| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Terezia in doodsgevaar.
Des morgens van den eersten October 1793, tegen elf uur des voormiddags, stond de Markiezin de Fontenay uiterst eenvoudig gekleed, misschien ware het beter te zeggen: uiterst zorgvuldig vermomd, in het groote kantoor van haar oom Cabarrus. Zij droeg eene hooge muts met zwarte fluweelen linten en eene in 't oog vallende nationale cocarde. Ze had om hals, rug en schouder een gesteven kamerijksche doek geplooid; zij droeg een zwarte japon zonder eenig sieraad, en eene écharpe, rood, wit en blauw, om het middel. Het prachtige donkere haar was zoo veel mogelijk onder de muts verborgen, terwijl de stroken van deze hare fijne trekken minder in het oog poogden te doen vallen. Ze zag er uit als eene zeer gewone citoyenne - de vrouw van een
| |
| |
koopman of winkelier, maar ook in dit kostuum straalde hare zeldzame schoonheid ieder in de oogen.
Jacques Cabarrus stond van zijne schrijftafel op, zoodra zij binnentrad. Er zaten eenige klerken aan den arbeid, die zeer nieuwsgierig opkeken, toen de Markiezin binnentrad. Maar de patroon wierp hun een bestraffenden blik toe, en deed Terezia snel in een klein spreekkamertje treden, waar ze ongestoord konden overleggen.
- ‘Ik kwam u zeggen, dat ik driehonderd menschenlevens ga redden, mon oncle!’ - begon ze, terwijl ze aan een klein tafeltje plaats nam. - ‘Maar u moet me helpen!’
- ‘Ma charmante nièce bedenkt niet, dat zij met haar leven speelt, en doodsgevaar brengt over al de bewoners van dit huis!’
Terezia zag verschrikt op.
- ‘Dat zal ik trachten te voorkomen!’ - zei ze vastberaden. - ‘Zie hier mijn plan! Niemand kent mij in Bordeaux, niemand kent mijn naam. Ik wil den cargadoor van den Engelschen kapitein spreken, en hem zesduizend franks brengen. Hij behoeft mijn naam niet te weten. Van u vraag ik het adres van den cargadoor. Ik zal te voet uit dit hotel gaan, en onder weg een fiacre nemen. Niemand zal weten, dat ik hier verblijf houd. Ik rijd naar den cargadoor, breng hem de zesduizend livres - en laat mij door de fiacre naar een of ander plein brengen dicht bij de rue de la Corderie. Niemand zal ontdekken, dat ik de ongelukkige edelen en priesters gered heb!’
| |
| |
Jacques Cabarrus bleef stilzwijgen met de armen over elkander geslagen. Hij zag de Markiezin met groote bewondering aan. Eindelijk zei hij:
- ‘Mijne dappere nièce vergeet, dat we in zeer treurige tijden leven! Uw plan schijnt heel goed overlegd.... Maar bij den minsten tegenspoed bedreigen u de grootste gevaren! Wordt uw naam bekend, dan komt de Markies, dan kom ik zelf in de grootste ongelegenheid. Ik mag er niet aan denken, ma chère! Het volk is sterk Jakobijnsch! Als men maar in de verte uw plan vermoed, zal men u geweld aandoen!’
- ‘Voor dat geval ben ik gewapend!’ - antwoordde Terezia zeer rustig, en bracht uit hare pouffe - den witten doek over haar boezem - een pistool en een dolk te voorschijn.
De rijke reeder glimlachte even, maar schudde toen weder het hoofd.
- ‘Je bent even vermetel als bekoorlijk, lieve nicht! Maar het is mijn plicht je dit stoute plan ten sterkste af te raden!’
De Markiezin verborg hare wapenen, en hernam:
- ‘Ik begrijp u zeer goed, mon oncle! Maar ik kan niet anders. Driehonderd edelen en priesters mogen niet geofferd worden, als men ze kan redden. Ik heb er mijn leven voor over! Aan mijn leven is niet veel verloren. Ik ben zeer ongelukkig getrouwd - mijn man is langzamerhand mijn bitterste vijand geworden - ik zeg het u vrijmoedig, want ik reken op uwe discretie. Ons plan is te scheiden - te Parijs zou dit
| |
| |
te veel de aandacht op onze namen gevestigd hebben. Daarom komen we naar Bordeaux! U ziet, dat ik niet veel te verliezen heb.... Vandaag vóór drie uur moet de Engelsche kaptein het geld hebben, anders zet hij zijne passagiers weer aan wal.... Ik bid u, laat mij gaan!’
Jacques Cabarrus wist niet wat te doen. Hij had twee dagen zich moe gedacht, om een middel te vinden tot redding van zulk een groot getal aanzienlijke en achtenswaardige stadgenooten! En nu was het plan der Markiezin misschien uitvoerbaar met goed gevolg. Hij beproefde nog eenmaal zijne nicht met allen ernst het gevaarlijke van hare onderneming onder het oog te brengen - het baatte niet. Terezia was vast besloten.
- ‘Lieve nicht!’ - zei hij eindelijk. - ‘Ik geef het op. Ik zou u toch niet kunnen weerhouden! Maar ik zelf zal u zooveel mogelijk ter zijde staan! De cargadoor heet Jean Bergeon - is op dit uur altijd te vinden in een café van de Porte Saint-Pierre, waar hij met zeelui, kapteins en victualiemeesters onderhandelt. Ik zal u naar de Place Saint-Germain brengen, waar waarschijnlijk een fiacre zal te vinden zijn. In dezen fiacre zal men u rijden naar de Porte Saint-Pierre - en gij hebt niets anders te doen, dan het café binnen te gaan, en aan een bediende te vragen naar den citoyen Jean Bergeon. Gij laat den fiacre wachten - maakt uwe onderhandeling zoo kort mogelijk, en dan zal het rijtuig u brengen naar de Place Dauphine, zeer dicht bij de
| |
| |
rue de la Corderie. Ik zal u daar afwachten - en zoo alles goed afloopt, zijn we spoedig weer hier!’
Terezia sprong met een uitroep van blijdschap van haar stoel.
- ‘Ik wist wel, dat u mij zoudt helpen, mon oncle!’ - riep ze stralend van edele vreugde. - ‘Ik zou heel mijn leven geen gerust uur meer hebben gesleten, als ik geaarzeld had hier redding te brengen!’
De reeder geleidde zijne nicht door eene zijdeur naar buiten, zoodat ze niet weer door het kantoor met de klerken behoefden te gaan. In een oogenblik zijn ze in de rue de la Corderie. Buiten is het een heerlijke najaarsdag. De Octoberzon fonkelt aan een wolkeloozen hemel. De zuidenwind strijkt zacht over de toppen der lindenlaan, die ze nu snel inslaan. De grond is met dorre bladeren bedekt, de takken der linden zijn schier bladerloos. Spoedig komen ze op een breed cirkelvormig plein, Place Saint-Germain. Na eenig zoeken gelukt het Jacques Cabarrus voor zijne moedige nicht een fiacre te vinden. Terezia werpt zich in het rijtuig. Haar oom geeft den koetsier zeer nauwkeurige inlichtingen en eindigt met de woorden:
- ‘Eerst naar de Porte Saint-Pierre - dan wachten bij het café de la Gironde, dan naar de Place-Dauphine!’
Terezia bedankt haar oom met een vroolijken blik. Zij is geheel vervuld van haar groot plan. Ze is gelukkig eindelijk eens te kunnen handelen. Te midden der geweldige Parijsche stormen heeft ze in ledige
| |
| |
rust alles moeten aanzien. Het grootste deel der vijf laatste onrustige jaren moest ze slijten in het allerliefst gelegen Fontenay-aux-Roses, waar de Markies zich verborg in zijn achter dicht groen verscholen landhuis. Haar eenig groot avontuur in den morgen van 10 Augustus 1792 heeft voortdurend hare gedachten bezig gehouden. En nu gaat ze zich wagen in een nieuw avontuur, maar ditmaal heeft ze zelve het initiatief genomen. De gedachte, dat zooveel ongelukkigen, op het punt gered te worden, door gebrek aan geld weder zouden moeten terugkeeren in de stad, waar zij door hunne vlucht ‘hors la loi’ waren verklaard, had haar machtig aangegrepen. Ze wilde redden - of ze zelve gevaar liep, was haar geheel onverschillig.
Ze lette niet op den weg, dien de fiacre nam. Aanvankelijk reed ze door eene breede laan met ontbladerde boomen, daarna door zeer drukke straten, eindelijk over een statig plein met een monumentale fontein (Place Royale), waar ze plotseling de breede rivier - de Garonne - in het zonlicht zag flikkeren. Het rijtuig volgde de rivierkade, en stond op eens stil. Terezia wist, dat zij nu geheel en al op zich zelve vertrouwen moest. Ze stapte vlug uit den fiacre. Een huis van drie verdiepingen met een reusachtig uithangbord: Café de la Gironde rees voor hare oogen. Zij snelde naar binnen, zonder zich een oogenblik te bedenken.
Ze treedt in eene langwerpige groote zaal, laag van verdieping. De opengeschoven ramen zien allen uit op
| |
| |
de Garonne, die bij iedere windvlaag met gouden vonken werd bezaaid. Vier of vijf tafeltjes zijn bezet met druk sprekende mannen - voor het grootste deel zeelui en varensgasten. Bordeaux is het paradijs voor schippers van de groote en kleine vaart, daar de halvemaanvormige rivierarm der Garonne diepte genoeg aanbiedt voor groote zeeschepen. Alleen wordt de rivier aan de stadskaden te ondiep, en moeten de grootere schepen in het midden der rivier op stroom blijven liggen.
Terezia ziet eene statige, corpulente dame achter de toonbank, met veelkleurige flesschen geflankeerd. Zij zegt zeer bedaard:
- Is de burger Jean Bergeon hier?’
- ‘Ja, Mademoiselle!’
- ‘Wil u hem even laten roepen.... ik moet hem spreken!’
Een bejaarde knecht werd afgezonden. Terezia ging aan een tafeltje bij een der vensters zitten. Na eenig wachten zag zij een jong mensch met een steek en eene grijze houppelande, die buigend aan het tafeltje plaats nam. Nu begon het volgende onderhoud:
- ‘Is u de citoyen Jean Bergeon, cargadoor?’
- ‘Om u te dienen, citoyenne!’
- ‘Het Engelsche schip onder bevel van kapitein Farrar....’
- ‘Heeft heden morgen te tien uur het anker gelicht, en is onder zeil naar Londen!’
- ‘Ik hoorde, dat de kapitein niet vertrekken wilde,
| |
| |
omdat hem zesduizend livres voor de vracht ontbraken!’
- ‘Ik bid u! Spreek zachter! Er wordt misschien geluisterd!’
- ‘Dus is er geen gevaar meer?’
De cargadoor Jean Bergeon boog zich over het tafeltje, en antwoordde bijna onhoorbaar:
- ‘Geen gevaar, neen! Maar wat moet er van die menschen worden, als ze te Londen aankomen? Velen, vooral de curé's, hebben niets kunnen meenemen!’
- ‘Kan ik iets voor hen doen?’
- ‘Alle bijdragen zijn welkom! Ik verklaar u plechtig - en des noods verbind ik mij onder eede - dat ik het lot der vluchtelingen zeer ter harte zal nemen! Citoyenne! ik ben geen Jakobijn. u kan mij vertrouwen!’
Terezia zag den cargadoor Jean Bergeon uitvorschend aan. 's Mans gelaatsuitdrukking en stem boezemden haar vertrouwen in. Zonder zich lang te bedenken, bracht ze eene portefeuille te voorschijn - en zeide:
- ‘Zesduizend livres had ik voor hun vertrek bij mij gestoken. Ik geef ze u, en vertrouw u volkomen, maar ééne voorwaarde! Geef mij de namen der vluchtelingen....’
De cargadoor nam het geld zeer kalm aan. Hij greep een notitie-boekje uit den borstzak zijner houppelande, en scheurde er twee blaadjes uit.
- ‘Zie hier, citoyenne! Dit zijn de hoofdpersonen! Laat niemand ooit vermoeden, dat ik ze u gaf!’
Terezia stond snel op - en zonder zelfs te groeten
| |
| |
vloog ze naar de deur. Ze vond den fiacre wachtend, en klom er haastig in.
Maar juist dit schielijk vertrek werd algemeen opgemerkt.
De zeelui en toevallige bezoekers, die den cargadoor Jean Bergeon zeer goed kenden, toonden zich uiterst nieuwsgierig om te weten, wie de beeldschoone citoyenne was, waarmee hij zoo zacht had zitten fluisteren. Het hielp hem niet, dat hij beweerde haar naam zelfs niet te kennen. Men geloofde hem niet.
Er werden allerlei gissingen gemaakt. De citoyen Jean Bergeon stond in zeer vriendschappelijke betrekking tot vele mooie en jonge citoyennes. Dit was eene nieuwe verovering - en luid gelach ging op van alle zijden. De cagadoor Jean Bergeon ergerde zich aan dit alles, zoodat het gerucht steeds luider werd. Plotseling in drift opvliegende, riep hij uit:
- ‘Zwijgt, zeg ik u! Ik ken de citoyenne niet. Zij bracht mij geld voor de passagiers van kapitein Farrar!’
- ‘Dan is het eene aristocratische bedriegster!’
- ‘Spoedig haar achterna! Wij moeten weten, wie ze is!’
Al de aanwezigen sprongen te gelijk op. De cargadoor vermocht ze niet tegen te houden. Eenige hadden gezien, dat zij in een fiacre naar de Place Royale werd gereden. Zij stormden luid schreeuwend naar buiten.... Jean Bergeon bleef roerloos staan - een enkel onvoorzichtig woord, in drift gesproken, zou die beeldig mooie jonge vrouw misschien in gevaar brengen. In
| |
| |
grooten angst besloot hij de schreeuwende mannen te volgen....
De koetsier van den fiacre had Terezia zonder veel haast te maken over de Place Royale naar de rue Saint-Remy gereden. Met een gevoel van verademing dook ze achter in het rijtuig weg. Ze zag niet uit naar de tallooze voetgangers in de drukke straten. Toen de koetsier de rue de la Porte Dyaux bereikt had, moest hij stilstaan. Een geweldige volksoploop vulde de straat. Een drietal tamboers van de nationale garde naderden onder luid getrommel, terwijl een twintig man met geweren en sabels in hun midden twee priesters wegvoerden, terwijl honderden en honderden, waaronder vele wijven met roode mutsen, deze groep volgden. Terezia zag met schrik de uitdrukking van wanhoop op de ontstelde gelaatstrekken der priesters. Zij schenen veel geweld te hebben geleden. Blootshoofds, met gescheurde soutanes en op den rug gebonden handen, werden zij weggeleid, onder het afgrijselijk gejoel van het gepeupel.
Een hevige angst maakte zich van haar meester.
Zij tastte onder de plooien van hare pouffe, en omklemde haar pistool, maar men lette niet op haar. De menigte volgde onder luid wraakgeroep de beide rampzalige priesters. Het duurde geruimen tijd, voordat deze tierende hoop volks was voorbijgestroomd. Eindelijk vatte de koetsier de teugels weer op, en reed wat sneller voort. Het was niet rustig in de rue de la porte Dyaux. Allerlei kreten werden luid uitgegalmd.
| |
| |
De koetsier reed gedurig sneller. Terezia poogde door het portier te zien. Zij zag niets verontrustends. - Alleen klonk een aanhoudend geschreeuw uit de verte. De fiacre bereikte nu een ruim plein, la place Dauphine, en stond stil. Terezia hoopte, dat haar oom in de nabijheid zou zijn, daar zij gedurig angstiger werd. Zij sprong uit het rijtuig, en gaf den koetsier een assignaat van vijftig franken - snel voortijlend zonder om te zien.
Onder de vele fraaie pleinen te Bordeaux mocht la Place Dauphine - nu Place de la Loi - op dat oogenblik zeker gezegd worden een middenpunt van verkeer uit te maken. Men zag er nu met groote ontzetting de hooge wit houten stijlen der guillotine omhoogrijzen. Des namiddags te vier uren verdrong er zich een dichte volkshoop, om de terechtstellingen der door de Commission révolutionnaire veroordeelde rampzalige burgers bij te wonen. Aan de Noordzijde van dit plein bij den ingang der rue Judaique verhief zich een zeer aanzienlijk gebouw, vroeger als Grand Séminaire door eene groote kolonie van geestelijken bewoond. Nu wapperden er nationale vlaggen van het dak, nu stonden er vuurmonden voor den ingang, en macht van schutters met roode mutsen. Uit dit gebouw ging nu de schrik over Bordeaux. Juist daarom kwamen tallooze leegloopers naar la Place Dauphine, verwachtende, dat er iets belangrijks zou voorvallen. De Commissarissen der Conventie - Tallien en Ysabeau - zetelden in het Grand-Séminaire, en ondanks de vrees
| |
| |
voor deze tyrannen vertoonde zich macht van Bordeleezen op het plein, om de Terreur-mannen van aangezicht tot aangezicht te zien.
Terezia snelde haastig het plein op, angstig om zich heen ziende, of ze haar oom Cabarrus niet gewaar werd. Reeds meende ze hem te herkennen aan zijn donkerbruinen rok - en repte ze zich hoe langer hoe meer in de richting van de rue de la Corderie. Gejoel en geschreeuw klonk in hare onmiddellijke nabijheid. Het kwam steeds nader, terwijl ze altijd sneller vooruitvloog.
- ‘Daar is ze! Daar is ze - die geld geeft aan aristocraten!’
Zoo schreeuwde een hoop mannen, waarvan de meesten uit het Café de la Gironde haar spoor hadden gevolgd - en door het oponthoud in de rue de la Porte Dyaux er in geslaagd waren den fiacre in te halen.
In weinige sekonden werd ze omringd door eene joelende menigte, die altijd aangroeide. En steeds luider klonk het:
- ‘Daar is ze, daar is ze, die geld geeft voor aristocraten!’
Terezia had haar pistool gegrepen - en zag onverschrokken in het rond.
- ‘Die eene hand naar mij uitstrekt, is een kind des doods!’ - riep ze met volle, krachtige stem.
De menigte week achteruit. De lafhartige schreeuwers deinsden wat af, maar het getier werd luider en luider.
| |
| |
- ‘Naar het corps de garde!’ - klonk het alom.
Een reusachtige kerel drong op haar aan, en hief zijn hand op....
Plotseling klonk eene luide stem:
- ‘Terug, terug, burgers! Ik verbied u hier geweld te plegen!’
Eene hooge gestalte baande zich een weg door den oploop, men week eerbiedig, men herkende den gevreesden Proconsul. Zijne stem beefde van toorn. De grootste schreeuwers waren het eerst gereed het hoofd te buigen. Tallien stond met bliksemende oogen tegenover Terezia. Zijn steek met driekleurigen vederbos, zijn lichtblauwe rok met purperen omslagen, zijne sjerp met gouden franjes, - alles toonde duidelijk genoeg, wie hij was. En de hand opheffend zeide hij:
- ‘Citoyenne! zoo ge schuldig zijt, zal de rechter over u oordeelen! Maar ik verbied aan wien het ook zijn moge eene vrouw in het openbaar aan te randen. U kan gaan, citoyenne!’
Terezia had Tallien herkend, en was op het punt haar bewustzijn te verliezen, toen een krachtige arm haar steunde - haar oom Jacques Cabarrus.
|
|