| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
Terezia wordt gastvrij ontvangen te Bordeaux.
De avondschemering was gevallen, den 30 September 1793, toen een rijtuig, geheel overdekt met het witte stof der groote wegen, stilstond in de rue de la Corderie, dicht bij de Place Saint-Germain te Bordeaux. De koetspoort werd snel opengemaakt, het rijtuig reed binnen. Het was zoo donker onder de poort, dat de concierge zich haastte eene kaars op te steken, en de reizigers te verwelkomen. Eerst sprong snel uit de berline eene jonge vrouw van even twintig jaar, daarna kwam een man van middelbare jaren te voorschijn, zeer eenvoudig gekleed, eindelijk hielpen deze beiden een vrij bejaard heer met wit gepoeierde pruik, om uit het rijtuig af te dalen, 't geen niet zonder inspanning geschiedde. De oude heer was zeer pijnlijk, en zocht met de grootste voor- | |
| |
zichtigheid, waar hij zijn linkervoet zou plaatsen, daarna greep hij den arm van zijn reisgenoot, die hem zeer eerbiedig bejegende, en klom hij langzaam eenige trappen op, die naar eene vestibule leidden.
Door twee bedienden ontvangen, werden zij langs een paar gangen gebracht naar eene ruime eetzaal, waarvan de deuren openstonden, en een groot licht hun tegenstroomde. De heer des huizes, een vrij corpulent man van even vijftig jaar, gekleed in een deftigen rok van donkerbruin laken, wit vest en zwarte culotte, kwam hun tegemoet, met groote voorkomendheid.
- ‘Welkom, meneer de Conseiller! welkom, chère nièce! Alles is dus goed gegaan op reis?’
- ‘In elk geval veel beter, dan wij hadden mogen verwachten!’ - antwoordde de oude heer, die nog altijd den arm van zijn geleider vasthield.
De gastheer schoof snel een leunstoel naar de gedekte tafel, die met keur van kristal en porselein was bereid - en deed den grijsaard plaats nemen. Deze wenkte zijn reisgenoot, en zei:
- ‘Saint-Flour! Draag zorg voor de koffers!’
- ‘Zeker, meneer de Markies!’
Saint-Flour, de trouwe hofmeester van den Markies de Fontenay boog, en verdween.
De gastheer wendde zich nu tot de Markiezin de Fontenay, en zei glimlachend:
- ‘Ik heb u in jaren niet gezien, ma belle nièce! maar het schijnt, dat ieder nieuw jaar u nieuwe be- | |
| |
koorlijkheid brengt. Na zulk eene vermoeiende reis zoo frisch, zoo bloeiend!’
Terezia boog even, en antwoordde:
- ‘Ons liep alles mee, mon oncle! De hofmeester van den Markies heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt. Alle moeilijkheden zijn onder weg door hem geëffend. In de verschrikkelijke tijden, die wij beleven, is zulk een man goud waard!’
De Markies knikte toestemmend.
- ‘Mijn maitre-d'hotel is een zeldzaam persoon, mon cher Cabarrus! Hij heeft te Parijs zich bij de révolutionnairen aangesloten, alleen om mij te dienen. Hij is lid van de club des Cordeliers - en kan alles gedaan krijgen. Onze reispas, onze veiligheid, alles hing van hem af!’
Er was veel waars in wat daar door den Markies werd gezegd, maar toch kende hij zelf de toedracht van zaken niet volkomen. Het was een wonder, dat hij en zijne vrouw van den 10 Augustus 1792 tot het begin van September 1793 ongemoeid op hun buitengoed te Fontenay-aux-Roses en in hun hotel te Parijs, rue de Paradis, hadden kunnen wonen, zonder dat zij gemoeid werden in den staatkundigen storm, die boven hunne hoofden woedde. Zij erkenden beiden, dat zij op den 10 Augustus aan doodsgevaar waren ontkomen. Ze wisten, dat de burger Tallien, redacteur van L'Ami des Citoyens, en de algemeen bekende oproermaakster, Théroigne de Méricourt, hen uit de klauwen van het woedende grauw hadden gered, maar ze
| |
| |
begrepen niet waarom - ze hadden beide beruchte persoonlijkheden nimmer meer ontmoet.
De Markies kon zich geene verklaring van dit feit geven, en ergerde zich bij de overweging, dat hij zijn leven misschien verschuldigd was aan een ellendigen Jakobijn, wiens naam in de dagelijksche berichten over de gebeurtenissen te Parijs herhaaldelijk genoemd werd. Tallien werd na den 10 Augustus lid van de revolutionnaire Commune van Parijs, zelfs secretaris-griffier. Terezia had te midden van haar doodsangst in den morgen van den 10 Augustus de stem en den persoon van Tallien herkend. Ze herinnerde zich volkomen goed, wat er in het voorjaar van 1789 op het atelier van Madame Vigée-Lebrun gebeurd was. Bij intuïtie begreep ze, dat deze volkstribuun haar redde, omdat hij haar bewonderde, en onwillekeurig nam zij genoegen met dit feit, als een tribuut, dat haar toekwam. Ze had evenwel telkens naar Tallien gevraagd, en haar trouwe, geduldige vriend, de Prins de Listenay - nu reeds voor maanden in veiligheid te Londen - had haar al het politieke nieuws bericht.
Dat de afgrijselijke Septembermoorden ongestraft hadden kunnen plaats grijpen, weet men aan oogluiking van den gemeenteraad van Parijs, en dus viel een deel van de schuld op Tallien. In een gesprek met Listenay had Terezia zelfs eenmaal de verdediging van Tallien op zich genomen, en gezegd, dat een enkel persoon, zelfs als hij secretaris-griffier van den gemeenteraad is, tegen zulk eene uitbarsting van de volks- | |
| |
woede niet bestand is. En heimelijk deed het haar genoegen, dat Tallien gedurig meer omhoogkwam, dat het departement van Seine et Oise hem tot lid der Conventie koos.
Sedert was er tusschen de echtgenooten nooit meer over Tallien en den 10 Augustus gesproken. De Markies maakte gedurig plannen tot vluchten, maar men was buiten op Fontenay-aux-Roses betrekkelijk veilig. Daarenboven gevoelde hij in het laatste jaar zijne krachten afnemen - niets hechtte hem meer aan het leven. De sympathie zijner mooie, jonge vrouw had hij verbeurd door de bitterheid, waarmeê hij hare denkbeelden had bestreden, door de ruwheid, waarmeê hij tegen haar uitviel, als hij door aanvallen van jicht werd gekweld. Het stond bij beiden vast, dat hun huwelijk ontbonden zou worden, maar niet te Parijs, om opzien te vermijden. En daarom werd Bordeaux gekozen. Terezia had daar een oom, een zeer vermogend reeder, Jacques Cabarrus, in wiens huis zij ten allen tijde bij uitstek welkom zoude zijn. De Markies telde te Bordeaux zeer vele vrienden, daar hij in vroegere jaren geruimen tijd Conseiller in het Parlement van Bordeaux was geweest. En daar er te Parijs altijd afschuwelijker gruwelen gepleegd werden, daar het leven er bijna onmogelijk werd door volkomen gebrek aan de meest gewone levensmiddelen, die tegen fabelachtige prijzen nauwelijks te krijgen waren, hadden beide echtgenooten eindelijk besloten hun heil te Bordeaux te zoeken. De Markies had zijn maitre-d'hôtel,
| |
| |
Saint-Flour, met zijne plannen bekend gemaakt, en deze verzekerde hem, dat hij alles, de reispas, het rijtuig, de relais-de-poste, de veiligheid der reizigers, op zich nam, door zijne vriendschappelijke relatiën met voorname staatslieden van den dag. De Markies glimlachte, maar nam de onverwachte hulp met beide handen aan.
Zoodra Terezia de weelderige eetzaal van haar oom was binnengetreden, had zij een lichtgrijzen vilten reishoed afgelegd en een paar malen de groote ruimte doorloopen, daar de gedwongen rust in het rijtuig haar vermoeid had. Oom Cabarrus wilde, dat zij eerst hare appartementen zou gaan zien, maar zij verklaarde, dat zij honger had, en de Markies, die wat opleefde, sedert hij rustig zat, vereenigde zich met dit gevoelen.
Weldra verscheen eene oude, deftige dame, Mademoiselle de Querhoënt, eene ci-devante, die als huishoudster fungeerde bij den weduwnaar Cabarrus. Ze was over de vijftig jaar, en een beklagenswaardig voorbeeld van vrouwelijke verwording. Haar beenig en knokig gelaat was even scherp van lijn, als hare royalistisch-katholieke overtuiging. Daar zij meestal met waardigheid zweeg, gaf zij weinig aanstoot. Nu kon de maaltijd beginnen. Terezia zette zich naast den gastheer, die tegenover den Markies had plaats genomen. De huishoudster zat aan het uiteinde der tafel, om de knechts te bevelen. Gedurende eenigen tijd werd niet gesproken.
Eindelijk zei de gastheer:
| |
| |
- ‘Heeft de reis lang geduurd, meneer de Conseiller?’
- ‘Tamelijk lang, mon cher Cabarrus! We hebben maar zeer korte dagreizen gemaakt. Sinds langen tijd ben ik lijdende, en daarom ging alles zeer langzaam. We hebben in Tours een paar dagen uitgerust, daarna te Poitiers, en wederom te Limoges. Maar overal konden we rustig vertoeven - niemand heeft ons iets in den weg gelegd. Er werd meestal geklaagd over de hooge oorlogsbelasting en de requisitieën. De algemeene stemming is zeer gedrukt!’
- ‘In Bordeaux is het niet veel beter!’ - mompelde Mademoiselle de Querhoënt.
Terezia, die in hare bloeiende schoonheid het sprekendst kontrast vormde met de spookachtige magerheid der adellijke huishoudster, zag eenigszins onthutst op. Ze wendde zich tot haar oom, en vroeg:
- ‘Is er hier iets ongewoons, mon oncle? Ik heb op reis maar weinig politiek nieuws gelezen! De Conventie heeft buitengewone commissarissen gezonden naar Bordeaux.....’
De rijke reeder Cabarrus knikte met eene zeer bezorgde uitdrukking. Hij dronk snel een glas uit van den heerlijken wijn, Château-Yquem, dien hij zijne gasten schonk - waarvan zich de Markies, ondanks zijne kwaal, veroorloofde een paar glazen te nemen - en zei toen:
- ‘Het is hier te Bordeaux sedert 23 September even prachtig georganiseerd als te Parijs. Het spijt
| |
| |
mij voor u, maar veel heeft u niet gewonnen, door hierheen te reizen. Te Parijs regeeren Collot d'Herbois, Billaud-Varenne en Robespierre - hier Tallien en Ysabeau!’
- ‘Tallien!’ - riepen Terezia en de Markies te gelijk uit.
Op beider gelaat uitte zich de verbazing zeer verschillend. De Markies werd hoogrood, Terezia doodsbleek. De Markies herstelde zich het eerst.
- ‘Maar, dat had die ezel van een Saint-Flour mij moeten zeggen! Ik had hem last gegeven op onze reis, nu meer dan drie weken geleden, alles te lezen, wat in de dagbladen of vlugschriften zou voorkomen, en mij er 's avonds rapport van te komen brengen. Ik had dan de aangename taak de Markiezin van alles in te lichten!’
En nu deelde hij aan den gastheer en de grimmige Mademoiselle de Querhoënt mede, wat hun op 10 Augustus 1792 in den vroegen morgen was geschied. Hij verklaarde destijds zeer wel te hebben begrepen, dat zijn leven gevaar had geloopen, maar tevens, dat hij nooit had kunnen uitleggen, waarom een hem volkomen onbekend Jakobijn zoo edelmoedig voor hem in de bres was gesprongen.
Oom Cabarrus had door allerlei korte uitroepingen zijne hoogste verwondering te kennen gegeven.
- ‘Ik wensch u geluk, mes amis! De hooge bescherming van Tallien zal u zeer wel te pas komen te Bordeaux. Onze toestand is alles behalve rooskleu- | |
| |
rig. Wij zijn hier in het algemeen geene vrienden der Jakobijnen - de meerderheid staat aan de zijde der Girondijnen....’
- ‘Al te zaam koningsmoorders!’ - bromde Mademoiselle de Querhoënt.
- ‘Het was dus te verwachten, dat het Comité de Salut public, na de nederlaag der Girondijnen in dezen zomer, zich met eene Girondijnsche stad als Bordeaux zou gaan bemoeien. Door ons departement der Gironde waren de eerlijksten en aanzienlijksten der Girondijnen naar de Conventie afgevaardigd. Toen het bericht hier aankwam, dat Tallien en Ysabeau als buitengewone commissarissen naar onze stad zouden gezonden worden, ontstond er groote gisting. Tallien is te Parijs lid van het Comité de Sureté générale - en juist dit Comité heeft de meeste verdachten doen in hechtenis nemen, gaf aanleiding tot de meeste doodvonnissen. Er leven tal van edelen en royalisten te Bordeaux, die zich niet veilig achten, zoo spoedig een voorstander der Parijsche Terreur hier verschijnt. Daarom werd er hier gesproken, om de stad aan Engeland in handen te spelen - maar het getal goede staatsburgers is hier te groot. Zulk eene taal werd hier niet geduld. Intusschen maakten zich velen uit de voeten - en verschenen Tallien en Ysabeau voor acht dagen geleden!’
- ‘Maar ik begrijp dien Saint-Flour niet!’ - riep de Markies uit. - ‘Waarom verzwijgt hij mij dit alles?’
| |
| |
- ‘Er is in deze laatste acht dagen hier veel gebeurd, waarvan de tijding misschien nog niet in de andere departementen is doorgedrongen! Al wat hier te Bordeaux Jakobijnsch is - de ouvriers aan de scheepstimmerwerven, de touwslagers, de zeilenmakers, de kleinhandelaars in scheepsbehoeften en victualiën, trokken den beiden Proconsuls te gemoet met lauwertakken en eikenkransen, onder het luid geroep van: “Vive la République! Vive la Montagne!” Er was zelfs een eerewacht van Jakobijnsche jongelui te paard. De Maire, die een eerlijk Girondijnsch republikein is, ontving de beide leden der Conventie met groote waardigheid - maar ik vrees zeer, dat hij niet lang meer zal blijven aan het hoofd onzer Commune. Tallien en Ysabeau werden in een plechtigen optocht naar het prachtig gebouw gebracht van het Grand Séminaire, op den hoek van de Place Dauphine, die nu herdoopt is in Place de la Loi. Den dag na hun intocht gaven de beide Commissarissen der Conventie eene proclamatie aan de burgerij van Bordeaux. Zij verklaren gezonden te zijn, om een eind te maken aan alle Girondijnsche woelingen, en tot het doen eerbiedigen van de zuivere Republikeinsche grondbeginselen, aangenomen in de nieuwe Constitutie van 1793. Tot bereiking van dit doel, gelasten zij, dat alle vuurwapenen moeten ingeleverd worden binnen tweemaal 24 uren, zullende zij, die hieraan niet voldoen, en in wier huizen wapenen mogen ontdekt worden, terstond gevangen genomen worden. Zij eischen voorts van de ingezetenen extra- | |
| |
oorlogsbelasting, nader vast te stellen, en allerlei soorten van goederen, die voor den staatsdienst zullen noodig bevonden worden. Door hen wordt ingesteld eene buitengewone Commission militaire et révolutionnaire onder voorzitterschap van den burger Lacombe, die hier president is van de
klub der Jakobijnen - en het eerst in het openbaar verscheen met de roode muts. U ziet dus, dat wij in geen enkel opzicht Parijs behoeven te benijden, mon cher Conseiller!’
De Markies zuchtte.
- ‘Och, laat ik er niet aan denken!’ - antwoordde hij. - ‘Dat was een betere tijd, toen ik hier conseiller was!’
- ‘Toen men God en de Heilige Jonkvrouw diende, en den Koning gehoorzaamde als gezalfde des Heeren!’ - prevelde Mademoiselle de Querhoënt.
De gastheer vervolgde:
- ‘U kunt wel nagaan, dat we nu het zeldzame voorrecht genieten al de zegeningen der Parijsche Terreur op onze hoofden te zien nederdalen. Op de Place Dauphine is de guillotine verrezen tegenover de residentie van de beide Proconsuls. De Commission Militaire, samengesteld uit de hevigste Jakobijnen, houdt zitting in het zelfde gebouw van het Grand Séminaire. Voor al de toegangen van dat gebouw staan gewapende nationale garden - voor den hoofdingang zijn twee vuurmonden geplant. Eene reusachtige nationale vlag, gekroond met eene kolossale Phrygische muts, wappert van het dak. Zeer vele van onze aan- | |
| |
zienlijke en gegoede jongelui hebben hunne wapenen niet ingeleverd, maar uit woede in de Garonne geworpen. Sedert een paar dagen worden er tallooze gefortuneerde burgers en rijke jongelui gevangen genomen. De geheele stad Bordeaux siddert van vrees. Wat vluchten kan, maakt zich uit de voeten. - Wees evenwel gerust! Bij mij zijt ge beiden volkomen veilig. Ik ben zeer populair bij de tallooze ouvriers van de groote scheepstimmerwerven, daar ik als reeder veel heb doen bouwen, en het werkvolk altijd naar mijn beste weten royaal heb behandeld.’
Mademoiselle de Querhoënt mompelde iets van ‘te royaal’, maar de gastheer nam er geen notitie van en vervolgde:
- ‘De burger Lacombe heeft gelast, dat niet alleen in de zaal, waar hij over dood of leven heeft te beschikken, busten van Marat zouden worden geplaatst, maar, dat in alle gebouwen en vertrekken, waar regeeringsambtenaren verblijf houden, borstbeelden van Marat moeten worden bewonderd. Tot veler ontzetting zijn gisteren vier rustige burgers, in wier huizen men geweren en pistolen heeft in beslag genomen, op de Place Dauphine geguillotineerd. Er heerscht groote gisting. De Jakobijnsche partij, gesteund door de tallooze ouvriers aan dokken en werven, juicht Tallien toe, - de gezeten burgerij ziet met de hoogste woede de tyrannie aan, waarvoor het nu raadzaam is het hoofd te buigen. Vandaag is de agitatie op nieuw toegenomen - het leven van een
| |
| |
driehonderdtal adellijken, priesters en royalisten staat op het spel!’
Terezia zag verschrikt op en vroeg:
- ‘Wat bedoelt u, mon oncle?’
- ‘Het is eene zeer treurige geschiedenis. Sedert eenige dagen hebben de meeste adellijke familiën, die nog gebleven waren, zich des nachts naar een groot Engelsch koopvaardijschip laten voeren, dat onder Fransche vlag in stilte hier handel komt drijven. Het ligt een half uur boven Bordeaux op stroom voor anker. Het heeft al de vluchtelingen aan boord genomen - meer dan driehonderd personen van allerlei leeftijd uit de beste kringen dezer stad, waaronder niet weinig arme priesters, die geweigerd hebben den eed op de constitutie af te leggen. De Engelsche gezagvoerder heeft een buitensporig hoogen prijs voor hun overtocht naar Londen geëischt. Ze hebben gaarne toegestemd, doch hun ontbreekt op dit oogenblik nog een som van zesduizend livres. En het schip zal niet vertrekken, voordat deze som is voldaan, waartoe aan deze ongelukkigen een termijn van driemaal vierentwintig uren is toegestaan. U begrijpt, dat dit een zeer moeilijke zaak is. Als iemand uit Bordeaux hier tusschen beide komt, en hij wordt ontdekt, dan is hij een kind des doods. Ik durf niet handelen - de Engelsche kapitein heeft een Fransch cargadoor, die nog aan wal is, en mij sinds jaren kent. Stel ik mij met hem in relatie, dan moet het uitkomen, dat ik de ongelukkige menschen gered heb, en dan wacht
| |
| |
mij de guillotine! Als er morgen vóór drie uur geen redding komt opdagen, zijn ze allen verloren!’
Terezia's schitterende zwarte oogen fonkelden van verontwaardiging.
- ‘Voor zesduizend livres zijn driehonderd menschenlevens te redden!’ - riep ze met trillende stem. - ‘En niemand heeft den moed zijn leven te wagen!’
- ‘Men hoopt, dat de Engelsche gezagvoerder ten slotte in zee zal steken!’ - antwoordde de gastheer.
- ‘De Engelschen zijn als de kinderen Belials!’ - sprak ditmaal Mademoiselle de Querhoënt zeer luid. - ‘Van dezulken is niets goeds te verwachten!’
Terezia hief het prachtige hoofd fier omhoog.
- ‘Ik heb er wat op gevonden!’ - riep ze. - ‘De driehonderd menschen zijn gered!’
|
|