene badmuts verborgen, om het voor nat worden te bewaren. Terezia strekt den heerlijk
| |
| |
gevormden linkerarm over den rand van de badkuip, en vraagt in het Spaansch:
- ‘Is alles klaar, Carmen?’
- ‘Om u te dienen, Señora!’
Plotseling rees ze uit het melkkleurige water op, in de volle trotsche schoonheid van eene uit het schuim der zee opgestegen Aphrodite. De Spaansche kamenier had al drie maanden haar dag aan dag gediend, en nog staarde ze vol bewondering naar hare gebiedster. Terezia was rijzig, was fijn en slank als een antiek marmerbeeld. De harmonie van iedere lijn, die den omtrek van hare gestalte vormde, met het verrukkelijk mooi gelaat viel oogenblikkelijk in het oog. Carmen zorgde met grooten eerbied voor haar, en hielp haar een aanvankelijk kaptoilet te maken.
- ‘Is het boudoir in orde, Carmen?’
- ‘Ja, Señora!’
Terezia schoof den grendel van eene deur, die haar naar haar boudoir bracht, in alles waardig om eene vorstin te ontvangen. In den breeden kapmantel verborgen, zette zij zich aan eene kaptafel van hoogst eigenaardigen vorm. Een groote Venetiaansche spiegel was omhangen met rooskleurige en lichtbruine draperieën, en werd gesteund door twee kolommen in den vorm van bijlbundels van verguld brons. Carmen had haar de badmuts afgenomen, en spreidde het lange, zacht krullende, fluweelig donkerbruine hair over hals en schouders. De Spaansche kamenier wist, hoe zij de ci-devante moest kappen - alles zoo antiek mogelijk:
| |
| |
een breeden hairwrong in drieën afgedeeld door vuurkleurige fluweelen linten.
- ‘Zijn er al menschen in het kleine salon?’ - vroeg Terezia.
- ‘Zeker, Señora! Misschien wel twintig!’
- ‘We behoeven ons niet te haasten - ze zullen niet heengaan, voordat ze me gesproken hebben!’
Carmen, die zelve eene knappe dochter van Madridsche ouders was, kon gedurende het uur, dat Terezia aan haar toilet besteedde, niet nalaten telkens haar met bewonderende blikken te volgen. Terezia koos een heel eenvoudig kleed van wit Indisch mousseline, bijna al te laag uitgesneden, en met twee cameeën op de schouders vastgehaakt. De lichte stof volgde de schilderachtige lijnen van haar lichaam, ze eer verradend dan verbergend, en viel in tallooze fijne plooien langs rug en heupen. Met majestueuzen zwier schreed zij door het boudoir, alsof ze eene koninklijke zuster ware van de Hera uit het Vatikaan. Een gordel van goud omvatte hare leest, gesloten met eene camee. Hoog boven den elleboog droeg ze een breeden gouden armband, die de blankheid en den onberispelijken vorm van haar arm nog meer deed uitkomen. Om hals, boezem en schouders wierp zij een sjaal van licht purper cachemir, telkens iets verschikkend of verplooiend en telkens schilderachtiger in hare bewegingen. Soms droeg ze de sjaal over hare vorstelijke armen en liet dan hals en boezem onbedekt voor enkele minuten. Carmen werd niet moede haar te volgen, de groote
| |
| |
bruine oogen vol innige belangstelling. Ze sloeg beide handen te zaam, en zei met eene bedeesde stem:
- ‘O, Señora! Ik denk gedurig aan een versje van Don Luis de Leon, dat ik als kind heb van buiten geleerd, en waarin hij zegt, dat zijne geliefde, zoodra zij in een kring van schoone vrouwen verschijnt, schittert als de zon, die den luister der sterren verdooft! Maar, o dulce Jesus mio! u is mooier dan de zon!’
Terezia lachte luid, en streelde Carmen met haar purperen sjaal langs de donkere wangen.
Er werd geklopt aan de deur van het boudoir.
Eene bekende stem riep luide:
- ‘Terezia!’
- ‘Maak de deur open, Carmen! Het is de burger-representant!’
Tallien snelde haastig binnen, maar bleef op een paar schreden afstands van Terezia staan, met oogen vol verrukking over hare gadelooze schoonheid. Toen greep hij haar eerbiedig in zijne armen en fluisterde:
- ‘O, mijne godin! mijne fee! Wat ben je mooi! wat ben je mooi! wat ben je mooi!’
Terezia onttrok zich niet aan zijne vurige omarming. Tallien uitte in een stroom van woorden zijne hartstochtelijke aanbidding.
Terezia glimlachte vol trotsche voldoening.
- ‘Men wacht op mij in het kleine salon!’
- ‘Ik kwam om je te groeten - voor ik ga naar het Grand-Séminaire. Ik kan haast niet van je scheiden, mijne volmaakte Aspasia!’
| |
| |
- ‘Nu, maak dan maar, dat je de rol van Perikles goed speelt. En om je te helpen, zie hier een klein lijstje van mijne protégées. Je zult wel zorgen, dat hun geen hair gedeerd wordt. Ik reken er op!’
Tallien nam een papiertje aan, waarop eenige namen geschreven waren. Hij zag haar even in de volle zwarte oogen en boog. Haar iets te weigeren, was hem onmogelijk. Terezia nam zijn arm, en leidde hem naar een met wit en zwart marmer bevloerd corridor; voorts stegen ze eene breede gebeeldhouwde trap op, en kwamen voor de kolossale dubbele deuren van het groot salon.
Beiden bleven staan.
- ‘Mon ami!’ - fluisterde Terezia. - ‘Ga nu aan den arbeid, en denk aan mijne vrienden! Ik heb mijne zaken te doen! Zorg te een uur voor het diner terug te zijn. Ik verwacht Ysabeau en zijne vrouw. Mijn oom Cabarrus heeft de invitatie niet aangenomen - hij blijft boudeeren! Zijn briefje was evenwel zeer hartelijk. Na het diner komt de citoyen Courbin, om aan je portret te werken - maak je geheel vrij vandaag.’
Tallien zag haar even aan, en stemde alles zwijgend toe. Daarop strekte hij zijne armen naar haar uit, en bedekte haar rozigen mond met tal van woeste kussen. Zacht trok Terezia zich terug, en verdween glimlachend in het groote salon. Tallien bleef een oogenblik in diep gepeins staan - hij haalde hijgend adem. Toen schoten zijne oogen vonken, een glimlach krulde zijne lippen;
| |
| |
hij bracht een stommen groet aan de gesloten deuren van het salon. Daarop verdween hij snel, om aan zijne dagtaak te beginnen.
Terezia trad in het groote salon, het geliefkoosde vertrek, waar zij een goed deel van haar dag sleet. Ze had er een schitterend atelier van gemaakt. De zoldering was vervangen door een glazen koepeldak. In een der hoeken stond een schildersezel met het half voltooid portret van Tallien. Notre-Dame de bon Secours wilde den Proconsul zooveel mogelijk bezighouden, streefde er naar hem zoo kort mogelijk aan den terroristischen arbeid te zien. Haar invloed had Tallien's blakenden ijver voor de Terreur aanmerkelijk getemperd, een verschijnsel, dat door zijn ambtgenoot Ysabeau met groot genoegen was opgemerkt. De burger Lacombe, die in al deze dingen het meest voor zijn eigen belang zorgde, wist telkens zijne ambtgenooten in hun rechtspraktijk naar zijne adviezen te doen luisteren. Alles ging, zooals Terezia het verlangde.
Het groote salon was gevuld met allerlei kunstvoorwerpen. Op antieke voetstukken van brons verhieven zich marmeren beelden, fraaie kopieën van antieke statuen: eene Aphrodite van Praxiteles, een Ares met Eroos aan zijne voeten, in den trant van het beeld, dat nu in de villa Ludovisi wordt bewaard; een Bacchus met handen vol druiventrossen, een Ganymedes met een adelaar, in den geest van het kunstwerk, dat thans in het Vatikaan wordt aangetroffen. Verder stond aan den wand van het atelier een geopend
| |
| |
klavier. Op eene sofa, met hemelsblauw satijn bekleed, lag een gitaar - in een der hoeken was een vergulden harp neergezet. Eene massieve secretaire van mahoniehout, met koperen ornamenten versierd, en op zware koperen klauwen rustend, was geopend, en beladen met allerlei papieren, verzoekschriften en brieven. Op eene ronde tafel dicht bij het klavier lagen allerlei teekenbehoeften, en vertoonde zich een pas aangelegde pastel. Eene boekenkast met veelkleurige banden deed eene zekere wanorde in het oog vallen, alsof er dagelijks boeken uitgenomen werden, die men verzuimde op hunne plaats te zetten.
Terezia overzag hare schatten met een tevreden oog, en belde luide met eene zilveren schel. Door eene zijdeur verscheen de citoyen Saint-Flour, nu in dienst van Tallien als chef der bedienden, zeer eenvoudig in het zwart gekleed. Zijne vroegere vriendschap met Tallien, zijne groote vereering voor Terezia, in wie hij nog altijd de Markiezin de Fontenay zag, deden hem blijven. Zoodra hij binnentrad, sprak Terezia:
- ‘Saint-Flour! zorg, dat het diner te één uur klaar is! Zeg aan de personen, die mij wachten in het kleine salon, dat ik tot één uur tijd heb hen te ontvangen - en laat ze binnen naar de orde van hun aankomst!’
De kamerdienaar boog zeer eerbiedig, en opende eene deur, die naar het kleine salon bracht. Kort daarop liet hij eene zeer bejaarde dame binnen, geheel in het zwart met eene hooge muts van wit batist en eene pouffe van dezelfde stof. Zij boog zeer diep voor
| |
| |
Terezia, die vriendelijk glimlachend haar bij de hand nam, en naast zich in een leunstoel deed plaats nemen. De oude vrouw was hevig ontroerd, en poogde zoo goed mogelijk zonder weenen te spreken.
- ‘O, citoyenne Tallien!’ - begon ze. - ‘Ik kan u niet zeggen, hoe gelukkig ik ben. Mijn aangebeden kleinzoon, die, zooals u weet, wegens enkele onvoorzichtige woorden gevangen was genomen, en nu al vier maanden in hechtenis zuchtte, is van morgen door tusschenkomst van den burger Lacombe in vrijheid gesteld, en kwam, hoewel zeer zwak en zeer vermagerd, zich in mijne armen werpen! Van vreugde heb ik lang geschreid, terwijl de arme jongen mij aan zijne borst klemde.... en dit dank ik u alleen, u, de beschermengel onzer arme stad! Hoe zal ik u loonen....’
De gelukkige grootmoeder strekte hare armen uit naar Terezia, die haar de beide handen toestak. De oude vrouw bedekte die fijngevormde en kunstrijke handen met dankbare kussen, terwijl opnieuw vreugdetranen over hare gerimpelde wangen vloeiden. Terezia ontving die hulde met een luid kloppend hart - ze was er fier op, zulk eene macht te bezitten. Ook haar oog werd vochtig.
Daarna bracht de oude dame een gouden kistje, bestemd voor kleinooden, ringen en armbanden, te voorschijn. Ze stond op, en zeide:
- ‘Er zijn nog zoovelen, die uwe hulp noodig hebben! Wees edelmoedig, en neem dit juweelkistje, dat eene oude vrouw als ik gaarne mist!’
| |
| |
Terezia nam het kistje uit hare handen, en omhelsde haar met groote hartelijkheid. Daarna haastte de oude dame zich, om snel heen te gaan. Het kistje werd zeer zwaar in de handen van haar, die men nu citoyenne Tallien noemde. Ze draaide even aan het gouden sleuteltje - de deksel ging op, en vertoonde een grooten voorraad gouden louis d'or.
En Terezia.... glimlachte. Geene gedachte aan vernedering kwam bij haar op. Door hare tusschenkomst was de kleinzoon van eene schatrijke koopmansweduwe gered. Ze aarzelde geen oogenblik dit tribuut der dankbaarheid aan te nemen. Ze had al zoovelen bijgestaan, en geen loon geëischt. Daarenboven school er bij haar zekere overhelling tot hebzucht, al ware het alleen maar om aan hare visioenen van weelde en pracht te kunnen voldoen. Na den dood van den Markies de Fontenay bleek het uit zijn testament, dat hij zijn geheel fortuin aan een bankier te Parijs naliet, welke bankier vroeger geheime instructiën ontvangen had om het geld te bewaren voor een paar neven, die als émigrés in het Oostenrijksche leger hadden dienst genomen. Aan zijne weduwe liet hij het vruchtgebruik zijner villa te Fontenay-aux-Roses en een zeer matig jaargeld. Terezia genoot nu door den invloed van Tallien in volle mate van alles, wat het leven het kostbaarst en prachtigst kon schenken. Maar ze begreep, dat die invloed niet onbegrensd was, en had het niet versmaad van rijke Bordeausche burgers de geschenken aan te nemen, die ze vrijwillig brachten.
| |
| |
Saint-Flour had intusschen een jong mensch binnengelaten, dat eene witte pruik en eene lichtgrijze houppelande droeg. Hij maakte eene diepe buiging met al den zwier van een hoveling.
- ‘Mevrouw!’ - begon hij. - ‘Ik ben schilder. U heeft alle talenten, dus zal bij u een gunstig oor gevonden worden voor een kunstbroeder. Ik ben de citoyen Paroy - en heb de vrijheid genomen u eene kleine teekening aan te bieden!’
Terezia knikte toestemmend, en antwoordde:
- ‘'n Heele knappe, vernuftige teekening! Ik heb er geene betere in mijne portefeuille. U is immers de Markies de Paroy?’
De schilder keek haar vrijmoedig aan, en antwoordde:
- ‘Ja, Mevrouw! Ik heb recht op dien titel, evenals u op dien van Markiezin!’
De aanstaande citoyenne Tallien maakte eene beweging, alsof ze hem het stilzwijgen wilde opleggen.
De Markies de Paroy boog eerbiedig. Daarna vroeg hij:
- ‘Heeft u de goedheid gehad den brief te lezen, dien ik bij de teekening voegde?’
- ‘O, ja, citoyen Paroy!’
- ‘Mag ik op uwe hulp rekenen voor mijn armen, gevangen vader? Zijn eenige misdaad is, dat hij hoogachting heeft getoond voor onze Girondijnsche representanten!’
- ‘Ik zal met den burger Tallien over uw vader spreken. Het beste is, tijd te winnen. Als er eene week is verloopen, denkt men niet meer aan uw vader -
| |
| |
en dan zal ik eene tweede poging doen bij den burger-representant! Ik geloof, dat u alleen een kleine pooze geduld moet oefenen - en dat dit geduld zal beloond worden!’
- ‘Hoe zal ik u danken, citoyenne! U is even edelmoedig, als vorstelijk schoon. Hoe gelukkig zou de schilder zijn, die uwe trekken op het doek mocht brengen!’
- ‘Er bestaan twee zeer goede portretten van mij - een van Madame Vigée-Le Brun, die nu buiten haar vaderland moet rondzwerven. Dit portret werd tijdens mijn zeventiende jaar geschilderd. Het tweede is van Duplessis-Bertaut, in 1792 geschilderd, toen ik twintig jaar oud was.’
- ‘Uw portret moge honderdmaal op het doek gebracht worden, telkens zal men oordeelen, dat het origineel verre het kunstwerk overtreft!’
Saint-Flour trad plotseling door de kleine zijdeur binnen.
- ‘Ik vraag u duizendmaal om verschooning, citoyenne! De burgers-representanten zijn in de eetzaal, en vragen dringend u te spreken!’
|
|