| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Een portret wordt beoordeeld.
‘Jasmin, hoe laat is het?’
- ‘Een paar minuten vóór twaalf....’
- ‘Diable, diable.... En ik moet me nog kleeden! Gauw mijn kop chocolâ!’
- ‘Oogenblikkelijk!’
Dit gesprek greep plaats op denzelfden morgen van April 1789, toen Madame Vigée-Le Brun bezig was het portret van Madame de Fontenay te voltooien - en wel in de rue de Paradis, in het hotel de Fontenay, ter kleedkamer van den heer des huizes. In een leunstoel voor een kapspiegel zat Louis Davin, marquis de Fontenay, oud raadsheer in het Parlement van Bordeaux, en achter hem stond de beroemde kapper Léonard, ‘coiffeur de SS. MM. le Roi et la Reine de France et de Navarre.’
| |
| |
De Markies is het slachtoffer van geeuwbuien. Hij ziet er zeer verdrietig uit. Aan de rimpels in zijn voorhoofd, rondom de ooghoeken en langs de neusvleugels blijkt het maar al te goed, dat de zestig jaren naderen. Hij is gedrukt en vermoeid. Sedert een half jaar is de beeldschoone Terezia Cabarrus zijne vrouw - zijn hoogste ideaal is bereikt - en nu schijnt het, of alle levenskracht van hem vliedt. Hij worstelt tegen dofheid in het hoofd, en kan de armen niet uitstrekken zonder pijn. Doch hij troost zich met de gedachte, dat dit alles maar eene voorbijgaande aandoening zal zijn. Hij heeft zijn chocolâ zeer gretig gedronken, terwijl Léonard druk bezig is zijne gladgeschoren kin en bovenlip te parfumeeren, en ijverig begint om een wonder van eene sneeuwwitte pruik met de resten van zijn kort afgeknipt grijsgrauw hair in het vereischt verband te brengen. Léonard is zeker van zijne kunst, en weet vooraf, dat, wanneer dit kapsel in orde is gebracht, wanneer hij de wenkbrauwen van den markies zuiver koolzwart zal hebben gekleurd, en een licht tintje rozerood over zijne wangen zal hebben gewreven, niemand zal ontkennen, dat de markies een zeer aangenaam voorkomen heeft. Intusschen zucht de patiënt, en hoopt alles goeds van de kunstbewerking, die hij ondergaat.
Léonard toonde zich altijd hoogst eerbiedig tegenover zulk een volmaakt edelman als de Markies de Fontenay. Hij was gewoon met heel het hof van Versailles om te gaan, en tevens de grillen zijner cliënten te
| |
| |
verdragen. Enkele zijner beleefde vragen waren maar half beantwoord. Daarom zei hij plotseling, uiterst kalm:
- ‘Weet meneer de Markies het laatste nieuws van het Palais-Royal?’
- ‘Neen!’
- ‘Zijne Hoogheid de Hertog van Orléans is uit Londen teruggekomen. Gisteren avond groot souper. Hij heeft eene vreemdelinge meegebracht, die groot opzien baart. Men zegt, dat het eene vriendin van den Prins van Wales is, die Zijne Hoogheid heeft geschaakt....’
- ‘Tiens, tiens!.... En hoe weet je dat? En wie is die dame?’
- ‘In mijne betrekking weet men alles, monsieur le Marquis! Mij ontgaat niets. Ik heb een grooten stoet van employés. De vreemde dame is - als men mij goed heeft ingelicht - eene buitenlandsche schoonheid van even dertig jaar, eene Luiksche vrouw uit het volk. Men noemt haar Théroigne de Méricourt. Zij heeft in den namiddag, gisteren, den tuin van het Palais-Royal doorwandeld. Zij draagt een grijzen hoed à la Henri IV met eene grijze struisveer. Een massa zwart golvend hair daalt langs hare wangen over de schouders. In een ceintuur van witte zijde over haar amazonen-kostuum van blauw laken zijn twee miniatuurpistolen gestoken.... Heel Parijs zal er van spreken!’
- ‘Léonard! Ik maak je mijn compliment. Je weet altijd wat nieuws, wat interessants. Dat kostuum doet mij denken aan de Markiezin.... Ik heb haast, Léonard.’
| |
| |
De Markies was opgestaan. De laatste hand werd aan zijn toilet gelegd. Jasmin en Léonard toonden een buitengemeenen ijver. Een rok van blauw fluweel met goud geborduurd voltooide zijn schitterend kostuum, waarvan de kostbare kanten jabot en de manchetten, de blauwfluweelen culotte en een statiedegen met verguld gevest de voornaamste elementen uitmaakten. Het was niet te ontkennen, dat de Markies door dit alles als geheel verjongd uit de handen van zijn kapper te voorschijn kwam.
- ‘A propos, Léonard! Hoe ziet die Luiksche vrouw er uit?’
- ‘O, monsieur le Marquis! Dat kan ik niet met een enkel woord zeggen! Er is hier in Parijs maar ééne groote dame, die Théroigne in schoonheid overtreft - mevrouw de Markiezin de Fontenay. De Luiksche is slanker, hooger van gestalte. Zij heeft ongemeen schitterende donkere oogen, en een forschen mond met purperen lippen.... eene koninklijke figuur....’
- ‘Staat zij onder protectie van zijne Hoogheid den Hertog van Orleans?’
- ‘Ik geloof het niet. Zijne Hoogheid is omringd van zoo vele protégées. Het zou alleen eene sinecure zijn! Gisteren stond ze bij een volkshoop in de rue Neuve des petits Champs, dicht bij het Palais-Royal, te te luisteren naar een volksredenaar, en riep tot driewerf toe: ‘Mort aux aristocrates!’
- ‘Tiens, tiens.... eene revolutionnaire schoonheid... een goed vooruitzicht voor de afgevaardigden
| |
| |
van den tiers-état... Jasmin, laat het rijtuig voorkomen!’
De Markies wuifde met de hand.
Léonard verdween onder diepe buigingen. - Jasmin ijlde weg.
De Markies grijpt zijn met goud omboorden steek, en onderzoekt met een blik in den kapspiegel, of hij zich aan den volke vertoonen kan. Op dit oogenblik wordt eene kleine hand op zijn schouder gelegd, en klinkt eene angstige stem:
- ‘Louis.... Louis!’
Verrast keert hij zich om. Er stond eene zeer bevallige jonge vrouw vóór hem. Zij droeg een wit strooien hoed met breede randen, waaronder haar fijn gezichtje beschroomd rondkeek, terwijl een verwonderlijk rijke stroom van zilverblond hair om schouders en rug vloeide. De Markies uitte een kreet van ontsteltenis en stamelde:
- ‘Lucienne!.... La Bacchante!’
De blonde jonge vrouw strekte de handen smeekend uit, en sprak snel:
- ‘Wees niet boos! Ik moet je spreken, Louis! Ik ben door de porte-de-service binnengeslopen! Niemand heeft mij gezien! Toen ik je voor een half jaar verliet, had ik geene zorgen. Maar nu gaat het me heel ongelukkig. Ik heb maar twee vrienden meer, den geruïneerden kunstkooper Le Brun, en zijn neef, den dichter Pindare-Le Brun, beiden zwendelaars - die mij bedriegen. Ze zouden me van morgen een paar duizend francs brengen - we zouden dejeuneeren in
| |
| |
het café des Bains-Chinois - maar ze komen niet opdagen... ik moet mijn huur betalen voor mijn entresol.... in de galerie Montpensier....’
De Markies luisterde met een zeer bewolkt voorhoofd.
Snel bracht hij een portefeuille te voorschijn, en greep een assignaat van vijfhonderd livres. Hij reikte het haar zwijgend toe, en fluisterde toen:
- ‘Zie daar.... en nu nooit weer terugkomen! De Markiezin....’
- ‘Ik weet het! Ze is jonger en mooier dan ik.... ieder laat me aan mijn lot over! In het Palais-Royal heerscht nu eene vreemdelinge, die Théroigne de Méricourt heet...’
- ‘Ze zal je niet in den weg staan... Ze behoort bij de bende van Zijne Hoogheid... maar ga nu, ik heb haast!’
De jonge vrouw, die men La Bacchante noemde, greep de hand van den Markies, en drukte die aan hare lippen. Daarna wendde zij het hoofd, en droop af, haastig een paar tranen afwisschend.
De Markies belde. Jasmin berichtte, dat de karos wachtte. Terwijl hij in snellen draf naar de rue Saint-Honoré reed, gevoelde hij zich zeer ontstemd. Hij worstelde tegen eene gewaarwording van drukkende vermoeienis, zijn rechterarm scheen loodzwaar, en bleef uiterst pijnlijk. De stoutheid van zijne vroegere protégée, Lucienne Basset, gezegd La Bacchante, maakte maar een voorbijgaanden indruk. - Hij had een paar jaren vroeger haar handen vol gouds geofferd. Hij had haar
| |
| |
geheel vergeten, maar zuchtte toch, toen hij aan de weemoedige uitdrukking van haar knap kopje dacht.
Aangekomen bij het hoekhuis van de rue Saint Honoré en de rue de l'Arbre sec, steeg hij zeer langzaam uit zijn rijtuig, en klom de twee trappen op, die naar het atelier van Madame Vigée-Le Brun voerden. Toen hij binnentrad, vond hij meer personen, dan hij verwacht had. Madame Le Brun had den ezel met het nu voltooide portret zoo verschoven, dat men het schilderij terstond zag bij het binnentreden. Maar op dat oogenblik stonden er verschillende personen voor het kunstwerk - die allen zeer luide hun oordeel, hunne ingenomenheid, uitspraken.
Eene oude deftige dame en eene jongere, die hare dochter scheen, stonden vlak voor het portret. Madame Le Brun en de Markiezin de Fontenay zagen elkander glimlachend aan - terwijl ze terzijde met elkander fluisterden. Een statig lang heer in zwart fluweel met een degen had zich aan de zijde der oude dame gevoegd. Dit gezelschap was den Markies zeer goed bekend. De oude dame en hare dochter behoorden tot de intieme vriendinnen zijner vrouw. Toen Terezia Cabarrus uit Madrid naar Parijs kwam, had zij een jaar getoefd bij de weduwe van een groot vriend haars vaders, den heer de Boisgeloup, die raadsheer in het Parlement van Parijs was geweest. Mevrouw de Boisgeloup had Terezia en twee jongere broeders in haar hotel op den Quai d'Anjou met de grootste liefde ontvangen, verrukt over de zeldzame schoonheid van hare
| |
| |
nieuwe Spaansche dochter. De lange heer in zwart fluweel was de Prins de Listenay, een groot vriend der familie de Boisgeloup.
De Markies kon hem niet zien of hem ontmoeten zonder te glimlachen. De veertigjarige Prins, een zeer ernstig, zeer geleerd naan, die zich gewoonlijk bezig hield met vertalingen uit het Latijn - Horatius en Terentius - had zulk eene hevige neiging voor de zeventienjarige Terezia opgevat, dat hij het jonge meisje terstond zijn fortuin en den titel van Prinses had aangeboden. Maar de Prins de Listenay was vervelend door de hevigheid van zijn hartstocht. Hij liet Terezia geen oogenblik rust, zoodat zij ten slotte hem voor de eer bedankte. Intusschen had de Markies de Fontenay de jonge, mooie Spaansche señora door zijne welbespraaktheid, door zijne onderhoudende manier van vertellen, geamuseerd. Hij had een jaar lang zijn hof gemaakt, en was er op meesterlijke wijze in geslaagd, zich als een jong en krachtig man voor te doen. Madame de Boisgeloup had uit zijn naam aan den Graaf Cabarrus te Madrid om de hand van Terezia gevraagd - hij wilde van geene conditiën weten. Van geld mocht niet gerept worden. Daar Madame de Boisgeloup hem steunde, daar hij zijne zaak met verwonderlijke welsprekendheid bepleitte, daar hij te Parijs een der schitterendste edellieden was, en Terezia hem zeer gaarne zag, had zij er in toegestemd op haar zeventiende jaar Markiezin de Fontenay te worden.
| |
| |
De Prins de Listenay had dezen tegenspoed met wijsgeerigen heldenmoed gedragen. Maar zijne gadelooze aanbidding voor Terezia was gebleven - hij had alle spijt, alle jaloezie onderdrukt, alleen om steeds het voorrecht te hebben Terezia te zien. Hij wilde haar blijven aanbidden met eene adoration perpétuelle - zoo als alleen de moeder Gods wordt vereerd. Na hun huwelijk hadden Markies en Markiezin de Fontenay hem zeer gaarne ontvangen - zij lachten om hem, maar altijd, wanneer hij het gezelschap verlaten had.
De Markies wist, dat de beide dames de Boisgeloup en de Prins de Listenay omstreeks één uur het voltooide portret zouden komen bewonderen. Hij rekende op hunne komst, maar verwonderde er zich over, dat er twee onbekende personen op den achtergrond van het atelier in de bewondering voor het portret schenen te deelen. Hij keek beiden een oogenblik met scherp onderzoekenden blik aan, maar gevoelde zich te hoog, om hen langer aan te zien. Madame Le Brun had hem zien binnenkomen.
- ‘Nu zal het spoedig blijken, wie gelijk heeft!’ - riep ze vroolijk uit. - ‘Daar is de Markies!’
Deze begroette haar, de dames de Boisgeloup en zijne vrouw met jeugdigen zwier, en drukte den Prins de Listenay de hand met zooveel warmte, alsof zijn rechterarm geheel vrij was van pijn. Daarop bekeek hij het portret met ongeveinsde belangstelling. Madame Vigée-Le Brun had niemand toegelaten in haar atelier, voordat haar kunstwerk voltooid was. Men had al eene
| |
| |
pooze van gedachten gewisseld - en zweeg nu, om den Markies niet te storen in zijne beschouwing.
Deze blijft geruimen tijd roerloos staan voor het kunstwerk. De uitdrukking van zijne trekken is kalm en deftig. Een heel klein glimlachje speelt om zijn mond. Hij wendt het hoofd af, en zoekt met een vragenden blik de fonkelende oogen zijner Terezia. Deze beantwoordt dien blik, maar zwijgt als hij. Het gezelschap schijnt in spanning. De Markies buigt voor de kunstenares, en zegt:
- ‘Een ontzaglijk moeilijk werk, chère madame! Uw portret is een meesterstuk, is verrukkelijk, maar het origineel....
- ‘Is nog oneindig verrukkelijker!’ - viel de Prins de Listenay kalm en statig in.
De vier dames lachten.
Madame Le Brun kwam snel tusschen beiden, terwijl ze naar den ezel trad.
- ‘Dit is nu het eerste compliment, dat ik mag hooren van de meest bevoegde zijde! Iedereen had critiek - is het niet zoo, mon Prince?’
De Prins de Listenay wendde zich zeer ceremoniëel tot den Markies, en zei plechtig:
- ‘Ik moet bekennen aanmerkingen te hebben gemaakt. Het portret geeft eene goede gelijkenis - dit ziet ieder oogenblikkelijk. Maar mevrouw de Markiezin, mon cher! tart alle penseelen. Giorgione zou haar niet geheel recht hebben gedaan. De schitterende warme gelaatskleur is niet volkomen getroffen. De
| |
| |
mond schijnt mij wat te groot, de fonkelende oogen wat te klein - het model gaat duizendmaal boven de kopie!’
Nu viel de oude mevrouw de Boisgeloup in:
- ‘Dit is al te veel geëischt, vind ik. De Markiezin is geheel en al in het portret.... Maar ik vind haar betooverenden glimlach niet terug! Het geheel is mij wat te serieus. Terezia verspreidt overal zonneschijn, en dien mis ik in het portret!....’
Madame Le Brun hield zich zeer goed - al klonk dit alles haar niet bijster vleiend. Zij wendde zich tot Mlle de Boisgeloup, en vroeg:
- ‘Wees zoo goed, Mademoiselle, even uwe meening te herhalen!’
- ‘Het is niet de moeite waard!’ - antwoordde deze met eene beweging, die al de hooge witte pluimen van haar hoed aan het trillen bracht. - ‘Ik vind Terezia te kinderlijk, te zacht. Ik mis de Spaansche fierheid van haar nobel hart....’
De Markies werd er verlegen mee. Madame de Fontenay schudde zwijgend het hoofd, ten teeken, dat zij geen genoegen nam met de critiek. Plotseling vestigde de Markies de aandacht op de twee vreemden, die groote belangstelling schenen te koesteren voor alles, wat gezegd werd.
- ‘Madame Le Brun zal mij wel vergunnen even op te merken, dat bij zooveel verschil van gevoelen het altijd raadzaam is de meening van anderen te raadplegen. Ik zie daar nog twee personen, die mij geheel onbekend zijn....’
| |
| |
De kunstenares haalde de schouders op, en zei glimlachend:
- ‘'t Is waar! Ik vergat beiden!’
En op den dichter Ecouchard Le Brun wijzende, ging zij voort:
- ‘Vergun mij, Markies! u bekend te maken met mijn neef, die om zijne voortreffelijke oden in de republiek der letteren bekend is, als Pindare-Le Brun! Hij zal tusschen ons beslissen!’
De poëet wantrouwde den ironischen toon van zijne nicht, en, terwijl hij eene buiging maakte voor het gezelschap, antwoordde hij:
- ‘Ik heb de eer het hooggeachte gezelschap mijne verontschuldiging aan te bieden. Ma belle nièce weet, dat ik geen tijd te verliezen heb! Men wacht mij in het café Foy - het betreft den aankoop van eene schilderij....’
De Markies de Fontenay kwam een paar schreden op hem af. Met zeer hoorbare stem vroeg hij:
- ‘Wil de dichter Le Brun-Pindare mij vergunnen hem een goeden raad te geven?’
- ‘Niets zal mij aangenamer zijn, meneer de Markies!’
- ‘U is dichter, en deelt met alle groote auteurs het gebrek, dat uwe fantazie veel te rijk is. Meneer Le Brun u wordt niet verwacht in het café Foy; - van schilderijen kan hier geen sprake zijn, maar u wordt met ongeduld gewacht in het café des Bains-Chinois, waar over beeldhouwkunst zal gesproken wor- | |
| |
den - en eene heel mooie Bacchante veel stof zal geven tot discours!’
Le Brun, gezegd Pindare, deinsde achteruit, terwijl een hoog rood zijne wangen overstroomde. Hij poogde te vergeefs iets te zeggen, terwijl de Markies, en weldra het geheele gezelschap, in schaterlachen uitbarstte. Met een woedend gebaar vloog hij de deur van het atelier uit. Madame Vigée-Le Brun trok snel den Markies ter zijde, en fluisterde hem iets in het oor. Oogenblikkelijk daarna wendde zij zich tot het gezelschap, en riep uit:
- ‘Maar nu weet ik nog niet, wat ik moet denken van mijn portret!’
De Markiezin de Fontenay wees op den letterzetter Tallien.
- ‘Het zou, dunkt me, niet kwaad zijn, als we dezen braven borst eens naar zijn oordeel vroegen!’ - meende zij.
- ‘Vox populi, vox Dei!’ - fluisterde de Prins de Listenay.
Tallien greep naar de muts van grauw papier, die zijn lang golvend zwart hair bedekte. Hij vestigde zijne sprekende grijze oogen op de Markiezin, en met kwalijk onderdrukte blijdschap antwoordde hij:
- ‘Ik zal mijn best doen!’
Hij naderde nu zeer vrijmoedig den ezel met het portret. Opnieuw zwegen allen. Tallien keek eerst een oogenblik naar het schilderij, toen naar Terezia. De mooie Markiezin vond dien blik vrij onbeschaamd, maar
| |
| |
zij had om een oordeel gevraagd, en daarenboven, deze kloeke jonkman uit het volk mishaagde haar niet. Ze was gewoon met allerlei verwaande, witgepoeierde voornaamheid om te gaan. Hare Spaansche flinkheid zag met medelijden neer op de verwijfde weekheid der Fransche edelen - en daarom nam ze het voor lief door dien jonkman uit de drukkerij met blikken vol bewondering en geestdrift te worden verslonden.
Tallien wendde zich nu tot Madame Le Brun, en zei zeer beslist:
- ‘Het portret is voortreffelijk! Dit kon wel niet anders in deze omstandigheden. Het eenige, wat nog tot voltooiing der schilderij zou kunnen bijdragen, is, dat er wat meer schaduw kan vallen op het voorhoofd onder dien prachtigen Rubenshoed. Dan zouden de oogen met meer effekt uitkomen! En het geheel zal een kunstwerk zijn in de fijne, voorname manier van Van Dyck, misschien uw meesterstuk, Madame!’
Het gezelschap keek met verbazing naar den eenvoudigen letterzetter, die zoo goed oordeelde over kunst.
Madame Le Brun reikte hem de hand.
- ‘Dit is volkomen goed gezien, mon ami! Ik volg uw raad, en blijf u zeer dankbaar, Monsieur Tallien!’
- ‘Ik heb geen recht op dien titel, Madame! Ik verlang niets meer te zijn, dan le citoyen Tallien!’
En wederom klonk algemeen gelach.
Maar Terezia schonk den jonkman een betooverenden glimlach, en riep bij zijn vertrek:
‘Au revoir, citoyen Tallien!’
|
|