| |
| |
| |
Hoofdstuk XII.
Terezia in den kerker.
Het voormalig Grand-Séminaire was een der statigste en ruimste gebouwen van Bordeaux. Nog geen jaar geleden klonken op de trappen, de portalen en de binnenpleinen de schreden van meer dan vierhonderd seminaristen, van een groot aantal leeraren, hoogleeraren en administrateurs. Na September van 1792 was het seminarie langzaam ontvolkt. De meeste priesters uit de zuidelijke departementen hadden den eed op de constitutie van 1791 niet willen afleggen - en zagen zich gesteund door de houding van Louis XVI tegenover den minister Roland. Maar na den 10 Augustus, na de Septembermoorden, begon voor de meesten de lucht te betrekken. Sommigen trokken zich terug naar de Vendée of Bretagne, en namen deel aan den oorlog van edelen,
| |
| |
geestelijken en boeren tegen de Republiek. Anderen begaven zich naar Engeland, en vonden bezigheid in het vervaardigen van valsche assignaten. De meesten vertoonden zich te Coblentz, of te Padua aan het zoogenaamde hof van den Hertog van Provence, zich noemende Regent van Frankrijk.
Het Grand-Séminaire was in het voorjaar van 1793 geheel leeggeloopen, maar leven en beweging waren er teruggekeerd, toen de beide Commissarissen der Conventie, Tallien en Ysabeau, er den 23 September 1793 hun intrek namen. De beste vertrekken werden zoo fraai mogelijk ingericht; de binnenpleinen wemelden van nationale garden met roode mutsen; de keukens kregen hun personeel weer terug; eene der groote zalen werd ingenomen voor de zittingen van la Commission révolutionnaire, gevolgd door tal van kleinere bureelen. Daar Bordeaux de stad der Girondijnen was, kon men sommige leden der meest gegoede burgerij van landverraad beschuldigen, wanneer het bleek, dat zij de meeningen hunner nobelste volksvertegenwoordigers deelden.
De kleine burgerij te Bordeaux, die van scheepvaart en handel leefde, het scheepstimmervolk der werven, de zeilenmakers, de matrozen, dweepten met Tallien en Ysabeau, met de ideeën der Jakobijnen, met de Terreur. Tallien toonde zich onmiddellijk een geweldenaar. Bondgenooten der overwonnen Girondijnen, priesters non-jureurs, tegenstanders der revolutie, werden suspect verklaard, en konden ieder oogenblik hunne
| |
| |
inhechtenisneming te gemoet zien. Tallien legde den vermogenden burgers eene zeer drukkende oorlogsbelasting op, en eischte al het zilver uit de kerken ten bate van het leger. Weldra werd zijn naam door duizenden met doodsangst gehoord.
Bordeaux had zich hevig bij de Conventie beklaagd over de gevangenneming der Girondijnen. De stad had hulp gezocht bij den generaal Custine, maar deze had geweigerd tot burgeroorlog mede te werken. Bordeaux was vol edelen, émigrés en priesters. Daarom begon Tallien met de instelling van la Commission révolutionnaire, aan het hoofd van welke hij den Jakobijn Lacombe plaatste - Lacombe, die tot nog toe slechts aan het hoofd stond van een kostschool. Tallien en Ysabeau toonden grooten ijver, en begonnen na de ontwapening der stad met hunne proscriptiën.
Reeds vroeg in den morgen hielden Tallien en Ysabeau zitting in de Regentenkamer van het Grand-Séminaire. Het was zeker de prachtigste zaal uit heel het gebouw, maar te groot en te ongezellig voor een woonvertrek. De wanden waren bedekt met verrukkelijke Gobelins, in verschillende tafereelen het leven van Jozef voorstellende. Het plafond was door eene kunstrijke hand beschilderd met eene afbeelding van hemelsche Heirscharen aangevoerd door Sint-Michaël. De hoefijzervormige groene tafel en de vergulde fauteuils, op eene van welke de aartsbisschop van Bordeaux als voorzitter zetelde, waren behouden, en strekten nu ten gebruike voor de beide Proconsuls, wanneer zij ver- | |
| |
schillende regeeringspersonen hadden te [r]aadplegen.
Op den tweeden Oktober 1793 des morgens te tien uur zit Tallien aan den arbeid in deze Regentenkamer. Er liggen heele stapels van stukken en b[r]ieven voor hem. Achter hem op den breeden rand va[n] een monumentalen schoorsteenmantel, bevindt zich [d]e buste van Marat, bedekt met de roode muts. Hij is verdiept in de lectuur der brieven. Aan het andere eind [d]er tafel zit Ysabeau, insgelijks verdiept in stukken. Y[s]abeau was een gezet man van negenendertig jaar, m[e]t een rond, glimmend gezicht, waarover een flauwe gl[i]mlach van groote sensualiteit speelde. In 1791 was hij [n]og priester en groot-vicaris van den Bisschop van [T]ours. Desniettemin wierp hij zijne soutane in den donkersten hoek zijner sacristie, kwam te voorschijn [a]ls een gewoon burger, en huwde oogenblikkelijk. D[a]arna sloot hij zich bij de Jakobijnen aan, en werd in September 1792 tot lid der Conventie voor het departem[e]nt Indre et Loire gekozen. Hij nam terstond zijne pla[a]ts in op de banken der Montagne, en onderscheidde zich door groote heftigheid in taal en gevoelens.
Eene poos lang arbeidden beide Proconsuls zwijgende voort.
Plotseling klonk een luide uitroep van Tallien:
- ‘Alweer een!’
- ‘Wat bedoel-je?’
- ‘Een anonieme brief, die mij met den dood bedreigt!’
- ‘Ter hand stellen aan Lacombe, die door middel
| |
| |
van een onzer observateurs de l'esprit public moet ontdekken, wie de vermoedelijke auteur is!’
Tallien trok aan eene schel achter zijn stoel.
Er verscheen een deurwaarder.
- ‘Roep den citoyen Lacombe!’
Een oogenblik daarna verscheen deze - een man van kleine gestalte, met een op de borst hangend hoofd, glurende oogen, en een sluwen trek om den mond. Hij had zich zeer onderscheiden in huldebetooningen aan de beide Commissarissen der Conventie, en zich als voorzitter der club van de Amis de la Constitution (Jakobijnen) altijd gekweten als een zuiver patriot.
Tallien zag hem onderzoekend aan, en een brief opnemend, sprak hij:
- ‘Citoyen Lacombe! Ik ontvang weer een nameloos schrijven met dreigementen! Doe uw uiterste best te ontdekken, wie de schrijver er van is. Laat dit werk verrichten door een der bekwaamste geheime agenten.’
- ‘Het zal geschieden, burger-representant! Maar men bedenke wel, dat het niet gemakkelijk zal zijn!’
Tallien bewoog even het hoofd, ten teeken dat hij dit toegaf.
- ‘Heeft de Commission révolutionnaire nieuwe suspecten gevangen doen nemen?’
- ‘Zeker. Ik wenschte het u mee te deelen. Vooreerst is gearresteerd de burger Allardot de Nivelles, ci-devant graaf, zijn vrouw en oudste zoon, de burger Desportanes, réfugié, en de burger Fontenay, ci-devant markies, met zijne vrouw.’
| |
| |
Tallien sprong op uit zijne liggende houding.
- ‘Met welk recht heb-je beide laatsten gegrepen?’
Lacombe zag verschrikt op, en antwoordde:
- ‘Ik dacht, dat u de zaak bekend was!’
- ‘Je spreekt in raadselen, citoyen-président!’
- ‘Gisteren is, volgens een politierapport, omstreeks half twaalf des voormiddags verschenen in het Café de la Gironde, Porte Saint-Pierre, eene jonge citoyenne, even twintig jaar oud, die gesproken heeft met den citoyen Jean Bergeon, cargadoor, en die volgens getuigenis van dezen hem geld heeft ter hand gesteld ten behoeve der aristocraten en priesters, welke in het schip van den Engelschen kapitein Farrar Bordeaux zijn ontvlucht. Vele bezoekers van het Café de la Gironde hebben haar gevolgd, schoon ze in een fiacre was weggereden, en haar herkend op de Place de la Loi, waar men haar geweld wilde aandoen, toen ze ontzet werd door u zelf, burger-representant! en aan den arm van den citoyen Cabarrus zich verwijderde. Onmiddellijk daarna kwamen aan de griffie een groot getal burgers klachten indienen tegen deze aristocrate, gehuisvest bij den burger Jacques Cabarrus. Ik heb terstond een bevel tot gevangenneming gegeven. Onze kapitein Albert en twee observateurs vonden bij den citoyen Cabarrus den sieur Fontenay en zijne vrouw, ci-devant Markies en Markiezin. Daar deze beide personen ten hoogste verdacht waren, zijn ze gearresteerd. De citoyen Cabarrus evenwel hield vol, dat de citoyenne, die in het Café de la Gironde verscheen, en die hij
| |
| |
uit menschlievendheid voor een oogenblik in den volksoploop den arm had aangeboden, eene geheel andere persoon was!’
Tallien zag met vertoornde blikken in het rond.
- ‘De citoyen Cabarrus heeft waarheid gesproken. Ik heb de burgeres Fontenay te Parijs bij herhaling gezien. De vrouw, die gisteren op de Place de la Loi werd aangehouden, was eene geheel andere persoon!’
Ysabeau kwam nader, en zei:
- ‘Maar dat is gemakkelijk uit te maken. De citoyenne Fontenay moet haar alibi bewijzen, zoodat haar volkomen onschuld blijke!’
- ‘Natuurlijk!’ - meende Tallien. - ‘Maar de geheele zaak is slecht geïnstrueerd. Men neemt twee vreemdelingen uit Parijs in hechtenis - en laat den burger Cabarrus, die ze huisvest, ongemoeid!’
De loerende oogen van den president Lacombe ontweken den toornigen blik van Tallien.
- ‘Ik vraag u verschooning, citoyen-représentant! De burger Cabarrus behoort tot de beste patriotten van Bordeaux! Heel het volk van de havenkwartieren, al de scheepstimmerlieden, zouden in opstand komen, werd hem een hair gedeerd!’
De burger Lacombe was ontsteld. Hij blaakte van ijver voor het bestuur der beide Commissarissen. Men had hem, die van eene nederige betrekking moest leven - zijnde maitre-de-pension - tot eene hooge, zeer invloedrijke betrekking geroepen. Hij vreesde in ongenade te vallen bij Tallien, daar hij wist, dat hij
| |
| |
dan onherroepelijk verloren zou zijn. Geheel Bordeaux verweet hem, dat de moordbijl van Dr. Guillotin op de Place Dauphine aan het werk was gegaan - geheel Bordeaux hield hem verantwoordelijk voor het vergoten bloed.
Tallien toonde gedurig meer ontevredenheid. Hij antwoordde met dreigende stem:
- ‘Vrees voor het volk uit de havenkwartieren is geheel ongepast bij een magistraat van uwen rang, citoyen Lacombe! Wanneer de burger Cabarrus landverraders herbergt, is hij schuldig, en moet hij gearresteerd worden!’
Lacombe boog het hoofd nog lager.
- ‘Maar, naar uwe eigen meening, burger-representant! heeft er hier eene verwarring plaats van personen. De Commission révolutionnaire zal de gearresteerden niet in arrest houden, als er misverstand heerscht. Ik zal den burger Jean Bergeon als getuige doen verschijnen, en met de citoyenne Fontenay confronteeren....’
Tallien stond op. Met forsche stem riep hij:
- ‘Doe wat uw plicht is - maar één ding zeg ik je: de burger Fontenay en zijne vrouw moeten voor den avond op vrije voeten zijn! Ik heb de volkomen zekerheid, dat de citoyenne, die ik gisteren protegeerde tegen eene schandelijke overmacht van schreeuwende mannen, eene geheel andere persoon is dan Madame de Fontenay. In welk huis van verzekering is zij opgesloten?’
- ‘In het ci-devant-klooster der Recollets in de
| |
| |
Fossés des Recollets, hier dicht bij de Place de la Loi. Er waren daar zeer geschikte donkere cellen....’
- ‘Het is wel. Ik zal een persoonlijk onderzoek instellen, en verwacht van u, dat deze zaak met de hoogste discretie en prudentie zal worden ten einde gebracht! Je kunt gaan, citoyen Lacombe!’
De voorzitter van de Commission révolutionnaire, een ambtenaar, die te Bordeaux denzelfden invloed bezat, als Hermann, Coffinhal of Fouquier-Tinville te Parijs, boog zich nederig voor de beide Proconsuls, en ging zeer onderdanig heen. Reeds vormde hij allerlei plannen, om den citoyen Fontenay en zijne vrouw uit hunne hechtenis te ontslaan - want ze moesten op vrije voeten gesteld worden. De burger Tallien had zeker geheime plannen. In zijn eigen belang moest hij nu even schrander in het vrijstellen, als weleer in het veroordeelen zijn. Hij was gewaarschuwd - hij wist, waar hij zich aan te houden had.
Zoodra Lacombe vertrokken was, wreef Ysabeau zich zeer opgeruimd in de handen. Met een veelbeteekenenden glimlach zich tot Tallien wendend, sprak hij:
- ‘Ik ben zeer in mijn schik, broeder collega! Hoe aardig heb-je daar gezegd aan Lacombe: “Madame de Fontenay”! Het is de oude Adam! Je hebt eene zeer bijzondere sympathie voor deze citoyenne, anders zou je haar zoo niet genoemd hebben! Ik ben zeer in mijn schik!’
Tallien was in den gulden armstoel teruggezonken. Eene nieuwe opwelling van gramschap flikkerde uit
| |
| |
zijne fonkelende grijze oogen. Hij antwoordde daarom zeer droog:
- ‘En mag ik weten waarom?’
- ‘Wel, mon cher! omdat ik eigenlijk gezegd een beetje bang voor je was! Je bent zulk een verwoed terrorist, dat ik me soms wat beklemd gevoel. Je hebt er hier aardig ingehakt: al de kerken - al de beurzen zijn geplunderd. Mij bekroop soms de vrees voor eene geweldige reactie in eene zoo groote stad, met eene zoo groote meerderheid van Girondijnen en reactionnairen. Het is nog niet zoo lang geleden, dat de Girondijnen te Lyon onzen geestverwant Châlier hebben geguillotineerd. Ik ben dus zeer tevreden te merken, dat je belang stelt in het lot van gearresteerden, die door al te grooten ijver van hunne vrijheid beroofd zijn. Ik vereenig me volkomen met alles, wat je tot Lacombe hebt gezegd!’
Langzamerhand verhelderde zich de uitdrukking op Tallien's gelaat. Hij kende zijn ambtgenoot Ysabeau. Ondanks zijne hevige woorden was er nog iets van den vroegeren priester bij hem blijven leven. Hij diende de Terreur, ondanks zijn afkeer van bloedvergieten. Hij deed zijn best tot humaniteit en rechtvaardigheid aan te manen. Zijne eerzucht, zijn afkeer van het coelibaat, hadden van Ysabeau, den priester, een heftig Montagnard gemaakt. Maar die heftigheid was een masker, waarachter eene groote mate van weekheid verscholen was.
Tallien stond op, en voegde zich bij Ysabeau. De
| |
| |
Regentenkamer van het Grand-Séminaire bood ruimte genoeg aan, om eene wandeling op en neer te maken, gelijk ze dikwijls deden, als ze ernstig hadden te beraadslagen.
- ‘Mon cher Ysabeau! Ik geloof, dat je oprecht meent, wat je zegt, anders zou je je zoo onvoorzichtig niet uitlaten. Wij Jakobijnen mogen geene meerderheden ontzien, integendeel we moeten ze vernietigen en verdelgen. Doch we zullen hier niet over twisten. Bordeaux behoort ons! Wij hebben allen tegenstand gebroken. De Conventie en de Republiek mogen ons dankbaar zijn voor het goed begonnen werk! Maar wij moeten volharden! Ik meende evenwel niet te moeten berusten in de arrestatie der beide Fontenays.... er is een misverstand.’
Ysabeau klopte Tallien glimlachend op den schouder.
- ‘Het is in elk geval zeker, dat je belang stelt in dit tweetal!’
Tallien bleef staan, en greep Ysabeau's rechterhand.
- ‘Het is in elk geval noodig’ - antwoordde hij - ‘dat we geheel eensgezind blijven! Indien ik op je volkomen discretie kan rekenen, zal ik je het motief van mijn gedrag ophelderen. We hebben elkaar te zeer noodig in de toekomst!’
Ysabeau stak hem beide handen toe, en haastte zich uit te roepen:
- ‘Ben ik niet altijd de bewonderaar van je talenten geweest? Heb ik je niet altijd als mijn meerdere beschouwd? Je zult geen trouwer vriend, geen
| |
| |
beter ambtgenoot aantreffen dan mij! Wat wij saam overleggen, blijft uitsluitend onder ons beiden!’
Tallien beantwoordde zijn handdruk, en toen plotseling:
- ‘Ysabeau! heb-je in vroegere jaren te Parijs wel eens de Markiezin de Fontenay ontmoet?’
- ‘Ik ben nog maar kort te Parijs, sedert October 1792 - een jaar! Ik heb zeer weinig aristocraten ontmoet!’
- ‘Madame de Fontenay is de dochter van een Madridschen burger, een bankier, die later in den adelstand is verheven. Ben ik goed ingelicht, dan zijn hare denkbeelden revolutionnair, en leeft zij in gestadigen twist met haar man. Zij komen eigenlijk te Bordeaux om te scheiden. In Parijs zou zulk eene scheiding te veel éclat gemaakt hebben. Als je haar gezien had, zou je met mij beweren, dat er geen bekoorlijker, geen betooverender, geen verrukkelijker vrouw te Parijs of in Frankrijk leeft!’
- ‘Dit zegt zeer veel, en bewijst, hoe hoog je met haar loopt!’
- ‘Ik was nog heel jong, toen ik haar voor het eerst zag - ik was letterzetter, en moest met eene drukproef den dichter Le Brun-Pindare zoeken. Ik vond hem in het atelier van Madame Vigée-Le Brun, die bezig was het portret der Markiezin de Fontenay te voltooien. Ik moest op de correctie wachten. Al dien tijd heb ik die goddelijke trekken in mijn geheugen geprent. Ik heb zelfs een oogenblik met haar gesproken.
| |
| |
Sedert dien tijd kon ik haar niet weer vergeten. Ik heb duizenderlei listen gebruikt, om haar maar een kort oogenblik te zien. Ik heb vriendschap aangeknoopt met den maitre-d'hotel van den Markies, zekeren Saint-Flour, dien ik eerst heb bekeerd tot het heilig evangelie onzer Revolutie, dien ik toen dagelijks heb uitgevraagd over de Markiezin. Telkens en telkens heb ik haar een oogenblik gezien.... en bij iedere gelegenheid laaide het vuur van bewondering en hartstocht hooger op in mijne borst....’
- ‘Zeg vrij wat je op het hart ligt, collega! Het zou mij evenzoo gegaan zijn!’
- ‘Daar ik in 1791 meesterknecht werd op de drukkerij van den Moniteur, daar mijn blad l'Ami des Citoyens met hulp der Jakobijnen begon te bloeien, wist ik telkens meer invloed te oefenen op mijn vriend Saint-Flour. Ik vernam al de geheimen van het gezin - ik wist, dat de burgeres Fontenay in onmin leefde met haar man. Ze verborgen zich meestal in een klein buitengoed te Fontenay-aux-Roses, waar de oude Markies aan hevige aanvallen van jicht leed. Juist in dezen tijd viel mij het voorrecht te beurt, dat ik vriendschap sloot met de heldin van de Bastille, met Théroigne de Méricourt, eene vrouw bijna even mooi en bezielend als de burgeres Fontenay. Maar zoo groot was de invloed van deze, dat ik de nobele liefde van Théroigne, mij aangeboden in een onbeschrijflijk élan van hartstocht, afwees.... Fontenay alleen had recht op mijne toekomst....’
| |
| |
- ‘Dat is zeer merkwaardig en zeer karaktervol! Hieraan herkent men de heerschappij van den machtigsten der Olympische goden - Eroos!’
Tallien dacht een oogenblik na, en zuchtte toen:
- ‘Arme Théroigne!.... nu krankzinnig! Daar mijne positie na den 20 Juni steeds beter werd, kreeg ik grooten invloed op Saint-Flour, en overreedde hem lid van de club der Cordeliers te worden - zonder daarom in het minst op te houden over de Fontenays te waken. In den morgen van den schitterenden 10 Augustus gelukte het mij het leven der Markiezin te redden. Het was op het oogenblik, dat bij het corps de garde van de Feuillants in de rue Saint Honoré eene groep royalisten door het volk werd neergesabeld, en dat Théroigne haar doodvijand Suleau deed afmaken. Ik ontdekte tot mijn schrik de Fontenays, vrij goed vermomd, onder de volksmenigte. Weldra werden ze opgemerkt en aangerand. Dadelijk kwam ik tusschen beide - en riep Théroigne mij te hulp te komen. En schoon het arme schepsel terstond begreep, wie het was, die ik wilde redden - verhief ze hare stem, en konden de Fontenays vrij heengaan....’
Beiden zwegen eene poos.
Eindelijk zei Tallien:
- Je weet, Ysabeau! hoe het gegaan is, sedert wij beiden leden der Conventie zijn. Ik bleef door Saint-Flour op de hoogte van alles. Toen ik vernam, dat de Fontenays naar Bordeaux wilden, om te scheiden, juist terwijl tot onze missie naar het Zuiden besloten was,
| |
| |
zag ik daarin eene wonderlijke wending van het lot. Ik stelde Saint-Flour door passen en bijzondere aanbevelingen, door mij onderteekend, in staat, de beide echtgenooten ongehinderd te doen reizen. Ze zijn veilig hier aangekomen, maar nu komt de overgroote ijver van Lacombe....’
- ‘Tallien! Je hebt hier alle macht in handen! Snel terstond naar het huis van arrest in de Fossés des Recollets - en zeg aan de burgeres Fontenay, dat ze voor het vallen van den avond in vrijheid zal gesteld worden!’
|
|