| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Théroigne vertelt verder.
Tallien had met klimmende belangstelling geluisterd. Hoogst eigenaardig was het op te merken, hoe Théroigne zich geheel in het verleden terugdacht, en al het andere vergat. Dit bleek, toen zij gestoord werd door Manon, die naar den haard kwam zien, eene niet overbodige zorg. De oude getrouwe schudde glimlachend het hoofd, en zei, dat ze wel eens terugkeeren zou, daar Mademoiselle Terwagne toch vergat naar den haard te zien.
Deze zweeg een oogenblik, en sprak toen met eenigszins heesche stem:
- ‘Ik ben nu genaderd tot een tijdvak in mijn leven, dat mij de allertreurigste souvenirs naliet. De Chevalier de Bomal scheen dikwijls in de omstreken van Marcourt te jagen. Hij had ons na de eerste ont- | |
| |
moeting verrast met allerlei geschenken - manden met bloemen, ooft en wild - met een aan mij persoonlijk gericht adres. Hij kwam vervolgens bedanken voor het vriendelijk onthaal, als hij zeide. Hij redeneerde zeer voorkomend met mijn vader en mijne stiefmoeder, die beiden zeer vereerd schenen met zijn bezoek. En daarbij bleef het niet, zijn landhuis lag op een uur afstands van onze hoeve. Hij noodigde mij herhaaldelijk uit hem met mijne ouders te komen bezoeken, maar ik weigerde zeer beslist. Ik was mij zeer wel bewust, dat ik te veel belang in hem stelde. Onbedreven, zonder eenige ervaring, wantrouwde ik mij zelve. Het ontluiken van deze eerste liefde ontroerde mij bijna pijnlijk. Ik wist, dat ik de dochter was van een welgesteld landbezitter, maar, dat er een afgrond gaapte tusschen mij en den Chevalier de Bomal. Hem lief te hebben was mij zelve wikkelen in de grootste moeilijkheden. Ik nam mij voor deze opkomende neiging met geweld te onderdrukken - maar ik rekende buiten mijn zwak, overgevoelig hart....’
Tallien keek haar vragend aan. Zij had de laatste woorden in een Waalsch patois uitgesproken, dat hij niet verstond. Théroigne begreep terstond zijne ver bazing.
- ‘Ik droom!’ - riep ze uit. - ‘En ik verveel je, want ik spreek de taal van Marcourt. Alles treedt zoo levendig voor mijne herinnering, dat ik de taal van mijne jonkheid weer begon te gebruiken. Laat ik liever met korte woorden zeggen, welke ellende mij nog
| |
| |
wachtte. De Chevalier de Bomal, die mij voortdurend bedelde om de gunst hem bij zijn doopnaam Gontran te noemen, scheen uitstekend te weten, waar hij mij vinden moest. Later bleek het mij, dat Marianne Delâtre met hem tegen mij had samengespannen. Als ik uit de kerk kwam te Marcourt, trad Gontran mij te gemoet. Hij vroeg mij nederig, of hij mij vergezellen mocht, en sprak dan allerlei vleierij, die ik nog de goedheid had aan te hooren. Als ik eene kleine wandeling ondernam door de lage bosschen en heuvelen in de buurt van onze hoeve, zag ik Gontran mij naderen. Hij was zeer nederig, zeer onderworpen en bekende mij gestadig, dat hij, sinds hij mij gezien had, geen rustig oogenblik meer gesleten had. Hij toonde mij eene zoo eerbiedige, zoo hartstochtelijke liefde, dat ik ontroerd werd, en het hoofd afwendde, opdat hij niet in mijne oogen zou lezen, wat in mijn hart omging. Onder eindelooze gesprekken poogde hij mij een woord van wederliefde te ontlokken - maar ik beheerschte mij zelve. Het werd zeer moeilijk dezen strijd vol te houden. Ik wist, dat ik hem liefhad, maar tevens, dat de dochter van een kleinen landeigenaar uit Marcourt nooit de vrouw zou kunnen worden van een Chevalier de Bomal. Eindelijk besloot ik hem dit ronduit te bekennen, en hem te verzoeken mij verder ongemoeid te laten. Wij dwaalden te zaam in het woud van Bovigny. Ik zeide hem alles, en bezwoer hem de rust van mijn leven niet verder te verstoren, indien het waar was, dat hij mij liefhad. Plotseling
| |
| |
omklemde hij mij met beide zijne armen, en drukte mij aan zijne borst. Doch maar voor enkele sekonden. De natuur heeft mij een paar sterke, gespierde vuisten gegeven, en ik wist hem van mij af te slingeren. Ten hoogste verontwaardigd, verbood ik hem mij verder te volgen. Hij zonk voor mij neer op zijne knieën, de tranen sprongen uit zijne oogen. - “Anne Josephine!” - zei hij. - “Je bent wreed en onmeedoogend! Want je hebt mij even lief, als ik je aanbid! Heb medelijden met mij! Zeg mij, wat ik doen moet om je liefde te verdienen!” Ik antwoordde hem zeer vastberaden, dat niemand mij zou aanroeren, tenzij ik het hem vergunde, omdat hij voor God en de menschen mijn wettig echtgenoot was. Ik beval hem zijn weg te vervolgen, en keerde snel op mijne schreden terug. Nu duurde het eenigen tijd, vóór ik hem weder ontmoette. Ik wist toen niet, dat hij in het geheim met mijne stiefmoeder sprak, maar wel, dat deze mij dagelijks lastig viel met verwijten. Ze beweerde, dat ik door mijn dwazen trots een zoo beminnelijk jonkman als de Chevalier de Bomal op de vlucht dreef. Ik antwoordde, dat hij mij met de betuigingen zijner liefde lastig viel, en dat ik zeer goed wist, dat zijn rang een onoverkomelijk beletsel was voor een huwelijk....’
Plotseling sprong Théroigne van de sofa, en liep driftig de kamer op en neer.
- ‘Ik kan bijna niet verder gaan, Tallien! Ik sidder van woede, nu alles mij weder voor de oogen komt, zoo duidelijk of het gisteren gebeurde!’
| |
| |
En nu ging ze plotseling zich bezig houden met allerlei kleinigheden. Ze wierp houtblokken in den haard - ze nam de beide likeurglaasjes, en vulde ze met brandewijn van Orléans. Daarop nam ze een paar kleine teugjes, en sprak:
- ‘Je moet alles weten, mon ami! Je hebt beloofd een goed kameraad voor me te zijn - me te verdedigen, welnu - ik zal je niets verbergen!’
Ze zweeg weer eene poos, en begon toen plotseling met doffe stem:
- ‘Ik kom tot een der treurigste dagen uit mijn leven. Ik had Gontran niet weer ontmoet na mijn verklaring op deze laatste wandeling. Het was op een warmen Augustusmiddag. Ik zat in mijn klein kamertje, dat met een dubbel openslaand raam het uitzicht had op onzen boomgaard. Mijn arm gevoelig hart had veel geleden. Ik had ondanks mij zelve Gontran met veel te groote belangstelling aangehoord. Hij had iets zeer wegsleepends in zijne wijze van spreken - en, als hij zweeg, was zijn glimlach bijna onweerstaanbaar. Ik poogde mij zelve tot kalmte te stemmen - en dacht aan het klooster en mijne tante, de Supérieure.
Geheel onverwacht werd mijne deur geopend - en trad Gontran glimlachend binnen. Mij overviel een gevoel van hevigen schrik. Ik stond driftig op, en vroeg hem, wat hem zoo vermetel maakte, om zonder mijne vergunning mijne kamer binnen te komen. - “Mijne onuitsprekelijke groote liefde, Anne Josephine! Ik kom om je te vragen, of je mijne vrouw wilt worden?” Ik
| |
| |
antwoordde, dat niet hij, maar zijn vader, de hoogbejaarde Chevalier de Bomal mijne hand moest komen vragen aan mijn vader, en dat ik in dat geval mijn antwoord zou geven, 't welk ik hem nu weigerde, omdat hij op onbeschaamde wijze in mijne kamer verscheen. Hij knielde weer voor mij neder, en poogde mijne hand te grijpen, maar ik deinsde terstond terug. Hij bezwoer mij zijne vrouw te worden - en voegde er bij: “De toestemming van mijn vader heb ik niet kunnen krijgen, maar dat is immers geen bezwaar. Hij is over de vijf-en-zeventig, en ziekelijk. Met wat geduld zullen we er wel komen. Niemand zal mijne vrouw worden, dan jij alleen! In je hart is er eene stem, die voor mij pleit. Zeg, dat je mijne vrouw wilt worden.” Ik moest eene pooze nadenken, voordat ik antwoord gaf. Gelukkig verliet mijn rustig overleg mij niet. Ik verklaarde, dat zijn voorstel mij zeer vereerend voorkwam, maar dat het geene waarde kon hebben, omdat zijne familie zich tegen zijne plannen verzette. Zijne vraag was dus niet ernstig gemeend - daar hij wel kon voorzien, dat ik nooit mijne hand zou geven, zoolang zijn vader weigerde toestemming te verleenen. Hij stond op met eene uitdrukking van de diepste verslagenheid. - “Anne Josephine!” - zei hij bijna weenend. - “Je maakt me zoo gadeloos ongelukkig met dit antwoord. Maar ik berust in alles, omdat ik je zoo vurig lief heb! Ik zal geduldig wachten, tot mijn vader zijne toestemming zal geven, of wel door zijn dood mij vrijmaakt. Maar wees dan ten minste zoo
| |
| |
edelmoedig mij eenige hoop te geven! Zie, dezen schitterenden juweelen ring uit de erfenis mijner moeder had ik tot je verlovingsring bestemd. Laat me ten minste de kleine voldoening, dat ik dezen ring aan je vinger mag steken.” Hoe het kwam, ik weet het niet - ik had op dat oogenblik eenig mededoogen met hem, en liet toe, dat hij mijne rechterhand vatte, en den ring aan mijn pink schoof. En daarop sloeg hij snel zijn arm om mijne leest, en trok mij met de wanhopige kracht eener lang onderdrukte begeerte aan zijn borst, terwijl hij mijn gelaat met een stroom van kussen overdekte. Door deze geheel onverwachten aanval was ik voor enkele sekonden mijne bezinning kwijt. Maar daarop begon ik luidkeels te schreeuwen, en worstelde hevig, om mij vrij te maken. Hij gevoelde, dat hij mij zoo moeten loslaten, ondanks zijn ijzeren greep. Een donkerroode blos verfde zijn gelaat. De hevigste gramschap straalde uit zijne oogen. - “Schreeuw maar, bégueule! schreeuw maar! Niemand kan je hooren. De sleutel van je deur is in mijn zak. De knechts en meiden zijn op het veld met je vader - je stiefmoeder is op bezoek bij den curé!” Ik begreep, dat ik met een verraderlijken aanslag te doen had - en wist met eene uiterste inspanning mij van zijn arm vrij te maken. Maar in de worsteling bleef mijn batisten pouffe, die kruiselings over hals en boezem geslagen was, haken aan een knoop van zijn rok, en werd deze plotseling weggescheurd. Dit ontlokte mij een nog heviger kreet. Ik voelde zijn adem en zijne lippen op mijn
| |
| |
ontblooten hals en boezem. Ziedende van drift greep ik hem bij de keel, en slingerde hem met mijne laatste kracht achterover tegen een kastje met glaswerk, dat onder hevig geraas naast hem nederstortte. Luid gillend vloog ik naar mijn openstaand raam, dat maar eenige voeten van den beganen grond was verwijderd. Ik slingerde mij over de vensterbank, en liet mij vallen. Ik kwam op mijne knieën in het gras terecht. Mijne hand was gewond door een spijker, en bloedde hevig. Toen ik opstond zag ik van verre mijn vader langs het voetpad bij de heg naderen. Ik vloog luidroepende naar hem toe. Hij was onverwachts teruggekeerd, daar hij zich onwel gevoelde. Niet gering was zijne ontsteltenis, toen hij mij zag zonder pouffe met loshangende hairen en bebloede hand. Weinige woorden waren voldoende, om mijn armen vader op de hoogte te brengen - hij begreep de lage bedoelingen van den Chevalier de Bomal, en dat deze met mijne stiefmoeder had samengespannen, om mij, geheel alleen op de hoeve, in mijne kamer te overvallen, de deur af te sluiten, en onder allerlei valsche voorstellingen mij van mijne eer te berooven!’
Théroigne liet het hoofd op de borst vallen, en hijgde naar adem. Tallien greep eerbiedig hare hand.
- ‘Welk eene geestkracht, welk eene fierheid, ma divine Théroigne!’ - fluisterde hij met groote ontroering. - ‘Je zult veel geleden hebben!’
- ‘Ik was der wanhoop, den waanzin nabij. Toen mijn vader naar mijne kamer vloog, om rekenschap
| |
| |
van den ellendeling te vragen, vond hij de deur wijd geopend. De nobele Chevalier was ontvlucht door eene achterdeur der hoeve. Op den vloer van mijn vertrek waren sporen van bloed. Hij had dus bij zijn val een wond opgedaan. Maar eerst eenige dagen later kwam ik tot de volle ontdekking van zijne laagheid. Het werd bekend, dat de Chevalier de Bomal verloofd was met Mademoiselle de Remouchamps, dochter van een Baron uit het land van Luik. Al, wat hij mij gezegd had van een huwelijk, was laaghartige logen, om mij in zijne armen te lokken, om mij te onteeren. Mijne stiefmoeder Marianne Delâtre toonde zich zeer ontsteld. Zij beweerde, dat hij haar met duizend eeden bezworen had mij tot zijne vrouw te zullen nemen, zoodra de oude Chevalier zou gestorven zijn.... Het is mogelijk, dat zij de waarheid heeft gezegd, maar ik verachtte haar, en weigerde met haar te spreken. Kort daarop nam ik een gewichtig besluit. Ik vroeg mijn vader verlof, om in Luik te gaan wonen bij eene oude deftige nicht. Ik wilde niet langer in de hoeve te Marcourt blijven. De goede oude man zuchtte, en gaf toe als altijd. Hij beloofde mij getrouw de rente te zullen betalen van het kapitaal, dat mijne moeder mij naliet, en dat ik bij mijne meerderjarigheid in handen zou krijgen. Ik wist, dat ik geheel onafhankelijk zou kunnen leven, doch dit bekommerde mij weinig. Het kwam er op aan te weten hoe, met welk doel ik zou leven? Mijn hart was verscheurd tot in zijne innigste vezelen. De korte, bange droom mijner angstige
| |
| |
liefde was gevolgd door een verschrikkelijk ontwaken. Ik heb te Luik mij geheel gewijd aan studie. Ik heb geschiedenis gestudeerd, en elke letter van Jean Jacques verslonden. Ik heb mij geheel teruggetrokken uit al wat naar gezellige kringen geleek. Het gezelschap van mijne bejaarde nicht was mij voldoende. In 1785 werd ik meerderjarig, en begon ik te wenschen naar een meer bedrijvig leven. De gebeurtenissen te Parijs vervulden mij met de levendigste belangstelling. Ik wist, dat er gewichtige dingen in aantocht waren. Ik bemerkte, dat de gisting voortdurend toenam. En het deed mij innig goed te vernemen, dat het vraagstuk van de praerogatieven der standen aan de orde zou gesteld worden. Het geluk van mijn leven was verwoest door een edelman - ik wilde afrekenen met de aristokratie....’
- ‘En dat heb je op schitterende wijze gedaan, o ma grande Théroigne! Ik heb je gezien op den onvergetelijken Bastille-dag, dapperder dan al de bestormers onder de mannen. Het Comité révolutionnaire van la section des Piques heeft je met volkomen recht eene eeresabel geschonken! Ik heb je gezien, toen we naar Versailles trokken, met sabel en geweer op een kanon gezeten, de wanhopige vrouwen bemoedigend met vurige woorden!’
Voor het eerst glimlachte nu Théroigne.
- ‘Ja, maar het bekwam mij slecht. Je weet, dat men mij in hechtenis wilde nemen, en dat ik naar Luik vluchtte, waar het mij niet beter ging....’
| |
| |
- ‘En toen werd je door de Oostenrijksche regeering in hechtenis gesteld.... Ik weet eigenlijk niet waarom.’
- ‘Ik had te Luik aanspraken gehouden voor het volk, omdat ik propaganda wilde maken voor mijne revolutionnaire overtuiging....’
- ‘Ben-je lang gevangen geweest?’
- ‘Bijna een half jaar. In Mei 1791 werd ik te Luik gearresteerd. Men heeft mij onder toezicht van tien gendarmes, die verheugd waren, dat ik Duitsch verstond, en mij zeer goed behandelden, naar het fort Kuffstein in Tyrol gebracht. Na een paar maanden van strenge hechtenis begon mijn proces. Ik was vol moed, en verdedigde mij met groote geestdrift in het Duitsch. Mijne woorden schijnen de algemeene aandacht op mij gevestigd te hebben, want mij werd bevolen naar Weenen te reizen en te verschijnen voor Keizer Leopold II. Het bleek mij, dat ik een gunstigen indruk maakte, 't zij met mijne woorden, 't zij door mijne persoon. Leopold werd plotseling zeer beleefd, en beval, dat ik in vrijheid zou gesteld worden, onder voorwaarde, dat ik mij nimmer weer op Oostenrijksch terrein zou vertoonen. Hij had de beleefdheid mij eene vrij groote som voor reisgeld te doen aanbieden. Zes weken geleden kwam ik te Parijs terug, waar de Cordeliers mij met luide bravo's ontvingen, en mij vergunden van mijne gevangenschap ter wille der Revolutie te spreken. Maar die letterknechten van Jakobijnen hebben het mij van avond verboden!’
| |
| |
Tallien stond van de sofa op. Hij stak beide handen toe aan zijne vriendin.
- ‘Théroigne! Je hebt mij zeer gelukkig gemaakt door mij dit alles zoo duidelijk te zeggen. Niemand kan-je met meer hoogachting en vereering de hand drukken dan ik. We zijn nu vast verbonden door de warmste sympathie - voor het geheele leven, niet waar?’
Théroigne beantwoorde den krachtigen druk zijner vingers, en zag hem stralend van blijdschap aan. Toen wendde ze het karakteristieke, mooie hoofd ter zijde - een donkerroode blos trok over hare wangen, er trilde een traan onder de lange, zijden wimpers....
|
|