| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
Eroos boven Themis.
Omstreeks half twaalf des voor-den-middags van denzelfden tweeden October stak Tallien geheel alleen het plein over - nu Place de la Loi genoemd, en gedrenkt door het bloed van zoogenaamde tegenstanders der Revolutie - en richtte zich naar de voormalige Porte Dauphine - nu rue de la Loi - en voorts naar eene nauwe straat, die men Fossés des Recollets noemde. Hij wist, dat hij op een kleinen afstand van het verlaten klooster der Recollets was, en wilde door niemand vergezeld worden. Het duurde niet lang, of hij zag den kleinen kerktoren van het klooster te midden van hooge ontbladerde boomen. De voorbijgangers weken eerbiedig ter zijde - de lichtblauwe rok met purperen revers en de driekleurige sjerp wezen hem aan als lid der Conventie, nu meer dan koning te Bordeaux.
| |
| |
Het klooster der Recollets lag midden in een boomgaard, en was van de straat afgescheiden door een lagen tuinmuur. Bij eene geopende deur in dien tuinmuur was een schilderhuis geplaatst. Een schildwacht met roode muts en in uniform der nationale garde liep statig heen en weer. Toen hij Tallien zag naderen, bleef hij stil staan, en presenteerde het geweer. Tallien verdween door de poort, en bevond zich in eene laan van hooge, bijna bladerlooze linden. De laan bracht naar den hoofdingang van de kerk, waar zich niemand vertoonde. Ter zijde links zag hij een viertal nationale garden op eene bank voor een bijgebouw. Hij stapte er snel heen, de soldaten schaarden zich op ééne lijn, en brachten een eerbiedig saluut.
Tallien beantwoordde den groet, en sprak bevelend:
- ‘Roep den citoyen Ramonet!’
Tallien bleef onder de boomen wandelen. Hij bevond zich in een toestand van hevige opgewondenheid. De vrouw, die hij sedert het voorjaar van 1789 met niet uit te spreken hartstocht had vereerd, die hij maar enkele malen had teruggezien, voor wie hij de diep beklagenswaardige Théroigne had verstooten - de vrouw, wier leven hij tweemaal had gered, die hij voortdurend had beschermd en angstig gevolgd - die vrouw zou nu als gevangene voor hem verschijnen, voor hem, den machtigen Proconsul. Zijn hart klopte met luide slagen - zijne hand beefde - een gevoel van grooten schroom en beklemdheid deed hem hijgend adem halen. Hij zou haar redden, dit stond vast. Zou
| |
| |
zij hem dankbaar zijn? Zou zij begrijpen, hoe zijn hart haar tegenklopte....
- ‘Heb-je me doen roepen, burger-representant?’
Zoo klonk eene rauwe stem vlak in zijne nabijheid.
Daar stond een afschuwelijk wezen vóór hem - de burger Ramonet, cipier der gevangenis van les Recollets. Onder de vuilroode muts gluurden twee met bloed beloopen oogen in eene galgentronie. Een bruinroode baard verborg nog eenigszins den wijdgeopenden tandeloozen mond, waaruit een zwart berookt aarden pijpje te voorschijn kwam. Een morsig, op de borst openhangend, hemd en gevlakte witte broek met een paar klompen maakten zijn kostuum uit. Hij droeg in de linker hand een grooten bos sleutels.
Tallien zag hem uitdagend aan.
- ‘Ik kom de gevangenis inspecteeren! Breng het livre d'écrou, en wijs mij eene kamer, waar een Commissaris der Conventie behoorlijk kan zitten!’
De citoyen Ramonet boog het hoofd, met een kwalijk verborgen grijnslach. Zoo waren ze, die Parijsche Jakobijnen - dacht hij. - Eene behoorlijke kamer! Er was er geene enkele in het heele oude klooster. Hij zal hem brengen naar de géole. Wat goed genoeg is voor Ramonet is ook goed genoeg voor Tallien! Robespierre moest het eens weten! Zoo peinsde de monsterachtige cipier, en ging Tallien voor door eene reeks van naargeestige gangen, bevloerd met ruitvormige roode tegels, waarvan het grootste deel gebroken was. Toen deed hij hem een paar trappen afdalen naar de cipierswo- | |
| |
ning - eene kelderachtige keuken met een enkel zwaar getralied venster, een duf vertrek, opgeluisterd door drie kooien met zangvogels. Op de hooge vensterbank troonden twee groote zwarte katten, die even rondgluurden, toen beide mannen binnenkwamen.
Op eene eenvoudige houten tafel stonden de resten van een burgerlijk ontbijt met twee half leege flesschen wijn en brandewijn. De citoyen Ramonet murmelde eene verontschuldiging, ruimde dit alles snel op, en legde een beduimelden foliant op de tafel. Intusschen begonnen de zangvogels zeer luid te kwetteren en te schetteren, alsof ze zich verheugden over de aanwezigheid van hun verzorger. Tallien was te veel door eigen aandoening in beslag genomen, om zich door kleinigheden te laten afleiden.
Hij zette zich aan de tafel, en opende de gevangenisrol.
De cipier bleef staan, den bos sleutels nauwkeurig bekijkend.
Na eenig zoeken vond Tallien op het laatste blad de naam van Terezia. Luid las hij:
- ‘Terezia, femme Fontenay née Cabarrus!’
Daarop zag hij den cipier scherp aan, en vroeg:
- ‘Waar is deze gevangene opgesloten?’
- ‘In eene der oubliëttes!’
- ‘Oubliëttes....’
- ‘Ja, burger-representant! Het klooster is vol! De cellen zijn bezet. Alleen de duistere keldercellen, de oubliëttes - waar de monniken in vroeger jaren hun straf ondergingen - zijn nog vrij!’
| |
| |
- ‘Wie heeft u dit bevolen!’
- ‘Niemand! De burger Lacombe laat de plaatsing der gevangenen aan mij over!’
- ‘Ik zal den burger Lacombe ter verantwoording roepen - en ook jou, burger Ramonet! Deze daden zijn zeer suspect! Men heeft voortdurend getracht de Republiek en de Conventie gehaat te maken. Ik zal mijne maatregelen nemen! Zijn er meer gevangenen in oubliëttes?’
- ‘Neen, burger-representant!’
De cipier was hevig ontsteld. Zijn geweten was niet zuiver. Toen hij den vorigen dag de wondermooie, jonge vrouw en haar ziekelijken man als gevangenen vóór zich zag, besloot hij in zijne boosaardigheid en zijn haat tegen al wat aanzienlijk, schoon en edel was, Terezia in een donker, vochtig hol te stoppen, waar hij hoopte, dat zij van angst en ellende zou bezwijken.
Tallien zag den schoft met woedende blikken aan. Luide riep hij:
- ‘Men brenge de gevangene femme Fontenay oogenblikkelijk hier!’
Ramonet sloop snel heen, sidderende voor de gevolgen van zijne daad, en in zijn laaghartige vrees besluitend heimelijk een verslag van dit alles te zenden naar Parijs aan Fouquier-Tinville of Robespierre. Tallien bleef alleen. De zangvogels schenen door de stilte opgewekt om nog ééns zoo luid te kwinkeleeren. De zwarte katten stonden met hooge ruggen naar de vogeltjes te gluren, die ze niet bereiken konden, omdat
| |
| |
ze veel te hoog aan den tonvormigen zolder hingen.
Er verliepen eenige minuten.
Het scheen Tallien, of hij den luiden klop van zijn hart kon hooren.
Langzaam naderden stappen. Eerst vertoonde zich het galgengezicht van Ramonet. Hij hield de deur vast, om de gevangene binnen te laten. Met de hand voor de oogen, langzaam, wankelend, trad Terezia binnen. Tallien wilde opstaan, maar de tegenwoordigheid van den cipier weerhield hem. Hij moest den schijn vermijden. Weldra stond Terezia vóór hem aan de andere zijde van de tafel. De burger Ramonet stelde zich met den rug tegen de deur, de sleutels in de afhangende linkerhand. Zijne houding gaf te kennen, dat het zijn plicht was het verhoor bij te wonen.
Terezia staarde met doodsbleek gelaat en roodgeweende oogen naar Tallien. Ze behield met meesterlijke zelf beheersching hare tegenwoordigheid van geest. Ze wilde door geene beweging verraden welk een verschrikkelijken slapeloozen nacht vol doodangsten ze had doorworsteld. De uitdrukking van hare trekken verried naamlooze ellende - toch hief ze nog fier het hoofd op, toch zou ze den onverschilligsten mensch bewondering afgedwongen hebben voor hare majes tueuze houding. Ze had den vorigen dag nog ruimschoots gelegenheid gevonden geheel van kostuum te veranderen. De hooge witte muts, de zwarte japon, de breede witte halsdoek, waarin ze gepoogd had zich te vermommen, waren verdwenen - ze vertoonde zich
| |
| |
in het reistoilet, waarmee ze uit Parijs was gekomen. Op haar hoofd droeg ze een lichtgrijzen vilten hoed met witte struisveer. Heur donker hair was geheel wit gepoeierd, schoon de vreeselijke uren, die ze had doorgebracht en de tranen, die ze had gestort, zeer merkbare sporen hadden nagelaten. Ze had met grooten smaak eene eenvoudige dames-houppelande van grijs laken met zwartfluweelen schoudermantel tot reiskleed gekozen. De groote zwarte knoopen, de ceintuur van zwart fluweel, teekenden hare slanke, koninklijke figuur.
Tallien werd geheel overweldigd door een groot gevoel van mededoogen en eene gadeloos sterke begeerte haar vriendelijk toe te spreken. Maar nog moest hij zich blijven beheerschen. Schijnbaar kalm, maar met trillende stem, begon hij:
- ‘Citoyenne! uw naam is Fontenay, geboren Cabarrus?’
Terezia maakte eene lichte buiging.
- ‘Door een zeer geacht patriot uit deze stad, den citoyen Cabarrus, reeder, is bezwaar ingebracht tegen uwe inhechtenisneming, op grond, dat er eene vergissing van personen heeft plaats gehad. Men heeft u aangehouden op vermoeden, dat gij gisteren ten voordeele van gevluchte aristocraten en priesters een groote som gelds zoudt hebben ter hand gesteld aan den citoyen Jean Bergeon, cargadoor. De citoyen Cabarrus houdt vol, dat gij gisteren zijn huis niet hebt verlaten - dat er hier eene groote dwaling is gepleegd.
| |
| |
Ik ben gekomen, om dit misverstand te doen ophouden. De Republiek verlangt, dat er streng recht worde gesproken - maar deinst terug voor elke onbillijkheid!’
Daarna de hand uitstrekkend, riep hij:
- ‘Citoyen Ramonet!’
De cipier naderde de tafel.
Tallien ging voort met een dreigenden blik:
- ‘Ga oogenblikkelijk naar het Grand-Séminaire! Zeg den burger Lacombe, dat ik hem gelast oogenblikkelijk hier te komen - maar niet voordat gij beiden den burger Jean Bergeon zult hebben gevonden. Hij is de voornaamste getuige in deze zaak! Ik verwacht u drieën hier zoo spoedig mogelijk terug! Ga!’
De citoyen Ramonet boog het hoofd, als een hond die geslagen wordt, en verdween, stil bij zich zelven overleggend, aan wien hij verslag zou geven van het gebeurde - Collot d'Herbois, Fouquier-Tinville of Robespierre. Toen hij uit de deur vertrokken was, hieven de vogels hun hoogste lied aan, of ze verheugd waren, dat hij gaan moest.
Maar Tallien vloog op, en bood Terezia een stoel aan. Ze viel sprakeloos neder, terwijl nieuwe tranen hare oogen verduisterden. Met heesche stem fluisterde ze:
- ‘Water!’
Tallien vond vrij snel eene groote steenen kan met water. Hij reikte haar een groot glas toe. Ze hief het op met bevende handen, en dronk het snel leeg. Toen vroeg ze zwijgend, om nog een glas - en ledigde het als in één teug. Ze sloeg nu de oogen op, en zag
| |
| |
Tallien op korten afstand haar in spanning, maar vol ongeveinsde bewondering aanstarend. Terezia had een nacht vol doodsangsten en wanhoop doorgebracht, in eene duistere cel, tusschen vier steenen wanden, waarlangs het water op den vloer sijpelde, terwijl daar in het natte stroo een onrustbarend, verschrikkelijk gerucht van knaagdieren, ratten en muizen, haar telkens deed opspringen met noodkreten, die niemand hoorde.
Tallien richtte zijne groote, grijze, sprekende oogen op het lijdend gelaat van Terezia.
- ‘Wees gerust, Madame! Ik kom u verlossen! Binnen enkele oogenblikken is u vrij! Niemand zal u deren - ik heb de macht u te beschermen! Herkent u mij?’
Een donkere blos vloog over Terezia's wangen. Zij opende die fonkelende oogen, waarmee ze zooveel harten in gloed wist te zetten, en fluisterde:
- ‘Ik herken u, citoyen Tallien!’
- ‘Het is al meer dan vier jaren geleden, Madame! dat u mij toeriep in het atelier van Madame Le Brun: “Adieu, citoyen Tallien!” Ik heb altijd getracht ons wederzien zoo aangenaam mogelijk te maken. Daarenboven ik zag u dikwijls te Parijs, zonder dat u het vermoedde. Ik sloot vriendschap met den maitre d'hotel van den Markies, Saint-Flour, en zoo kon ik door mijn invloed iets tot uwe veiligheid bijbrengen!’
Een zweem van een glimlach zweefde om Terezia's bleeke lippen. Ze hief het hoofd wat op, als bezield door nieuwe hoop.
| |
| |
- ‘Ik weet niet, waaraan ik zooveel toewijding te danken heb!’ - sprak ze wat luider. - ‘Maar dit weet ik, dat ik u dankbaar zal blijven, zoolang ik leef!’
Tallien naderde de tafel - en ging snel op een stoel zitten in de onmiddellijke nabijheid der vrouw, die hij met gadeloozen gloed aanbad.
- ‘Met diepe beschaamdheid, Madame! hoor ik deze hartveroverende woorden!’ - sprak hij met ingehouden verrukking. - ‘Wees overtuigd, dat ik het niet beletten kon, hoe machtig ik nu ook moge schijnen - dat het mij niet mogelijk was uwe arrestatie te voorkomen! Van alle zijden rezen klachten tegen u! Mijne handen waren geboeid! Op dit oogenblik kan ik mij laten gelden. Gisteren was het onmogelijk! We hebben nu ontdekt, dat eene andere citoyenne het geld aan den cargadoor Jean Bergeon heeft gebracht....’
Terezia langzaam herlevend, maar altijd nog uiterst ontroerd, zag Tallien met verbazing aan.
Argeloos sprak ze:
- ‘Maar u wist toch, wie u gisteren morgen het leven redde, toen het woedende volk mij wilde verscheuren?’
Tallien glimlachte op zijne beurt.
- ‘Dat ik het weet, doet hier niet ter zake. Ik kwam u ter hulp, natuurlijk. Maar hier te Bordeaux moet men meenen, dat Madame de Fontenay hoegenaamd niets met deze zaak te maken heeft. En men zal het meenen - dit verzeker ik u!’
Terezia keek verlegen en vroeg beschroomd:
| |
| |
- ‘Maar men zal toch geene onschuldige voor mij straffen?’
- ‘Wees gerust, mevrouw! De citoyenne, die gisteren geld bracht aan den cargadoor Bergeon, zal nergens te vinden zijn - en we weten door den citoyen Cabarrus, dat u gisteren zijn huis niet verliet!’
Terezia werd buitengewoon getroffen door den toon van Tallien's stem, door den bewonderenden gloed in zijne oogen. Zij wist, dat hij haar aanbad, dat hij zijn leven voor hare liefde zou geven. Zij gevoelde, dat zij nooit dankbaar genoeg kon wezen ten opzichte van een weldoener als Tallien. Zij schonk hem gaarne hare sympathie, ondanks zijne hoedanigheid van lid der Bergpartij en van Jakobijn, maar zij sidderde voor den Terrorist....
- ‘Het zal dus bij dezen éénen vreeselijken nacht blijven?’ - vroeg ze.
- ‘O, mevrouw! Denk niet, dat ik schuldig ben aan die barbaarschheid. Het is die ellendeling van een cipier, die hier zoo even was, geheel naar eigen willekeur handelend.... Maar hij zal zijne straf niet ontloopen!’
- ‘Ik zou het stellig besterven! Ik kon mij in de duisternis nergens neerzetten - de ratten sprongen tegen mij op, als ik mij bewoog!’
Tallien sidderde - en roerde even zeer vluchtig hare hand aan. Op zachten, bijna klagenden toon antwoordde hij:
- ‘Hoe zal ik dit onrecht ooit herstellen? Ik, die
| |
| |
nu al meer dan vier jaren lang dag aan dag heb gepeinsd, om u tegen alle leed en onrecht te beschermen!’
Terezia's blos verried hare groote ontroering.
- ‘En hoe zal ik alles kunnen vergelden, wat u voor mij en den Markies deed? Gisteren zag ik den dood voor oogen - ik stond op het punt een mijner vervolgers te doen sterven, of mij zelf van het leven te berooven! Door uwe tusschenkomst werd mijne eer, werd mijn leven gered!’
Tallien bemerkte, dat zij zeer was aangedaan. Er straalde gloed uit hare majestueuze oogen, die opflikkerden tot een nieuw en krachtig leven. Schuchter strekte zij de rechterhand uit, die Tallien sidderend aanvaardde. Met een zucht van gadelooze weelde drukte hij die witte hand aan zijne gloeiende lippen. Hij hield ze een oogenblik vast, en zei bijna fluisterend:
- ‘Er zijn wezens in deze wereld door de Natuur zoo schoon, zoo heerlijk, zoo volmaakt in het leven geroepen, dat men ze vereeren moet als schepselen van hooger orde. Toen ik u voor het eerst zag in mijn nederigen staat, begreep ik, Mevrouw! dat mij het ontzaglijk voorrecht te beurt viel zulk eene uitverkorene te mogen bewonderen. Ik heb heel mijn leven gestreden tegen privilegiën door menschelijke wetten aan menschen verleend, maar voor haar, aan wie de Natuur eene privilegie van bekoorlijkheid uitreikte, buig ik eerbiedig de knie!’
| |
| |
Terezia trok langzaam hare hand terug. De vurige taal van den machtigen Jakobijn streelde hare ijdelheid - zij bloosde, zij glimlachte, zij verbleekte. Ze antwoordde aarzelend:
- ‘Me dunkt, citoyen Tallien! dat u overdrijft. Het zou beter aan mij voegen de knie te buigen, daar ik u tweemaal het leven dank! Wat ware er van mij geworden op den 10 Augustus te Parijs zonder uwe tusschenkomst?’
- ‘O, dat had niet veel te beteekenen - uw leven werd gered door Théroigne de Méricourt!’
- ‘Door die vrouw met sabels en pistolen - die furie....’
- ‘O, neen! Madame! Ze was de goede genius onzer roemrijke Revolutie! Ze was het. Want nu is ze krankzinnig. Ik beschuldig mij altijd met bitter berouw, dat ik haar, zoo edel, zoo rein, zoo dapper, misschien tot wanhoop bracht. Ik was haar beste en trouwste kameraad....’
- ‘Heeft zij mij daarom gered?’
- ‘In zeker opzicht, ja! Théroigne had reden u te haten. Théroigne, door de wereld belasterd, was zoo hoog edel als u zelve ooit wezen kan. Théroigne heeft niemand lief gehad dan mij. Ze heeft mij haar hart geopenbaard, zoo grootmoedig, zoo verheven, dat ik door een overstelpend gevoel van mededoogen en sympathie bijna bewogen werd hare liefde te aanvaarden....’
- ‘En waarom deed u dat dan niet, burger Tallien?’
| |
| |
Tallien zonk plotseling op zijne knieën, hief de handen biddend op, en riep met vochtige oogen:
- ‘Omdat ik u niet vergeten kon! omdat ik u liefhad, u alleen, Terezia!’
|
|