Letterkundige schetsen. Deel 2
(1875)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste romans van Charles Dickens.Het kenmerkend letterkundig feit der negentiende eeuw is de bloei van den Roman in proza. Het epiesch verhaal in verzen bloeide reeds bij de vroegst beschaafde volken der Midden-Eeuwen - en zelfs Vergilius zou men een romanschrijver in verzen kunnen noemen, hadde deze niet door strengheid van vorm, door epische behandeling der vaderlandsche traditie zich op het standpunt van heldendichter gehandhaafd. De prozavertelling, schoon in de Oudheid gepraeludeerd door Appulejus, begon eerst met de italjaansche herder-romans, met de spaansche Amadisproken, met de fransche hofpraatjens van Mlle de Scudéry en Mlle de la Fayette. De zeventiende en achttiende eeuw werkten op dit thema voort, de Schelmenroman van Mendoza en Quevedo, de komische roman van Scarron en Le Sage, de pathosroman van Jean Jacques, de humoristische roman van Goldsmith, Fielding, Smollet en Sterne, de avontuurlijke roman van de Foe, de intieme roman van Richardson tot op den historischen roman van Sir Walter Scott hielden de belangstelling van het beschaafd Europa wakker en staafden, dat de epische vertelling in proza de lievelingsvorm geworden was voor oude en nieuwe waereld. Onze eeuw zag een onmetelijken voorraad van epische prozagewrochten geboren worden onder het voortdurend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stijgen der letterkundige kultuur bij de moderne volken. Eerst voor ridders, toen voor dames en hovelingen, toen voor rijke burgers, eindelijk voor winkeliers en handwerkslieden, koos de roman dezer eeuw zijn intrek in alle woningen - paleizen of kerkers, kazernen of werkplaatsen. Het verbruik van romans is even reusachtig als het aanbod, de belangstelling klimt nog voortdurend. Daarbij voegt zich het verschijnsel, dat de uitstekendste letterkundige kunstenaars den Roman tot openbaringsvorm hunner denkbeeiden hebben gekozen, daar de roman steeds populair bleef. Walter Scott, George Sand, Berthold Auerbach, Jakob van Lennep, Henderik Conscience, Charles Dickens, Victor Hugo, Gustaf Freitag, Anna Louise Geertruida Toussaint, William Makepeace Thackeray, Honoré de Balzac, Friedrich Spielhagen, Frederika Bremer, Frits Reuter, Erckmann-Chatrian heetten de besten van de romanschrijvers der moderne tijden en zij werden zeer zeldzaam door de beoefenaars van lied of drama uit dit zelfde tijdvak overtroffen. Bij geen volk echter wordt de romandichting op zoo bedrijvige wijze ter hand genomen, als bij onze buren aan de overzijde van het Kanaal. Reeds in de achttiende eeuw tierde de Roman welig op engelschen bodem, maar onze dagen hebben eene produktie van dit artikel beleefd, die alle verbeelding overtreft. De engelsche vrouwen, jonge en bedaagde, hebben zich van de partij verklaard en aan hare rustelooze bedrijvigheid dankt de engelsche boekenmarkt een nooit verminderenden toevoer van romans. Of de letteren dezer eeuw daarmeê hebben gewonnen, is een ander vraagstuk. In elk geval doen zich eenige belangwekkende vrouwengestalten voor te midden van het bataljon predikantsdochters, die met hun leêgen tjjd geen weg weten en daarom novellen timmeren - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Charlotte Bronté (Currer Bell) en Miss Yonge, de lyrische schrijfster van ‘the Daisy Chain,’ wegen op tegen alle Ladies Blessingtons, en Fullertons, tegen alle Misses Cummins en Kavanaghs, tegen alle Mistresses Gaskells, Marshes en Oliphants. Daarenboven wordt de alom toegejuichte auteur van ‘Adam Bede’ en Romola’ voor eene Miss of Mistress Eliot gehouden en gelooft men, dat de beruchtste opsteller van sensatieboeken eene Mistress of Miss Braddon is. Dat naast dit legio van vrouwenromans nu daarenboven eene onafzienbare menigte van verhalen uit mannelijke fantazie is gevloeid, zou minder belangrijk zijn, telden wij niet onder deze een drietal, misschien een viertal, van de eerste europeesche schrijvers: Lord Lytton, weleer the honourable Edward Lytton Bulwer, William Makepeace Thackeray en Charles Dickens. Mogelijk willen anderen aan Anthony Trollope of aan den ‘right honourable’ Benjamin Disraeli nog eene eereplaats toekennen, het is reeds een allerbelangrijkst feit, dat de europeesche litteratuurgeschiedenis van deze eeuw eene trits van mannen kan aanwijzen, als: Bulwer, Thackeray, Dickens. Aan dezen laatste - ten onzent het meest populair - is de volgende studie gewijd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het vorig jaar ontvallen - 't is onmogelijk nu reeds tot het geheim van zijn levensstrijd, van de menigvuldige stormen, die gerezen zijn in zijn fijn gevoelend geraoed door te dringen. Eene zekere kieschheid, die onze engelsche stamgenooten op voordeelige wijze onderscheidt, belet, dat het. publiek aanstonds in al de verborgenheden van den heiligen huiselijken haard doordringe. Een beroemd schrijver in Frankrijk vertelt reeds bij zijn leven in talrijke deelen Mémoires wat hij al verhevens of soms ook minder stichtelijks mocht hebben gewrocht, hij schildert ons de kleur zijner oogen, lokken en handschoenen, hij verraadt ons zijne hartsgeheimen, ontheiligt zijne eerste liefde door er de teederste oogenblikken van te verklikken - en zoo hij ons niets van zijn eigen persoon wil opdisschen, vergast hij ons op de schandalen in het gezin zijner ouders. George Sand heeft eenige deelen gewijd aan de geheime geschiedenis van hare ongelukkige moeder en lichtzinnigen vader; zelfs hare grootmoeder treedt op voor het publiek. Volken van germaanschen bloede plegen met meer piëteit van groote en dierbare overledenen te spreken. Vele jaren verliepen er na den dood van Heinrich Heine, vóor Adolph Strodtmann ons een model van biografie leverde, dat alleen overtroffen wordt - zoover mijn oordeel reikt - door de mikroskopiesch fijne levensbeschrijving, welke onze Potgieter van onzen Bakhuizen van den Brink begint te leveren. Voor Charles Dickens geldt hetzelfde. Men wachte slechts. Over jaren eerst zal vriendof vijand, bloedverwant of ambtgenoot de pen opvatten en ons de intieme geschiedenis vertellen van Charles Dickens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inmiddels hebben wij stof te over, om de eerste nieuwsgierigheid te bevredigen. Hetleven van den dichter is naar den uiterlijken omtrek volledig bekend en - wat belangrijker is - zijne Schriften leeren ons veel van het overige. Met dit materiaal wagen wij nu eene proeve van letterkundige biografie en koesteren den vurigen wensch, dat alle gebreken en zwakheden van dit werk spoedig zullen worden aangevuld door degelijker en begaafder pen. Charles Dickens werd geboren te Portsmouth op den 17 Februari 1812Ga naar voetnoot1). Zijne ouders noemden hem eigenlijk: Charles John Hougham Dickens, doch hij bediende zich later alleen van zijn korteren, maar waereldberoemden naam. ‘In geval van een fatsoenlijken akademischen titel, zou ik er anders over gedacht hebben’ - zeide hij eens en reeds aan dezen trek herkent men den achtenswaardigen geest des mans, die zijn gantsche leven alle onderscheiding door titels, kruisjens of lintjens ridderlijk van de hand wees. Dickens' vader, Mr. John Dickens, was ambtenaar bij de marine en werd na den grooten oorlog met den eersten Napoleon op pensioen gesteld in 1815. Het gezin trok hierop naar Londen, waar de vierjarige knaap al aanstonds onder invloed kwam dier onwaardeerbare opvoeding, welke het leven en bedrijf eener gedruischvolle waereldstad aan dichters van geboorte pleegt te schenken. De oude Dickens, die een gezin van zeven kinderen had te onderhouden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trad als verslaggever van het Parlement op voo den destijds bloeyenden en belangrijken Morning Ch onicle. Charles bleef tot zijn zevende jaar te huis en vertrok toen naar de kostschool van den eerwa urden William Giles. Uit zijne latere werken zou men mogen besluiten, dat hij zich bizonder ongelukkig gevoelde op ieze kostschool; zijne satyre tegen al wat eenige kostschool raakt is ieder bekend. De gestalte van den schurkachtigen Squeers behoeft hier niet herinnerd te worden; de aanval was destijds gericht tegen den ellendigen toestand der scholen in Yorkshire. De fatsoenlijke kostschool van Dr. Blimber, waar de jonge Paulus Dombey zoovele angsten uitstond, en vooral de gevangenis, waarin de arme David Copperfield zuchtte onder het beheer van den korpulenten Mr. Creakle en den vreeselijken Tungay met zijn houten been, zullen misschien voor een deel als autobiografiesch mogen worden opgevat - daar tegenover mag aangevoerd worden, dat Dickens elders in Copperfield met stille Sympathie de kostschool van Dr. Strong te Canterbury beschrijft, dat hij in den armen schoolmeester uit Nelly en in meester Mell uit Copperfield een aandoenlijk beeld van den stillen, lijdenden, edelen schoolleeraar heeft ontworpen. De gissing ligt echter voor de hand, dat de jonge Charles Dickens het zoo bizonder kwaad niet heeft gehad op de kostschool van den eerwaarden William Giles te Chatham. Nog maar weinige jaren geleden nam hij deel aan een jubileum, waarbij den heer Giles uit naam zijner vroegere leerlingen een zeer kostbaar geschenk in zilver werd aangeboden. Zijne koene handteekening prijkt onder het adres van gelukwensching, dien dag den ouden kostschoolhouder aangeboden. Wat Charles Dickens van het onderwijs op die school | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoot, wat hij later heeft geleerd op eene londensche school voor middelbaar onderwijs, blijft ons voorloopig onbekendGa naar voetnoot1). Zijne studiën zijn niet onvruchtbaar geweest, dat blijkt uit zijn kostelijken en frisschen engelschen stijl - bizonderheden zijn nog niet medegedeeld. 't Staat echter vast, dat de lezing van sommige klassieke engelsche geschritten een grooten invloed op hem oefende. Wel citeerde hij nimmer met die trotsche pronkzucht, welke de akademische Lord Lytton somtijds zeer onaangenaam maakt, maar uit elk van zijne latere schritten blij kt zijne liefde voor een zeker aantal engelsche klassieken, welke hij ergens in den Copperfield heeft genoemd. Later zal ons het betoog voegen, dat de David Copperfield op menige bladzijde de levensgeschiedenis van Charles Dickens inhoudt, thands nemen wij de hooge waarschijnlijkheid dezer stelling aan. De klassieken in den Copperfield genoemd zijn: Roderick Random, Peregrine Pickle, Humphrey Clinker, Tom Jones, the Vicar of Wakefield, Don Quixote, Gil Blas en Robinson Crusoe. Van de engelsche romanschrijvers der achttiende eeuw noemde hij alzoo: Daniel de Foe, Smollet, Fielding en Goldsmith, van de overigen slechts Lesage en Cervantes. De jonge knaap toonde hiermede eene buitengewone belangstelling voor het vrije gemeenebest der fantazie. Zijn lust voor avontuurlijke vertelling was het, die hem naar de oude romanschrijvers deed grijpen. Hij bekent eenige regelen verder, dat ook de Duizend-en-een arabische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nachtvertellingen tot de leerboeken zijner jeugd behoorden. Schoon hij van Walter Scott zwijgt en ook Richardson niet noemt, zou ik durven beweren, dat de laatste hem meer boeide dan de eerste. Historische schildering, hoe kleurenrijk en smaakvol, boezemde hem om zeker waas van geleerdheid een onoverwinbaren afkeer in. Alleen de lezing van Carlyles Fransche Revolutie inspireerde hem later tot zijne ‘Tale of two Cities’, terwijl hij reeds in zijn Barnaby Rudge zijne uitstekende bevoegdheid tot het schetsen van historische figuren had gestaafd. Hoever hij echter van den grooten schotschen bard afweek, hoezeer beider karakteristieke richting en aanleg uiteenliep, zal ter zijner plaatse blijken. Voor Richardson moet Dickens reeds vroeg Sympathie gekoesterd hebben. De voorbeeldige heldinnen, de smettelooze helden, als Pamela, als Clarisse Harlowe, als Sir Charles Grandisson, maakten op zijn engelsch hervormd gemoed een diepen indruk. Zijne latere schriften staven door de schepping van edele, vlekkelooze, goedhartige figuren als mr. Wardle uit Pickwick, als de gebroeders Cheeryble uit Nickleby, als Tom Pinch uit Chuzzlewit, als John Jarndyce uit Bleak House, zelfs als de Rev. Crisparkle uit Edwin Drood, dat hij gelijk Richardson niet alleen vermaken, maar ook op onschuldige wijze moralizeeren wil. Aan dezen echt engelschen trek, aan deze praktische neiging tot didaktiek is hij later onveranderlijk getrouw gebleven. Uit De Foe putte hij, behalven zijn vermaak in de ongeëvenaarde avonturen van den waereldheld Robinson, dezelfde waardeering van ethische motieven als bij Richardson. Robinsons gemoedsbezwaren en bijbellezen, zijn vasten en kampen met gewetenspijn, komen hem even | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belangwekkend voor als diens vernuftige, echt engelsche strijd tegen natuur, land en water. Misschien, dat de lektuur van Smollet in den toekomstigen verhaler die nieuwsgierigheid naar psychologische vraagstukken heeft opgewekt, welke bij den nuchteren, kalmen, schoon somtijds hartstochtelijken auteur van Roderick Random en Peregrine Pickle zoo dikwerf om den hoek gluurt. Smollet amuzeerde hem niet alleen door de ruwe avonturen zijner helden, het was de diepere studie van het karakter, van elken boozen of edelen trek in het menschelijk hart, die de jonge Dickens met geniale intuïtie waardeerde. De gestalte van Smollets Miss Williams zweefde hem voor den geest, toen hij zijne Nancy uit Oliver Twist, zijne Emily en zijne Martha uit Copperfield ontwierp. Dickens' latere buitengewone kracht in het schetsen van vreeselijke zielsangsten, van wroeging, haat, angst, wanhoop vinden hun uitgangspunten in Smollet en Goldsmith. Want ook deze en de joviale Fielding maakten een onuitwischbaren indruk op den schoolknaap. De ruwe humor van den laatsten schijnt hem even zoo goed vermaakt te hebben, als de fijne reflektie van den eersten. Komen Dickens' geestigste en meest populaire helden: Sam Weller, de oude Weller, Mark Tapley, Captain Cuttle, Traddles, Micawber ten tooneele, zij alien, zelfs Bob Sawyer uit den Pickwick en Dick Swiveller uit Nelly brengen den levenslust en grappigheid van Fielding te binnen, maar herinneren geen oogenblik aan de brutaliteiten en gemeenheden dier waereld, waarin Tom Jones zijn lief en leed ondervindt. Merkwaardig is hier de invloed van Oliver Goldsmith. Het idyllische van den Vicar beheerscht den engelschen roman van deze eeuw, de ondeugendheden en naaktheden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der achttiende-eeuwsche romantiek worden met uitmuntenden goeden smaak vermeden. Wel komt de hartstocht bij Thackeray, Dickens, Bulwer tot ontzettende uitbarstingen van woede, haat, smart of schrik, maar de kieschheid van den echten kunstenaar verzacht de al te schrille kreten en werpt een sluyer over de laagheden eener ontketende bestialiteit. Zoo is de knaap Charles Dickens tot zijne schitterende taak opgevoed. Hem ontbrak de in Engeland bijna onontbeerlijke latijnsch-klassieke kennis; zijne vorming was geheel modern. De heerlijkste fantazie-scheppingen van den lateren tijd en het woelige engelsche leven van Londen hebben in zijne jeugd de sterkste indrukken bij hem achtergelaten. Zoo ontstond reeds van den beginne een onbewuste tegenzin, eene heimelijke antipathie jegens al het deftige, geijkte, klassieke; waardoor in al zijne werken eene frissche strooming van levenswarmte en oorspronkelijkheid vloeit, welke ruimschoots tegen de fijnere reflektie van een Thackeray, tegen de meer artistieke kompozitie van een Bulwer kan opwegen. Charles Dickens heeft in zijne werken nooit van een latijnsch of grieksch citaat kunnen gebruik maken en overtrof in populariteit een Walter Scott, die met zijne wetenschap wist te woekeren, en een Lord Lytton, die er misbruik van heeft gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem als Harrison Ainsworth en Disraeli, die ook een zekeren tijd aan den lessenaar van een rechtsgeleerde hebben gezucht. Nadere bizonderheden over dezen kantoortijd ontbreken in de geschiedenis, maar in Dickens' werken leest men bijna op iedere bladzijde, hoe zich de gevoelige, voor indrukken vatbare natuur des jonkmans over al de rechterlijke ongerechtigheden en wandaden van Oud-Engeland heeft geërgerd. Zijn eerste beroemde werk was - als weldra blijken zal - eene doorloopende satyre op de burgerlijke rechtspleging en de Fleet-gevangenis. Het proces Bardell contra Pickwick over geschonden trouwbelofte is de kern van de beroemde geschiedenis des edelmoedigen Samuël Pickwicks, en de kern van de kern is dekarikatuur der schurkachtige prokureurs Dodson and Fogg. Zijn gantsche roman Bleak House is tegen den slakkengang der rechtsgedingen bij het Kanselarij-hof gericht, zijne schildering van Doctor's-Commons in Copperfield, van het Circumlocution-Office in Little-Dorrit, van de Marshalsea-gevangenis in hetzelfde boek, van Mr. Jaggers, den advokaat in kwade zaken uit Great Expectations - zijn allen uit zijn bizonderen tegenzin ten aanzien van engelsche rechtspleging en engelsche prokureurskantoren voortgevloeid. Het huisgezin der Dickensen bemerkte wel spoedig welk een afkeer de achttienjarige jongeling voor zijne dagelijksche taak koesterde. Mr. John Dickens was verstandig genoeg zijn zoon niet verder te dwingen en hem ditmaal zelf te laten kiezen. Hij koos het beroep van zijn vader en wijdde zich aan de Stenografie, om verslaggever van het Parlement voor de dagbladen te worden. Eenigen tijd, het schijnt omsteeks twee jaren te zijn geweest, oefende hij zich in de kunst van snelschrijven bij de beroemde gebroeders Gurney, Stenografen van het Parlement. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dickens heeft zijnen leertijd voor de Stenografie in Copperfield zeer vermakelijk beschreven. - ‘Ik liet’ - zoo verhaalt hij - ‘mijn voornemen, om mij in het snelschrijven te oefenen niet koud worden. Dit was een van de ijzers, die ik dadelijk in het vuur stak, en een van de ijzers, die ik gestadig gloeyend hield, waar ik gedurig op bleef hameren met eene volharding, die ik zelf zonder schaamte mag bewonderen. Ik kocht een grondig leerboek in de Stenografie, dat mij tien shillings en sixpence kostte - Dickens bedoelt ‘Gurney's System of Shorthand’ - een boek, 'twelk mij in weinige weken op de grenzen van krankzinnigheid bracht. De veranderlijke beteekenis der stippen, die zóo geplaatst dit en zóo geplaatst geheel iets anders moesten beduiden: de wonderlijke grappen, die de cirkeltjens vertoonden: de onverklaarbare gevolgen van sommige naar vliegepooten zweemende teekens: de noodlottige uitwerking van eene kromme lijn op eene verkeerde plaats; dit alles vervolgde mij den gantschen dag en verontrustte mij des nachts in benauwde droomen. Terwijl ik in het duister rondtastend deze zwarigheden was te boven gekomen en het alfabet had leeren begrijpen, dat op zich zelf reeds een tempel was vol aegyptische duisternis, kwam er eene nieuwe stoet van ijselijkheden, willekeurige teekens genaamd, de meest tyrannieke teekens, die ik ooit gekend heb, en die bij voorbeeld wilden, dat een ding 'twelk naar het begin van een spinneweb geleek, verwachting zou beduiden en dat een met inkt geteekend vuurpijltjen nadeelig zou beteekenen. Toen ik deze afschuwelijkheden mij in het hoofd had geprent, bevond ik, dat zij al het andere er weder uitgejaagd hadden; toen nog eens van voren af beginnende, vergat ik ze weer; terwijl ik ze wederom opzocht, liet ik de andere brokken van het stelsel nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eens vallen, in een woord het was bijna hartbrekend.’ In de jaren 1830 tot 1832 zich dus oefenende, bracht hij zijne vrije uren met lezen door in de leeskamer van het Britsch Muzeum. Of Scott en Sterne nu aan de beurt kwaraen, dan wel of uitheemsche fantaziescheppingen zijne voorkeur verdienden, bleef ons onbekend. De gissing, dat hij aan beide een deel van zijn vrijen tijd schonk, als waarschijnlijk aanbevelend, voegen wij er bij, dat hij in 1830 reeds op de tribune van het Huis der Gemeenten als leerling-stenograaf plaats nam en dat hij in 1832 het eerst als reporter voor een dagblad: ‘The True Sun’ optrad. Zijne verslagen kenmerkten zich door beknoptheid, door het schrappen van allerlei overtollige parlage, door duidelijkheid en logischen gang. Hij hield zich aan het lijfdevies van Perry, den beroemden hoofdredakteur van de Morning Chronicle: ‘Men kan de redevoeringen nooit lang genoeg maken naar den zin der sprekers, nooit kort genoeg naar den zin der lezers.’ Dickens' oom, Mr. Barrow, redakteur van een nieuw dagblad: ‘The Mirror of Parliament’, legde zich er op toe de beraadslagingen in de beide Huizen woordelijk terug te geven en wierf zijn jeugdigen neef aan als verslaggever van de debatten. De onderneming werd na twee zittingen van het Parlement gestaakt en Charles Dickens kwam door tusschenkomat van zijn vader als stenograaf bij de Morning Chronicle - een zeer geacht blad van de partij der Whigs, 't welk sinds 1769 bestaan had. In deze betrekking moest Charles Dickens voortdurend op reis, om de redevoeringen by de verkiezingen in de provinciën, bij maaltijden van politieke kleur buiten Londen, zoo snel mogelijk op te teekenen, uit te werken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en naar het bureel van de Morning Chronicle te zenden. Men reisde destijds (1833-1836), toen nauwelijks een spoorweg tusschen Liverpool en Manchester was geopend, nog steeds met postkar en diligence. Dickens was beroepshalven genoodzaakt half Engeland in diligences of huurrijtuigen te doorkruisen en knoopte er die vermakelijke kennis en vriendschap met staljongens en kondukteurs aan, waarvan iedere bladzijde uit zijn Pickwick, zijn Nickleby en zijn Chuzzlewit zoo nadrukkelijk getuigen kan. Er bestaat een brief van Dickens aan een der hoofdredakteuren van de Morning Chronicle in Mei 1835, - voor het eerst bekend gemaakt door Theodore Taylor - waaruit de ongemeene inspanning en drukke werkzaamheid der reporters van dit dagblad blijkt. 't Was bij eene mislukte kandidatuur voor herkiezing van Lord Russell, dat de jonge verslaggever zich achtereenvolgens te Bath in het Witte Hert, en te Bristol in den Groenen Boom bevond - twee logementen, waarvan hij in ‘The Pickwick Papers’ met bizondere ingenomenheid gewaagd heeft. Het blijkt tevens, dat de chroniqueurs dier dagen, toen William IV zijn rustigen schepter zwaaide over Oud-Engeland, hunne taak vrij ernstig opvatten. ‘Ik kom morgen met de postkoets van Marlborough’ - schrijft Dickens. - ‘Ik behoef u niet te zeggen, dat wij hard werk zullen hebben met ons beiden, daar wij den gantschen avond moeten luisteren en den nacht dienen op te zitten, om het verslag bij tijds gereed te hebben.’ Vele jaren later, toen Charles Dickens tot europeesche vermaardheid en ongewone populariteit was gestegen, heeft hij bij een plechtigen maaltijd eener bekende maatschappij: ‘Newspaper Pres Fund’ te Londen op den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20sten Mei 1865 de volgende verklaringen omtrent zijn stenografentijd afgelegd: ‘Ik kwam in de tribune van het huis der Gemeenten als verslaggever op mijn achttiende jaar en eindigde mijne loopbaan aldaar - ik kan het nauwelijks gelooven - nu reeds dertig jaren geledenGa naar voetnoot1). Mijn verslaggeverswer-kzaamheden waren vergezeld van omstandigheden, waaromtrent mijne moderne opvolgers zich in 't minst geen denkbeeld maken. Dikwijls werkte ik mijne stenografische aanteekeningen uit op de palm van mijn hand in mijn zakboekjen schrijvend, bij het licht van eene siechte lantaarn in een postkarretjen met vier paarden door eene woeste streek reizend, met de destijds ongewone snelheid van vijftien mijlen in het uur. En het waren dan belangrijke politieke redevoeringen, die met de uiterste nauwkeurigheid moesten worden teruggegeven, daar eene enkele fout de toekomst van den jongen stenograaf zou hebben kunnen bederven. Juist toen ik laatst te Exeter was, ging ik op verzoek van een vriend de plaats zoeken in een openbaren tuin, waar ik eens de rede van mijn edelmoedigen vriend Lord Russell opschreef, te midden van een levendig gevecht door al de vagebonden uit den omtrek geleverd en onder zoo hevigen stortregen, dat twee brave ambtgenooten, die niets meer te doen hadden, hunne zakdoeken over mijn werk hadden uitgespreid, als een troonhemel bij statige processiën. Ik heb mijne knieën versleten in de oude bank van de oude tribune in het oude Huis der Lords - ik heb mijn voet versleten, als ik stond te schrijven in het oude Huis der Gemeenten, waar wij Stenografen opeengepakt zwoegden als eene kudde schapen, totdat de Speaker ons verlof gaf te gaan. Als ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terugijlde naar Londen, om mijn verslagvan belangrijke staatkundige vergaderingen aan de pers te geven, heb ik zeker elk mogelijk soort van rijtuigen gebruikt, die in ons land bekend zijn. Het gebeurde mij, dat ik opgehouden werd door onbegaanbare wegen, veertig of vijftig mijlen van Londen, in een gebroken rijtuig met vermoeide paarden en dronken koetsiers en dat ik nog tijdig genoeg terugkwam, om mijn verslag gedrukt te krijgen. ‘Nooit vergeet ik het genoegen, 'twelk de snelheid van dit bedrijf mij verschafte en ik geloof zeker, dat ik morgen weer zou kunnen beginnen zonder het te hebben afgeleerd, Somtijds gebeurt het mij, als ik ergens in eenige zaal zit te luisteren naar eene vervelende rede - het verschijnsel komt voor - dat ik om den tijd te dooden den spreker op mijne oude stenografenmanier volg en enkele keeren gebeurt het mij zelfs, dat ik op het tafelkleed met mijne vingeren eene imaginaire kopie maak van de woorden des redenaars.’Ga naar voetnoot1) Dickens zeide hiermede in 1865 niets teveel. Hij heeft in dat zelfde jaar een jong mensch van zijne familie les gegeven in het stenografeeren, en bewees er meê, dat hij nog even ervaren was in zijn oud handwerk als ooit te voren. Een aardig staaltjen van zijne bekwaamheid verhaalde the Observer, weinige dagen na zijn dood (12 Juni 1870). Grraaf Derby, in Dickens' snelschrijversdagen nog Lord Stanley, hield eens eene merkwaardige, maar zeer lange redevoering in het Huis der Gemeenten. De Morning Chronicle moest ze bekorten en Charles Dickens gaf er een zoo net en juist begrepen uittreksel van, dat Stanley aan het bureel van het blad deed | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vragen naar den redakteur van dit verslag. Hij wilde dezen ten zijnent noodigen, om de rede, die niet in schritt bestond, nog eens uit te spreken en te doen stenografeeren, daar hij gaarne een kompleet afschrift van de redevoering had. Toen Dickens zich bij Lord Stanley te Carlton-House-Terrace aanmelde, werd hij op de hartelijkste wijze ontvangen en door den beroemden staatsman ten zeerste om zijne bekwaamheid geprezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tijdschrift ‘the Monthly Magazine’ had vroeger ‘the Old Monthly Magazine’ geheeten, was destijds gunstig bekend, maar had door de stichting van een New Monthly zijn titel gewijzigd. Toen kapitein Holland in Januari 1836 de redaktie van dat tijdschrift liet varen, volgde zijn vriend James Grant hem op. Deze was bizonder ingenomen met: ‘the Sketches by Boz’ en vroeg aan kapitein Holland den naam van den jongen schrijver, opdat hij hem een vervolg zijner schetsen zou kunnen vragen. Dickens had intusschen (1835-36) zijne loopbaan bij ‘the Morning Chronicle’ aangevangen en tevens zijne schetsen onder den pseudoniem Boz in het feuilleton van dat dagblad voortgezet. Toen Grant kapitein Holland naar den eigentlijken naam van dezen Boz vroeg, wist de kapitein zich dien naam niet te binnen te brengen, maar beloofde een brief van Boz op te zoeken. Dit geschiedde en nu bleek het Grant, die zelf reporter was voor ‘the Morning Chronicle’, dat Boz zijn hem welbekende ambtgenoot Charles Dickens was. In den brief aan kapitein | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holland drukte Dickens den bescheiden wensch uit, dat, schoon hij tot nog toe zijn werk gratis aan het tijdschrift had afgestaan, hij echter gaarne eenig honorarium zou genieten, als de redakteur zijn werk des waardig keurde, daar hij eerlang in het huwelijk zou treden. Hij voegde er nog bij, dat hij ook weldra zijne kamers te Londen in Furnival's Inn zou moeten verlaten en dus tot meerdere uitgaven zou verplicht worden. James Grant richtte onmiddellijk een brief aan hem, waarin hij hem aankondigde, dat hij de redaktie van ‘Monthly Magazine’ had overgenomen, dat hij buitengewoon ingenomen was met de Schetsen van Boz en gaarne over het vervolg dier Schetsen wilde onderhandelen. Ten slotte vroeg Grant op welke voorwaarden Boz bereid zoude zijn, om voor onbepaalden tijd zijne Schetsen in het Magazijn voort te zetten. Dickens andwoordde, dat hij juist eene afspraak met de heeren Chapman and Hall had gemaakt, om een werk bij maandelijksche afleveringen te schrijven. Later bleek het, dat hiermede de beroemde Pikcwick Papers bedoeld waren. De jonge auteur voegde er echter bij, dat hij nu, haast al zijn tijd bezet zijnde, debedoelde schetsen niet minder dan £ 8 per vel druks konde leveren en alzoo een halve guinje per bladzijde rekende. James Grant andwoordde, dat de prijs niet te hoog was - bijna f 90 per blad druks - maar dat het Magazijn geenszins in bloeyenden toestand verkeerde en de uitgever dit honorarium niet konde afstaan. Sinds Augustus 1834 was de naam van Boz in de londensche letterkringen vrij gunstig bekend. Men prees den humoristischen toon der ‘Sketches’, men sprak met lof van de handige schildering der londensche toestanden, maar niemand vermoedde, dat Boz binnen weinige jaren als een der eerste schrijvers van Engeland zou geroemd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dickens heeft zelf den oorsprong van dezen pseudoniem verhaald. ‘Boz was de bijnaam van een kleinen jongen, een mijner jongere broeders - zegt hij - wien ik den titel Tan Mozes had toegekend ter eere van The Vicar of Wakefield; alras werd deze naam op komische wijze door den neus uitgesproken Bozes en daarna verkort tot Boz. Boz was een zeer famieljaar woord voor mij, lang voordat ik begon te schrijven en daarom heb ik het tot pseudoniem gekozen.’ Al Dickens' schetsen werden in 1836 verzameld en in twee seriën uitgegeven - de eerste serie in twee deelenGa naar voetnoot1). De beroemde teekenaar George Cruikshank illustreerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de drie deelen en droeg alleszins bij tot het sukces Tan het boek. Dit sukces bleef evenwel nog alleen tot de waereld der letterkundigen beperkt - populair was Dickens' naam nietgeworden. Desniettemin verdienen ‘The Sketches’ eene even groote belangstelling, als ieder ander werk van den talentvollen kunstenaar. De ongewone bijval, door zijn tweede werk ‘The Pickwick Papers’ verworven, heeft zijn Schetsboek geheel in de schaduw gesteld. En toch ontvouwt zich de geniale aanleg van den jongen, drie-en-twintigjarigen auteur reeds op iedere bladzijde. De scherpe blik, de komische kombinatiegave, vooral de sprekende neiging tot humoristische opvatting van het leven straalt er op onmiskenbare wijze in door. De humor heerscht in dit Schetsboek, even als in Pickwicks verrnakelijke avonturen, naïever en gemoedelijker dan in eenig ander volgend geschrift. 't Zijn slechts kleine vluchtige schetsen op de Straten van Londen ontworpen, potlood-teekeningen van enkele figuren in winkels, op stoombooten, diligences en cabs ontmoet. Maar de teekening is met vaste hand ontworpen en munt uit door koddige karakteristiek. Eene zijner allereerste schetsen is aan de lotgevallen van Horatio Sparkins gewijd. De kompozitie is doodeenvoudig. De familie Malderton is rijk geworden door gelukkige Spekulatiën en poogt zijne vroegere vrienden uit de lagere klasse te vervangen door hooge relatiën. Het gesprek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der dames Malderton, mama, Therese en Marianne, loopt over lords en baronets, of over lieden, die op eene of andere wijze met deze gelukkige stervelingen in verband staan. In hunne kringen doet zich een jong mensch met voorname manieren voorstellen onder den naam van Horatio Sparkins. Men vermoedt, dat hij een vermomde pair is. De Maldertons vragen hem op een feestelijken maaltijd en hopen, dat hij Therese ten huwelijk zal vragen. Des anderen daags treden de dames een goedkoop modemagazijn binnen en ontdekken, dat Horatio Sparkins de winkelbediende Samuel Smith is. De trek van eenvoudige, burgerlijke doch vermogende lieden, om met de aristokratie in aanraking te komen - de trek is overal op de waereld bekend en naar ik meen ook in Nederland nog niet uitgestorven - is door Dickens verschillende keeren beschreven en onder nieuwe vormen gebracht. Gelijk hier Horatio Sparkins, treedt in de Nickleby de heer Mantalini, in Dombey Maoor Bagstok, in Our Mutual Friend de familie Veneering en de Podsnaps op. Het komische van Horatio Sparkins schuilt voornamelijk in de verheven taal van den winkelbediende, die allerlei volzinnen uit treurspelen en romans aan de dames in de ooren fluistert. Andere schetsen betreffen eenvoudig het leven in Londen op de Straten, vooral de rijtuigen, hackney-koetsen, cabs, Omnibussen en stoombooten, waarmee de jonge snelschrijver zoo dikwerf kennis maakte. Maaltijden, roei-wedstrijden, de Vauxhalls, de Penny-Theaters, zelfs de lobby en het buffet in het Huis der Gemeenten worden luimig beschreven. Het frissche, jeugdige en tevens prettige van Dickens' talent mag ruim gewaardeerd worden, terwijl tevens het ontbreken van alle bittere satyre, welke later zoo sterk in zijne schilderingen begint te heerschen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den humor werkelijk op den achtergrond dringt, hier een alleraangenaamsten indruk maakt. De gestalten uit zijne Schetsen zijn echter slechts even aangestipt en komen nog niet uit met de breede trekken van lateren arbeid, te midden van een bont romantiesch perspektief, onder talloooze personaadjes van den tweeden en derden grond. Miss Jemima Evans en haar minnaar, die in een theetuin zich vermaken, doch door een vrijpostig heer worden lastig gevallen; Augustus Minns en zijn neef Octavius Budden, de rijke oude vrijer, die bang is voor honden en kinderen, en de familie die hem poogt te vertederen door een fijn diner, waarbij allerlei tegenspoeden plaats grijpen; de vroolijke Percy Noakes, die eene plezierpartij met eene stoomboot ontwerpt, waarbij de dames Briggs en de dames Taunton onophoudelijk oorlog voeren en alles eindigt met een storm en zeeziekte; de familie Tuggs te Ramsgate zoo deerlijk bedrogen door kapitein Waters en zijne zuster Belinda - het is alles eenvoudige genre-schildering zonder diepe studie of fijne motieven, maar alles is grappig, vroolijk en beminnelijk, zoo als de studiën van onzen Hildebrand op de nederlandsche maatschappij, die een drietal jaren na Dickens' Sketches in ons vaderland een bijval vonden als de Pickwick en de Nickleby ter zelfder tijd in Engeland. Eene breedvoerige kritiek der Schetsen van Boz valt buiten ons tegenwoordig bestek. De gantsche letterkundige werkzaamheid van den in Nederland zoo hoog gewaardeerden romanschrijver ligt voor ons, en zoude ons bij eene uitvoerige behandeling van alle bizonderheden wellicht langer bezighouden, dan de lezers van deze Schetsen zoude gedoogen. Bij het overzicht van alles wat Dickens schreef, stellen wij ons tot richtsnoer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen zijn schitterend debuut, de frischheid zijner eerste scheppingen wat nauwkeuriger te onderzoeken. Gedurende zijn ijverig en wel besteed leven bewerkte hij:
In deze lange lijst - grootendeels meesterstukken - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teilen wij veertien groote romans, de meeste van drie deelen. Vijf kleine kersvertellingen behooren tot net schoonste, wat Dickens ooit schreef. De Gedenkschriften van Joseph Grimaldi werden door Dickens enkel uitgegeven met een aanbevelende voorrede, in de Pic-Nic Papers schreef hij slechts eene korte novelle. Zijne Geschiedenis van Engeland voor zijne kinderen was eene mislukte onderneming. Zijne korte schets ‘Hunted Down’ was uitsluitend voor een amerikaansch nieuwsblad bestemd en zijne herdrukte stukken bestaan uit zijne bijdragen aan de door hem zelven bestuurde tijdschriften: Household Words en All the year round. Hoe belangrijk in vele opzichten elk korter opstel van Dickens ook moge zijn - er zijn schetsen van twee bladzijden, die een afzonderlijk meesterstuk vormen in: All the year round - gelooven wij hoofdzakelijk door de beschouwing der eerste groote romans een proeve te kunnen geven van het eigenaardig talent, waardoor deze beminnelijke en geniale humorist zich onderscheidt. De gebeurtenissen van zijn leven, die op den ontwikkelingsgang van zijne kunst, de letterkundige bizonderheden aan elk dezer eerste gewrochten verbonden, zullen wij zooveel mogelijk pogen bijeen te verzamelen - de intieme gebeurtenissen uit zijn huiselijken kring zijn ons slechts onvolledig bekend en behooren bij eene kiesche opvatting der biografie nog niet tot het domein der historie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen enkele gebeurtenis, geen enkel woord had bijgedragen tot de Pickwick-Papers, behalven Mr. Winkles plezier in de jacht. Hij voegde er bij, dat Seymour plotseling gestorven was, nadat de eerste 24 bladzijden van den roman gedrukt waren, dat hij den uitstekenden teekenaar slechts eens in tegenwoordigheid van Chapman en Hall gesproken had, en dat deze of een der uitgevers het denkbeeld had geopperd, om bij de bestaande vier etsen de geschiedenis te schrijven eener ‘Nimrod-Club’, waarvan de leden al jagende, visschende of roeyende zich door gebrek aan handigheid in allerlei zwarigheden zouden wikkelen. ‘Doch’ - vervolgt Dickens te recht - ‘ik verzette mij hiertegen op grond van mijne geringe ervaring van jachtavonturen. Voorts merkte ik op, dat het idee niet nieuw en reeds dikwijls gebruikt was; dat het oneindig beter zoude zijn, zoo de platen naar den text werden gemaakt als omgekeerd; dat ik vrij wilde zijn in mijne schildering van het engelsche leven. Dit werd goedgevonden, ik schreef de eerste aflevering van Pickwick en de heer Seymour teekende andermaal volgens de proefbladen de afbeelding der klub met het uitstekend gelukkig portret van Pickwick. Ik verbond mijn held met eene klub, om het oorspronkelijk denkbeeld eenigszins te behouden en deed den heer Winkle opzettelijk voor Sey mour in mijn boek optreden.’Ga naar voetnoot1) Duidelijk volgt hieruit, dat Seymour en Chapman het eerstedenkbeeld van eene klubgeschiedenis hebben gevormd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat Charles Dickens zich eenigszins aan het denkbeeld heeft gehouden, doch volkomen oorspronkelijk heeft geschreven, daar zelfs Seymour zijne eerste ontworpen etsen op nieuw heeft herteekend. Later heeft een ander kunstenaar, Hablot Knight Browne, die zich achter de pseudoniem van Phiz verborg, geheel naar Dickens' text gearbeid - beide artisten, Seymour zoo goed als Phiz, het mag aanatonds ppgemerkt worden, brachten met hun eigenaardig talent niet weinig bij tot popularizeering van den onsterfelijken Pickwick. In Maart 1836 werd de eerste atlevering van het groote werk uitgegevenGa naar voetnoot1). Geregeld volgden de nummers elkander op, zoodat den 27 September 1837 de laatste hand aan den arbeid werd gelegd, als blijkt uit de opdracht. Het zal niet inoeilijk zijn de letterkundige Verdiensten van Dickens' eersten grooten roman beknopt uiteen te zetten. Allereerst ga ik negatief te work en verzet mij tegen de opvijzeling van ‘The Pickwick Papers’ ten koste van al wat Dickens later schreef. Als roman is dit werk vrij losjens samengesteld - Bulwer en Thackeray hebben met grooter overleg en kalmer berekening hunne scheppingen ontworpen. Dickens volgende werken winnen het in de kompozitie van Pickwicken steeds blijft de verwikkeling, waarin Bulwer uitmunt, trots ongelooflijke inspanning van onzen auteur, de minst schitterende zijde van den luimigen ‘Boz’. In den Pickwick houdt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de zeer dunne draad van het reisverhaal de hoofdpersonen te zaâm, terwijl allerlei zijsprongen verreweg de kostelijkste zijde van het boek vormen. Onderscheidene personen treden op, die later verdwijnen. Mevrouw Leo Hunter uit Eatanswill, Miss Witherfield, in wier kamer Pickwick op zoo noodlottige wijze verdwaald geraakte, en haar wanhopige minnaar de heer Petrus Magnus verschijnen met te veel omstandigheden, om aanstonds weer ter zijde te worden geschoven. Het ingevlochten verhaal van den Balling, 't welk de predikant bij den gastvrijen Wardle op Manor-Farm mededeelt, de lakeyenmaaltijd te Bath, waar Sam Weller zich zoo dapper kwijt, de geschiedenis van den ongelukkigen gevangene in de Fleet, schoon tot de allerbeste en meesterlijkste bladzijden van het boek behoorend, kunnen zonder gevaar voor het verband gemakkelijk uit den loop der vertelling worden verwijderd. Doch men vergete daarbij niet, dat al dezo ingevlochten epizoden een meesterlijk kontrast te weeg brengen bij de dolle humoristische partijen uit het reisverhaal en dat Dickens altijd op het geschikte oogenblik wacht, om naar tragische of weemoedige akkoorden te grijpen. Zoo heeft hij het voorbeeld van Lesage, van Fielding en Sterne niet uit het oog verloren, hij heeft zich uitweidingen veroorloofd als deze, maar hij heeft harmonie pogen te brengen tusschen den grondtoon van het werk en zijne onverwachte zijsprongen. Eene tweede opmerking geldt de karakterteekening zijner helden: Pickwick, Tupman, Stockwall en Winkle. Bij hun eerste optreden verschijnen deze heeren als vrij onmogelijke karikaturen, juist zoo als in de teekeningen van Seymour. Later komen nieuwe karaktertrekken vooral het beeld van Pickwick humanizeeren, ten slotte is deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitstekende menschenvriend een kort begrip van alle edele deugden. Hierin openbaart zich bij Dickens een gebrek aan psychologische diepte, zoo als Thackeray bijna nooit en Bulwer maar al te dikwijls verraadt. Dit gebrek spruit bij ‘Boz’ oorspronkelijk uit eene uitmuntende qualiteit. Dickens ziet zijne personen onmiddellijk in een humoristiesch-komiesch licht, hij merkt aanstonds een sterk sprekenden trek op en herhaalt dien met eene onuitputtelijke vindingskracht van variatiën. Sam Weller gebruikt een soort van kwinkslagen, die onophoudelijk op nieuw doet lachen, de dikke groom van den heer Wardle valt het geheele boek door in slaap, zoo wordt Mrs. Nickleby voortdurend door ieder miskend, zoo pocht Mark Tapley op zijn vroolijk humeur, Pecksniff op zijne edelmoedigheid, zoo gewaagt Toots steeds van zijn kleermaker, Captain Cuttle van zijn oud zilverwerk, zoo treedt Micawber met plannen, Traddles met geraamten op, zoo gewaagt Mrs. Jellyby van hare negers, Turveydrop van zijne hooge relatiën, Skimpole van zijn gebrek aan finantiëele kennis, zoo vergeet Sara Gamp hare afwezige vriendin nimmer, zoo spekuleert Mrs. General over ‘pruimpjens en prismaas’, zoo verschijnt Miss Havisham steeds in bruidstoilet en vertrekt Wemmick zijn mond als de opening van eene postbus, zoo zwaait Mr. Podsnap met zijn arm en spreekt Mr. Veneering van zijne meest intieme vrienden. De figuren van Thackeray zijn met nauwgezette studie geteekend, empiriesch is op de voorstelling niets af te dingen. De menschenkennis van den grooten schrijver straalt uit iedere bladzijde ons in de oogen - maar zijne gestalten boeyen ons niet altijd, zij zijn dikwijls te realistiesch, wij zouden in de werkelijkheid niet gaarne zulke personen ontmoeten en ze stellig den rug keeren, als zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons kwamen lastig vallen. Bij Dickens vloeit een schat van lyrischen humor, die elke persoonlijkheid in een scherp komiesch licht stelt en daarom ons onophoudelijk vermaakt, mocht ook aangaande de degeljjkheid der psychologische opvattting dikwerf vrij wat zijn af te dingen. Een paar voorbeelden uit de Pickwick-Papers zullen het ons staven. Levenslust en humor bezielen dit boek op de rijkste wijze. De vier-en-twintigjarige jonkman openbaart plotseling een voorraad van zoo jolige en snaaksche invallen, eene zoo blijmoedige gevatheid voor scherte en grappen, dat hij al den koelen en brutalen kortswijl van Smollet, zelfs van Fielding niet zeldzaam, overtreft. Het is mogelijk zwakheden in Dickens' werk aan te wijzen, maar men behoort altijd - gelijk Julian Schmidt ergens te recht opmerkt - deze fijn georganizeerde en geniale natuur met den hoed in de hand te naderen. Eene der dolste bladzijden uit Pickwick is de reis van dezen vermaarden en onvolprezen oude-vrijer van Bristol naar Birmingham in gezelschap van Benjamin Allen en Bob Sawyer, om den ouden Heer Winkle met het geïmprovizeerde huwelijk zijns zoons bekend te maken. Bob Sawyer, de ongelukkige maar levenslustige chirurgijnapotheker zonder klanten, Benjamin Allen, de aanstaande arts en broeder van Nathaniel Winkles jeugdige gade, zijn twee van de allerbeste en onvergetelijkste personen uit Pickwick. Bob Sawyer heeft begrepen, dat Benjamin Allen met Pickwick op reis gaat. Hij vormt oogenblikkelijk het plan meê te reizen, en de boodschap achter te laten, dat hij voor een belangrijk konsult uit de stad geroepen is, om met drie beroemde wondheelers over eene zware operatie te raadplegen. Zoo doende zal hij bekend worden en klanten bekomen. Bovendien is zijn voorraad genees- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middelen uitgeput en hij zou genoodzaakt zijn al zijne gratis-klanten opiumpillen te geven. Pickwick is eenigszins verlegen met dezen nieuwen reisgenoot, maar Bob Sawyer zit reeds op het achterbankjen naast Sam Weller en vertoont zich met een groenen bril en een deftig gelaat aan de inwoners van Bristol, om zijne waardigheid als chirurgijn-apotheker te bandhaven. Buiten de stad steekt hij zijn bril in den zak en veroorlooft zich eene reeks van dwaasheden. De voorbijgangers beginnen het rijtuig na te oogen. Pickwick verwondert er zich over, Benjamin Allen meent, dat het rijtuig bizonder net is en den lof van het publiek heeft verworven. Een oorverscheurend hoorngetoet klinkt thands den reizigers in de ooren. Pickwick steekt het bovenlijf uit het portier en ontdekt een verschrikkelijk schouwspel. Bob Sawyer zit met wijd uitgespreide beenen boven op het rijtuig. Hij heeft den hoed van Sam schuins op het hoofd gezet, eet met de eene hand eene reusachtige boterham en houdt met de andere eene matten flesch vast, waaruit hij telkens drinkt. Hij lacht en gestikuleert tegen de voorbijgangers, somtijds op kunstige wijze den hoorn nabootsend. Sam zit op het achterbankjen met Sawyers hoed, evenzoo eene boterham verorberend, terwijl hij het prettigste gezicht van de waereld vertoont. Eene roode zakdoek aan een stok bij wijze van vaandel was aan het achterbankjen bevestigd. Nu volgt dit koddig tooneel: - Dit was reeds genoeg, om een man, die zooveel gevoel van fatsoen bezat als Pickwick, ten uiterste te ergeren, maar er kwam nog meer bij. Juist op dat oogenblik reed eene van binnen en van buiten volgepakte diligence hun te gemoet en de passagiers legden hunne verbazing onverholen aan den dag. De zegenwenschen eener iersche familie, die bedelende het rijtuig volgde, waren evenzoo van luidruchtige natuur, vooral die van het mannelijk opperhoofd dezer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
familie, die de vertooning voor eene soort van politieken triumftocht scheen te houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sawyers vroolijke stemming blijft aanhouden. Bij de eerste halt te Berkeley-Heath, bestelt hij een lunch en daar Pickwick met Benjamin zijn matten flesch heeft geledigd, laat hij die op nieuw met koude punch vullen. Nu wappert de roode zakdoek weer van het achterbankjen en laat het hoorngetoet zich verneinen, zonder verzet van Pickwicks zijde. Later valt het gezelschap binnen de koets in slaap en vangen Sam Weller en Bob Sawyer aan duetten te zingen. Als men te Birmingham den ouden heer Winkle gaat opzoeken is Benjamin Allen zoo verward, dat hij dezen kleinen, korseligen koopman een ontbijt aanbiedt in zijn eigen huis na tien uren des avonds. Bob vermaakt zich met de nabootsing van de mimiek eens clowns en wordt door den ouden heer Winkle zoo driftig aangesproken, dat hij voor goed in zijne schelp kruipt. Dergelijke tooneelen zijn in Pickwick niet zeldzaam. De onderneming van dien onsterfelijken held tegen eene jongejufvrouwen-kostschool, waaruit hij vermoedt, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door den schelmschen Alfred Jingle eene der jonge dames zal worden geschaakt, is niets minder onderhoudend. Zijn nachtelijk dwalen in de herberg: het Witte Paard te Ipswich is in de allerhoogste mate vermakelijk. Des avonds heeft Pickwick in het hotel met een bizonder spraakzaam mannetjen te doen, die hem onder het gebruik van brandewijn met water in vertrouwen meêdeelt, dat hij, de heer Petrus Magnus, naar Ipswich gekomen is, om aan eene dame, die in ditzelfde logement haar intrek nam, een huwelijksvoorstel te doen. De heer Petrus Magnus rekent daarbij op een pak kleêren en een hoed, die hij “expresselijk’ voor dit doel heeft laten ‘vervaardigen.’ Nadat de gasten en ook Pickwick zich naar hunne kamers hebben begeven, ontdekt onze voortreffelijke reiziger, dat hij zijn dierbaar horloge beneden op de tafel der gelagkamer heeft laten liggen. 't Is te laat, om te schellen, dus trekt Pickwick zijn rok weder aan en onderneemt hij een ontdekkingstocht naar beneden. Hij klimt echter zoo verbazend reel trappen af, en dwaalt door zulk eene lankwijlige menigte van gangen, dat hij den moed reeds opgeeft, als hij eindelijk de rechte deur opent en zijn uurwerk op de tafel ziet liggen. Aanstonds neemt hij thands den terugtocht naar zijne kamer aan, maar wikkelt zich in tal van moeilijkheden. Ruwe stemmen snauwen hem af, als hij eene deur wil openen, nergens vindt hij in het doolhof van gangen zijn vertrek werder. Eindelijk ziet hij eene deur openstaan en meent hij zijne kamer te herkennen. Een brandend vuur en twee ledikanten overtuigen hem, dat hij op de juiste plaats is aangekomen. Oogenblikkelijk vangt hij aan met zich te ontkleeden en zet zijne slaapmuts op, die hij gewoon is met een paar bandjes vast te strikken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plotseling treedt iemand met eene kaars de kamer binnen - eene dame van middelbare jaren, die oogenblikkelijk begint hare lokken in gele papillotten te wikkelen. Wederom volgt dit allerkoddigst tafereel: - ‘Het zal onnoodig zijn te zeggen, dat Pickwick zoo zedig en kiesch was, als een sterveling slechts wezen kan. Het denkbeeld, dat eene dame zijne slaapmuts zien zoude was genoeg om hem van zijn stuk te brengen; maar hij had de verwenschte bandjens in den knoop getrokken en hij mocht doen, wat hij wilde, hij kon de muts niet van zijn hoofd krijgen. Hij moest zich evenwel ontdekken. Er was slechts eene manier, om dit te doen. Hij verschool zich achter de gordijnen van het ledikant en zeide hardop: - Ha - hum!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te midden dezer boertige tooneelen, die ik met den Pickwick in de hand zou kunnen vermenigvuldigen naar welgevallen, blijft de humoristische ader warm kloppen. De pluim van de slaapmuts, de schoenen en slopkousen, de nachtblaker en nachtmuts - alles verhoogt den komischen indruk. Zoo vertoont Dickens ons Pickwick op het ijs, als hij de Kerstmisdagen bij Wardle doorbrengt, in den kruiwagen, als zijne klub ter jacht trekt en Winkle zijn jagersroem verliest, in zijne eigene vertrekken, als de hospita, juffrouw Bardell, hem bij vergissing in de armen zinkt, en telkens blijft er eene deftigheid en waardigheid aan zijn goedhartigen persoon eigen, die met de grappigste omstandigheden van het oogenblik een. kostelijk kontrast vormen. Pickwick staat echter niet alleen. Een bonte reeks van gestalten, zoo als Dickens alleen weet te doen optreden, verhoogt den indruk door de hoofdfiguur te weeg gebracht. Laat ons eenige van de voornaamste kortelijk herdenken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuster Rachel op Manor-Farm, als hij door de behendigheid van Winkle in het kraayenschieten eenige hagels in zijn arm heeft opgevangen. Het tooneeltjen met tante Rachel in de priëel van jasmijn en kamperfoelie is zijn hoofdheldenfeit - de verrassing door den dikken jongen, die anders steeds slaapt, maakt een eind aan dit schitterend exploit. Later treed hij niet meerte voorschijn - hij blijft steeds min of meer karikatuur. Augustus Stockwall treedt nog minder op den voorgrond. Hij is de poëet van de klub. Aan het einde der omzwervingen van de Pickwickisten komt zijne liefde voor Emilia Wardle aan het licht, terwijl hij door den ouden Wardle en Pickwick onverhoopt verrast in het gezelschap der dames, zijne toevlucht neemt in eene slaapkamer en er niet dan na duizend angsten en verwikkelingen uit te voorschijn komt. Ook Stockwall behoort tot de karikaturen. Nathaniël Winkle neemt geen belangrijker plaats in. Dikwijls staat Pickwick hem bij in zijne avontuurlijke vrijaadje naar Arabella Allen en dan straalt de luister van den hoofdpersoon eenigszins op dezen zwetsenden Nimrod van de droevige figuur af. Na het beklagenswaardige avontuur te Bath, waar Winkle met den heldhaftigen Dowler eene zoo ernstige botsing heeft, helpt Pickwick hem te Bristol aan een onderhoud met Arabella, schoon de edelmoedige chef der Pickwickisten met zijn dievenlantaarn al de eer der onderneming wegdraagt. Veel beter gelukt is de verloopen tooneelspeler Alfred Jingle met zijne telegrafische manier van praten. Het is wederom een dier volkomen oorspronkelijke scheppingen van Dickens, welke van het begin tot het einde zich gelijk blijven. Dat Jingle een door en door onbehaaglijke, schurkachtige oplichter is, wordt door zijne latere bekee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring in de Fleetgevangenis niet goed gemaakt en men zou mogen vragen naar de aesthetische noodzakelijkheid, welke zulk eene gestalte te voorschijn riep, ware het niet, dat juist de spreekwijze van den doortrapten onverlaat hem in een komiesch licht plaatst, 't welk den opgeruimden lezer aanstonds met zijne verschijning verzoent. Het beste staalijen van Jingles eigenaardigheid, geeft deze bij zijne eerste ontmoeting met de Pickwick-klub. Zij reizen te zaâm naar Rochester en zitten te zaâm op de bovenbanken der diligence: - ‘Buk - hoofden omlaag!’ - riep de luidruchtige vreemdeling, toen zij onder den lagen boog kwamen, welke in dien tijd den ingang van het koetsplein vormde. - ‘Gevaarlijk hier - laatst nog - vijf kinderen - moeder - lange vrouw - at een boterham - dacht niet om de poort - bons krak - kinderen zien op - moeders hoofd af - boterham nog in de hand - geen mond om hem in te steken - ijselijk!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alfred Jingle heeft hier het voordeel, dat hij op de onnoozelheid van Pickwick en zijne reisgenooten mag spekuleeren - eene onnoozelheid, die de grenzen der waarschijnlijkheid dikwerf dreigt te overschrijden. Later, als Jingle Tante Rachel schaakt, als hij in Eatanswill eene valsche rol speelt, blijft hij even telegrafiesch in zijn gesprek, zelfs bij zijne bekeering in de Fleet-gevangenis blijkt hij nog de oude. Zijn knecht Jeremias Trotter daarentegen is een volledige karikatuur, hoewel de ontmoetingen van dezen met Sam Weller somtijds aan de avonturen van Gil Blas herinneren. Het huisgezin der Wardles op Manor-Farm geeft Dickens aanleiding alleraardigste tooneelen te schetsen. De oude heer Wardle behoort tot dat goedhartig ras van helden, waarin de engelsche letteren van Richardson tot Dickens toe zoo bizonder rijk zijn. De oude doove grootmoeder, Tante Rachel, Emilia en hare zuster, de dikke jongen die altijd slaapt, de heer Trundle, later Arabella Allen met Benjamin Allen en Bob Sawyer, leveren de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroolijkste partijen van het boek, vooral op kerstavond, als het gezelschap in de keuken bijeen is. Het verhaal van den predikant over den ongelukkigen balling maakt een zeer tragischen indruk, doch schijnt wel een weinig gezocht. Tot de allervoortreffelijkste figuren van den Pickwick behoort de onvergelijkelijke Samuel Weller. Noch Mark Tapley, noch Tom Pinch kunnen in opgeruimdheid, vroolijkheid, koddige uitroepingen en solied gezond verstand bij dezen modernen Sancho Panza halen. Aanstonds bij zijn optreden in het Witte Hert als laarzenpoetser verhaalt hij de komische geschiedenis van zijn vader Tony Weller - een niet minder gelukkige schepping van onzen auteur - en hoe deze vierhonderd pond geërfd had en in Doctor's Commons bij ongeluk een license om te trouwen kocht, waarin hij, omdat het zoo hoorde, als bruid juffrouw Clarke in den ‘Markgraaf van Grandby te Dorking’ deed opschrijven, schoon hij er deze dame nooit over gesproken had. Sam verliest geen enkel oogenblik die gezonde, frissche vroolijkheid, die praktische juistheid van blik, dat eerlijke en trouwe hart, 't welk hem ieders vriend doet worden en tot een der beroemdste personaadjes stempelt, die de engelsche letteren ooit hebben voortgebracht. Steeds verbaast hij door zijne schrandere zetten. Zegt Perker, de fijne rechtsgeleerde, om hem uit te hooren, dat het Witte Hert zulk een zonderling gebouwd oud huis is, dan andwoordt hij: - ‘Als gij ons had laten zeggen, dat gij komen zoudt, dan hadden wij het laten verbouwen!’ Vraagt Pickwick hem eens om zijn gevoelen bij hunne aankomst in een hotel, dan raadt hij hem vroeg naar bed te gaan en voegt er bij: - ‘Er is niets zoo verfrisschend als de slaap, meneer! zooals de kindermeid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeide, toen zij een potjen papaver-stroop leeg snoepte.’ Deze spreekwoordelijke manier van redeneeren weet hij bij elke gelegenheid te pas te brengen, tot groote vroolijkheid van al de omstanders. Bij het jachtpartijtjen waar Pickwick wordt medegenomen in een kruiwagen, omdat hij een stijf been heeft, grijpt Sam den kruiwagen aan met den uitroep: ‘Uit den weg! En als mijn dierbaar leven u lief is, gooi mij dan niet om, gelijk de heer tegen den karreman zeide, die hem naar de galg reed!’ Heeft Pickwick den ouden Weller leeren kennen, bij welke gelegenheid deze over zijne booze vrouw klaagt en vraagt vervolgens de meester aan zijn knecht: ‘Wat denkt gij Sam, van hetgeen uw vader zegt?’ dan and-woordt Sam: ‘Ik denk meneer, dat hij een slachtoffer van het huwelijk is, gelijk de kapellaan van Blauwbaard zeide, toen die goede man begraven werd.’ Yerhaalt Petrus Magnus aan Pickwick, dat hij het zoo aangenaam vindt, gezelschap op reis te ontmoeten, dan mengt Sam zich in het gesprek met de opmerking: ‘Dat is niet te ontkennen! Het spreekt van zelf - gelijk de voddenraper zeide, toe de meid hem verweet, dat hij geen gentleman was.’ En op eersten Kerstdag, des ochtends, als Sam aan Pickwick zijn scheerwater brengt, andwoordt hij op de vraag zijns meesters of het nog vriest: ‘Het is vinnig koud, meneer! Goed weer voor iemand, die een warm pak aan heeft, zooals de ijsbeer zei, toen hij leerde schaatsenrijden!’ Sam Weller houdt niet op ons met zijne snaaksche invallen te vermaken, tot de laatste bladzijde van het boek blijft hij dezelfde. Hij staat Pickwik bij in het beroemde proces Bardell contra Pickwick, laat zich in hechtenis nemen voor eene uit de lucht gegrepen schuldvordering, om zijne meester niet te verlaten, betoont zich in alles | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den onwaardeerbaren, braven Samuel en eindigt met een gelukkig huwelijk, waarna Pickwick Sams uitverkoren Mary tot huishoudster verheft en beide bij hun goedhartigen meester blijven. Naast den ouden Tony Weller staan een paar zeer belangrijke personen: Juffrouw Weller, weleer Mistress Clarke, en de ‘onderherder’ Stiggins. Beide leveren eene woedende charge op de huichelende methodisterij der engelsche fijnen. Dickens had een grondigen afkeer van de in Engeland zoo dikwerf voorkomende tartuferij der vromen. Hunne lankwijlige en muffe redekavelingen - in het Engelsch met een kostelijk woord ‘cant’ uitgedrukt - waren hem volkomen onverdragelijk. Hij heeft later eene veel uitvoeriger satyre tegen deze maatschappelijke plaag in Pecksniff geleverd, in Stiggins en juffrouw Weller praeludeert hij reeds op later te behandelen themaas. Merkwaardig is het hier aanstonds het vonnis te vermelden, hetwelk hij in zijn American Notes omtrent de zwarte rokken en witte dassen met hunne vroomheids-uitstallingen heeft geveld. Hij had toen reeds de officiëele kerkschheid en liefdadigheid in den beadle Bumble geteisterd, het Bumbledom is door hem gedoopt. ‘Ik verafschuw’ - schrijft hij in zijn verslag van de amerikaansche reize - ‘dat heillooze streven, van welk kerkgenootschap het ook moge uitgaan, 'twelk alle liefelijkheid aan het leven ontneemt, de unschuldige vroolijkheid der jonkheid vergalt, den rijperen leeftijd zijne schoonste vreugde verbiedt en het aardsche leven tot een tocht naar het graf stempelt. Dit streven heeft de scheppende fantazie der grootste mannen verlamd en verwoest, om de heerschappij in deze waereld te voeren. Ik zie in deze breedgerande hoeden en zwarte rokken, in deze vrome deemoedige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelaatstrekken, niets dan de ergate vijanden der menschen in den hemel en op aarde, die het water bij de bruiloften niet in wijn maar in gal veranderen!’ 't Is maar goed, dat de meeste nederlandsche lezers en lezeressen van Dickens' werken deze plaatsen hebben overgeslagen, of wel zich voorstellen, dat dit alles alleen op Engeland toepasselijk is - hij zou er anders ten onzent niet in populariteit meê gewonnen hebben. Zijne schildering van Stigging en Mistress Weller schijnt niemand geërgerd te hebben. En toch niemand zou kunnen aarzelen zoo men vroeg, of de karikatuur van Wellers herderlievende echtgenoote ook toepasselijk zou kunnen verklaard worden in ons vaderland. Haar mond staat geen oogenblik stil van de wedergeboorte, zij legt theepartijen aan tot verheerlijking van haren herder Stiggings, waarbij de broodjens met ham de bizondere aandacht van dezen eerwaardigen persoon trekken. Dat de oude koetsier Weller vuur vat, als men hem een rampzaligen zondaar noemt en den herder onder de tafel bokst, is echter eene volkomen engelsche charge. Zoo ook het portret van Stiggins, een man met een kalen, zwarten rok en eene magere lange gedaante, een bleek lankwerpig gezicht, dat iemand aan eene ratelslang doet denken. Zijn kostuum bestond uit eene korte broek en zwarte katoenen kousen, even vaal en kaal als zijn rok, terwijl de lange punten van zijn witte das zeer slordig en onschilderachtig over zijn dichtgeknoopt vest hingen. Een breedgeranden hoed en oude parapluie voltooyen zijn karikatuur. De botsingen tusschen de herderaanbiddende juffrouw Weller en den ouden koetsier, de wijsbegeerte van Sam en de eindelijke exekutie van Stiggins, als zijne beschermvrouw overleden is, behooren tot de prettigste en meest con amore geschreven schilderingen van het boek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verdere personeel verdeelt zich in groepen naar de verschillende steden, waarin de Pickwick-klub handelend optreedt. De verkiezingen te Eatanswill, de procedure te Londen zullen weldra met een woord herdacht worden, ik vestig hier nog even de aandacht op de groep, die zich te Ipswich in het huis van den Major voordoet. In de eerste plaats verschijnt de deftige magistraat Nupkins zelf, dan zijn klerk Jinks en Grummer, de constable. Het quasi-vonnis van den Mayor tegen de Pickwickisten verdacht van te willen duelleeren, is eene zoo groteske persiflage van de magistratuur, dat men er in Engeland gerust om kan lachen - de waarachtige satyre zou later komen. De tweede groep doet zich te Bath voor. De heldhaftige Dowler, de mooye Mistress Dowler, de ceremoniemeester, Angelo Cyrus Bantam met zijn lichtblauwen rok, gouden lornjet, gouden snuifdoos en gouden horlogeketting, de statige lakei van dezen en het geheele gezelschap statige lakeyen, de douairière Lady Snuphanuph, de jonge Lord Mustanhed en Miss Bolo verschijnen als een geheel kabinet van aristokratische voornaamheden met enkele meesterlijke trekken breed geteekend. Dickens verraadt nergens groote Sympathie voor den adel - later zal het nog duidelijker blijken als wij den weinig beminnelijken Sir Mulberry Hawk, Chester, Lord George Gordon, Sir Leicester Dedlock en Neef Feenix achtereenvolgens zullen zien optreden. Kort voor zijn dood, den 10en April 1869, beandwoordde hij eene schertsende opmerking van Lord Houghton aan een banket, te zijner eer binnen Liverpool gegeven, en verzekerde hij lachend, dat hij niemand in Engeland meer kon achten dan de beroemde Lords Brougham, Lytton, Russel en Houghton, maar dat deze laatste hem zijne schepping | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Lord Verrisopht uit den Nickleby nooit vergeven hadGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich in kontrasten en vindt het leven met al zijne tegenstrijdigheden hoogst belangrijk. De satyre maakt zich een ideaal van wat er in de waereld moest geschieden en valt heftig aan, wat niet met zijn ideaal overeenstemt. Het gelijktijdig huldigen van beide richtingen zal voor Dickens dikwjjls ten gevolge hebben, dat er iets onvolledigs, iets disharmoniesch in zijn werk overblijft, waar de humorist den satyricus verschalkt of omgekeerd. Steeds blijft de humor den boventoon voeren en breekt dikwijls het geheele gebouw zijner satyre af. Het zal ons blijken, als Quilp in dolle vroolijkheid om den kettinghond danst, als Pecksniff in zijne dronkenschap op het portaal bij jufvrouw Todgers allerlei onzin uitkraamt. De zuivere satyre kent geen anderen glimlach, dan den fijnen, intellektuëelen glimlach der ironie. Thackeray was er een meester in, maar Thackeray bracht nimmer een lachen of weenen te weeg, zooals Dickens menigmaal heeft uitgelokt, waarorn alle menschenharten, die kloppen voor liefde, teederheid en heldenmoed, hem danken zullen hun leven lang. De satyre in den Pickwick heeft hare wording in Dickens' uiterlijke levensomstandigheden. Zijne Studiën op een prokureurskantoor leverden hem de stof voor het proces Bardell contra Pickwick. Zijne ervaringen als reporter stelden hem in staat het verkiezingswerk te Eatanswill te schetsen. Uit de bizonderheden zal ons blijken, dat de humorist de verontwaardiging van den satyricus steeds heeft in toom gehouden - alleen de Fleet-gevangenis en de MarshalseaGa naar voetnoot1) - beide kerkers voor schuldenaars en bankroetiers - zijn met de sombere kleuren der ernstige satyre geschilderd. Eerst wijden wij enkele woorden aan de politieke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
satyre. Reeds in de Schetsen van Boz leverde hij korte parlementaire portretten, scherp, vinnig, bitter als weleer ten onzent, maar gelukkig zonder een walgelijken wierookdamp te ontsteken voor de min of meer grove neuzen der geliefkoosde party. De verkiezingen voor Eatanswill - eene fantazie-naam - bewijzen, dat haar getrouwe verslaggever uit geen partij-belang hoegenaamd het woord voert. Hij schrijft als kunstenaar, bij wijlen humoristiesch, voor alles een open oog behoudend, bij wijlen satyriesch, wanneer grove misbruiken zijn smaak en gevoel te gelijk beleedigen. Met Eatanswill schijnt Norwich bedoeld te zijn - als Dickens zelf doet vermoeden. De strijd der liberalen en konservatieven wordt onder de titulatuur van bruinen en blauwen gemaskerd, welke beide een orgaan hebben: de Eatanswill-Gazette en de Eatanswill-Independent. Met woedende scheldwoorden vervolgen de redakteuren van beide kranten elkaar in hartstochtelijke hoofdartikels, de een ijverend voor zijn kandidaat, den honourable Samuel Slumkey, de ander voor den bruinen kandidaat Horatio Pizkin Esq. Als Pickwick met zijn gezelschap verschijnt, kampen de partijen om 't heftigst. Op het balkon voor het hotel, waar de Blauwen vergaderen, sprak een heer, schor van schreeuwen, voor Slumkey, maar de Bruinen deden vier groote trommen aan denhoek der straat roeren en verdoofden zijne stem. Doch de Blauwen hadden alle hotels en koffiehuizen omgekocht, om vrij gelag toe te staan aan de blauwe kiezers en dit oefende een grooten invloed. Daarentegen hebben de Bruinen drie-en-dertig kiezers smoordronken in een koetshuis opgesloten ten einde ze op het bepaalde oogenblik te voorschijn te brengen. Om dezen maatregel krachteloos te maken, hebben de Blauwen een theepartij van vijf-en-veertig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouwen aangelegd, en aan al de dames eene groene parasol ten geschenke gegeven, waardoor deze hare mannen en broeders voor Slumkey zullen winnen. De redakteur der blauwe krant, de heer Pott, die gedurig zijne oude artikelen aan zijne vrienden wil voorlezen, is eene bij ons wel voorkomende type, minder aangenaam zou het voor ons zijn, zoo mevrouw Pott, die den politieken strijd haars echtgenoots ‘gekheid en geharrewar’ noemt, die zich verveelt in haar huis en telkens nieuwe gezichten wil zien, zoo deze dame in Nederland talrijke geestverwante zusters mocht tellen. De eigentlijke verkiezingsstrijd wordt met roffelen van trommen, schetteren van trompetten en luid geschreeuw van kiezers aanvangen. Al de voor het hotel in slaap gevallen kiezers, die op kosten van Slumkey worden onthaald, zijn des morgens onder de pomp afgespoeld door Sam Weller; het blauwe Comité gaf een shillling per stuk daarvoor. De optocht naar de hustings van Eatanswill was schitterend; blauwe banieren met gouden spreuken, muzikanten, horenblazers en trommelslagers, constables met blauwe staven, twintig leden van het blauwe Comité met blauwe sjerpen en een dichte drom van kiezers met blauwe kokarden, maakten een diepen indruk. Het open rijtuig met vier paarden, waarin de Honourable Samuel Slumkey zou plaats nemen, werd allerwege toegejuicht. Toen deze groote man met kaplaarzen en eene blauwen das verscheen, werd het geschreeuw nog voortdurend geweldiger. Twintig kerels met schoon gewasschen knuisten staan gereed hem de hand te geven, zes vrouwen met kleine kinderen op den arm evenzoo, opdat Slumkey ze de wangen zou kunnen strelen en zou mogen vragen hoe oud ze zijn. Slumkey omhelst ze nog daarenboven en wordt overal met geestdrift ontvangen. Nadat men op den bruinen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stoet was gestuit en eene woedende schermutseling had plaats gehad, stonden de partijen eindelijk op de hustings te buigen. De Mayor deed stilte gebieden door de schel van den omroeper Whiffim, waarop een paar ondeugende knapen den kreet Tan: ‘Warme broodjes! Warme broodjes!’ aanhieven, 'twelk nieuw gedruisch veroorzaakte. Daarna kwam de speech van den Mayor, vervolgens een lang, mager heer met eene stijve witte das, die voor Horatio Fizkin ijverde, toen een heer met eene geschreven redevoering voor Slumkey, hierop weder Horatio Fizkin zelf, die door het muziekkorps der Slumkeyanen wordt overstemd, waaruit eene geduchte kloppartij ontstaat. Fizkin geraakt nu met Slumkey in botsing over deze muziek, eindelijk komt er stilte en kunnen beide hunne redevoeringen uitspreken. De handen der kiezers worden nu opgestoken, de Mayor verklaart den honourable Samuel Slumkey van Slum-key-Hall gekozen. Fizkin verlangt eene stemlijst - 'twelk wordt toegestaan. Een paar dagen duurt het opschrijven der stemmen en heerscht in Eatanswill dezelfde spanning en opgewondenheid. Een aantal onzekere kiezers wachtte tot den laatsten dag. Toen spraken zij met den zaakwaarnemer van Slumkey en deze wist ze zoo spoedig te overtuigen, dat ze allen voor den blauwen kandidaat stemden. Weldra kwam nu het officiëel bericht, dat Slumkey gekozen was. Duidelijk blijkt uit dit overzicht, hoezeer de geschiedenis der parlementsverkiezing van Eatanswill door de vroolijke humoristische stemming des auteurs wordt beheerscht, hoe weinig dit tafereel van eene satyre heeft. De grove handel in stemmen, de laaghartige omkooperij maakt een indruk van eene reusachtige farce. Onverkwikkelijk is echter de voorstelling, alsof het geene der partijen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noch der beide kandidaten te doen is, om het welzijn des vaderlands, alleen om de plaats in het Lagerhuis. Dickens heeft eene al te groote gave, om aanstonds het komische te zien en draaft er te spoedig op door, zonder het wezen der zaak te willen onderzoeken. Zoodra Bulwer of Disraeli eene politieke schets ter hand nemen, is men overtuigd, dat zij met meer kennis van zaken spreken. Treffender is daarom de wezentlijke satyrische ontwikkeling van het proces Bardell contra Pickwick. De zaak handelt over eene geschondene trouwbelofte, een eigenaardig engelsch civiel geding. Pickwick is volkomen onschuldig, de dwaze ijdelheid van de oude hospita veroorzaakt een misverstand, dat ergerlijke gevolgen heeft. Pickwick spreekt van zijn nieuwen knecht en juffrouw Bardell waant, dat hij haar ten huwelijk vraagt. Plotseling werpt zij zich om zijn hals, zijne vrienden nemen het met verbazing waar, terwijl zij juist binnentreden en daaruit weten twee schraapzuchtige, schelmsche prokureurs Dodson en Fogg een aanklacht van verbroken trouwbelofte te distilleeren. De portretten van Dodson en Fogg verraden de ergernis, welke de jonge Dickens op zijn vroeger prokureurs-kantoor heeft verkropt. Het kantoor van Dodson and Fogg is een donker, vunzig vertrek met een hoog beschot, waarachter vier klerken verborgen zitten. Om een denkbeeld van Fogg te geven, doet de auteur een der klerken een staaltjen van 's meesters bekwaamheid vertellen. Een oppassend man met een groot gezin moet aan het kantoor eene vordering betalen. Hij brengt het moeilijk verdiende geld, eene schuld van twee pond tien shillings en voor kosten drie pond vijf. ‘Hij zuchtte als een olifant, toen hij het geld neerlegde, dat hij in een papiertjen had gedaan!’ vertelt de klerk lachend. Fogg vindt echter eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
informaliteit - natuurlijk, want hij is rechtsgeleerde! - en de ongelukkige schuldenaar moet het geld terugnemen, om meer te brengen, hoewel hij verldaard heeft, dat hij doodsangsten heeft uitgestaan, om zoo veel bijeen te schrapen. Na, zijn vertrek zendt Fogg een klerk met de deklaratie naar den Temple, om zijne voorgewende informaliteit te wettigen. - ‘Het geld is sekuur’ - zegt de hondsvot-zaakwaarnemer - ‘want hij is een oppassend man met eene groote huishouding en een inkomen van vijfentwintig shillings in de week. Als wij eene volmacht tegen hem hebben, dat eindelijk wel gebeuren zal, zullen zijne patroons wel zorgen, dat wij betaald worden.’ Hier begint de werkelijke satyre. De vroolijke humorist heeft zich pijnlijk gekwetst gevoeld, toen zich een dergelijk voorval in zijne nabijheid voordeed. Hij heeft den armen, geplunderden man zijn bijstand beloofd en hem schitterend gewroken. Wellicht zullen alle solliciteurs en zaakwaarnemers der gantsche waereld zich weinig bekreunen om de letterkundige wraak van een geniaal man - doch, de satyre tegen de omkooperij bij de verkiezingen heeft reeds een gewichtig gevolg gehad: de eenmaal zoo vinnig bestreden wet van Gladstone: de Secret-Voting-Bill en dat zouden de praktische schurkenkoppen van een Dodson and Fogg niet kunnen ontkennen, hoe gaarne zij het wenschten. Het proces Bardell contra Pickwick doet nog verschillende rechtsgeleerden optreden. Pickwicks solliciteur Perker is een gemoedelijk, verwaand man, die weinig te beduiden heeft. Sergeant Snubbin, Pickwicks advokaat is veel voornamer en spot in stilte met de oprechte argeloosheid van zijn kliënt, als deze hem zijn onschuld komt betuigen. Het proces is vol zonderlinge details. Vooreerst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwondert Pickwick zich, dat Sergeant Buzfuz, de advokaat van zijne tegenpartij tegen Sergeant Snubbin durft zeggen, dat het mooi weer is. Daarna komt er een lid van de jury, Thomas Griffin, een apotheker, die verzoekt ontslagen te worden van zijne taak, omdat zijn bediende geen magnesia van rattenkruid weet te onderscheiden. Het theatraal binnentreden van juffrouw Bardell met haar zoontjen, terwijl Dodson hare parapluie en Fogg hare overschoenen draagt, terwijl haar zoontjen hardop huilt en hare vriendinnen zakdoeken voor de oogen drukken - gelijkt wederom eene farce, doch heeft ernstiger strekking. Reeds bij het pleidooi van Buzfuz met al de officiëele frazen en woorden van een gerechtshof begint de satyre krachtiger te worden. Een kort staaltjen moge het bewijzen: - ‘“De eischeres, mijne heeren!” - vervolgde Buzfuz met eene zachte en treurige stem - “is eene weduwe - ja, mijneheeren! eene weduwe. Wijlen mijnheer Bardell is, nadat hij jaren lang de achting en het vertrouwen van zijn vorst, als ontvanger van hoogstdeszelfs koninklijke inkomsten had genoten, zaoht ontslapen, om elders die rust en dien vrede te zoeken, welke het tolkantoor niet kan opleveren!”’ Het geheele pleidooi is in dezen trant en een meesterstuk van parodie. De wijze, waarop de advokaat van twee briefjens gewach maakt, die Pickwick aan juffrouw Bardell schreef, en de allerdolste deftigheid, waarmeê de daarin voorkomende koteletten en tomata-saus benevens de beddepan als zoovele bewijzen van Pickwicks schuld worden opgehaald, zijn wederom aan de heimelijk bovendrijvende humoristische stemming van den auteur te wijten. Het getuigenverhoor, waarbij Winkle op de alleronhandigste wijze Pickwick bezwaart, waarbij Sam Weller | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op schitterende manier den slimmen Sergeant Buzfuz tot zwijgen brengt en het geheele publiek in schaterlachen doet uitbarsten, eindigt met de lang verwachte veroordeeling van Pickwick tot aanzienlijke schadevergoeding, schoon we met bevreemding blijven vragen naar de verstandelijke Vermogens eener jury, die dit vonnis velde. Twee maanden na het vonnis, verkrijgen Dodson and Fogg volmacht tegen Pickwick, die geen cent van de schadevergoeding betalen wil en laat onzen held zich naar de Fleet-gevangenis leiden. De schildering dezer gevangenis inaakt een allertreurigsten indruk. De ellendige toestand der civiele rechtsbedeeling in Engeland spreekt uit iedere bizonderheid. Sommige gevangenen zijn met enkele flinke lijnen breed gedaan, en prenten zich onuitwisbaar in de herinnering. Zoo de kanselarijgevangene, wier beenderen onder den ouden jas spits en hoekig uitkomen, alsof de ijzeren tand des tijds gedurende eene twintigjarige gevangenis en ontbering die had afgeknaagd en gescherpt. Als Pickwick hem spreekt van vrienden, andwoordt hij: - ‘Vriendenij - als ik diep onder den grond in mijne kist lag, kon ik niet meer vergeten en verlaten zijn, dan ik nu reeds ben. Ik ben dood - dood voor de maatsohappij, zonder het medelijden verworven te hebben, dat men hun schenkt, wier zielen reeds ten oordeel zijn opgeroepen. Vrienden, om mij te komen bezoekenij Mijn God! hier in deze gevangenis ben ik in het best van mijn leven opgesloten en oud geworden, en er is geen mensch, die bij mijn sterf bed zal staan en, als ik dood ben, zeggen zal: Het is een zegen voor hem, dat hij is afgelost!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze meesterlijke satyre wordt later nog voltooid, maar vooraf maakt Sam in de Fleet kennis met een schoenmaker, ook gevangen, die onder eene tafel slaapt, omdat hij vindt, dat de vier pooten denzelfden dienst doen, als de vier stijlen van een ledikant. Deze schoenmaker is in den schuldenkerker gekomen, omdat iemand hem een legaat heeft gemaakt van duizend pond. De andere erfgenamen begonnen hiertegen een proces en de gelukkige schoenmaker raakte zijn duizend pond en nog meer aan de advokaten kwijt, waarom hij nu in de gevangenis zucht. Als de arme kanselarij-gevangene aan eene borstkwaal dreigt te bezwijken, past die gelukkige erfgenaam-schoenlapper hem op. Pickwick bezoekt het treurige tweetal. Door het geopend venster dringt een verward gedruisch van rijtuigen, voetstappen en menschenstemmen: - ‘Er is hier geen lucht’ - zeide de zieke met eene flauwe stem. - ‘Zij wordt hier verpest. Zij was frisch, toen ik die vóor jaren daar buiten inademde; maar zij wordt heet en zwaar, als zij binnen deze muren komt. Ik kan er geen adem in halen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan het einde van het werk hadden de heeren Chapman and Hall £ 20,000 zuivere winst en onze Dickens een honorarium genoten van £ 3500. Zijn deze cijfers welsprekend in meer dan éen opzicht, het letterkundig sukces was nog ruim zoo belangrijk. Allerlei maatschappelijke verschijnselen kwamen het bewijzen. Op elke mogelijke wijze trachtten onderneemgrage Spekulanten van dit nieuw talent party te trekken. Een klein uittreksel onder den titel: ‘Beauties of Pickwick’ werd bij duizenden in de achterbuurten van Londen verkocht. Tabaks-handelaars vonden de Pickwickcigaren uit, die thands nog in Londen bekend zijn. Daarop kwamen de Pickwick-hoeden, de Pickwick rottingen, en de donkergroene Pickwick-jassen met hoornen knoopen. In Ackermans winkel, Regent-Street, kwamen weldra kleine, fraai gewerkte statuetten van was te voorschijn, naar het leven gekleurd, voorstellende den braven Pickwick met zijn handen onder zijne rokspanden, of Sam Weller, schoenen poetsende, of den dikken jongen van Wardle, Jozef, slapende, of den ouden WeilerGa naar voetnoot1). Ieder was in Engeland vervuld van Pickwick. De tijdschriften verkondigden den lof van den jongen auteur, met uitzondering van de oude Quarterly Review. Lady Chatterton verhaalt ergens, dat Mr. Davy in Damaskus een exemplaar van Pickwick aan Mahomet Ali Pacha had voorgelezen, en dat deze oosterling even als de sultan der Duizend-en-Een Nachtvertellingen hem in den nacht had doen ontbieden, om met de lezing voort te gaan. In Egypte las dezelfde Mr. Davy aan een blind Engelschman eenige bladzijden uit den Pickwick voor en deze blinde geraakte in zulk eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geestdrift, dat hij zich gelukkig prees niet te kunnen zien, daar het vreemde land hem nu niet verhinderde zich geheel in Oud Engeland terug te gevoelen. Niet onbelangrijk is het nog te vermelden, dat Thackeray eene vergeefsche poging in het werk heeft gesteld, om de Pickwick-Papers te illustreeren. Thackeray zelf heeft het geestig verteld aan een openbaren maaltijd kort voor zijn dood. - ‘Ik herinner mij, - zeide hij - hoe Dickens, nog jong, de waereld begon te winnen en te treffen met enkele kostelijke humoristische, maandelijksche afleveringen in groene omslagen - ik herinner mij hoe deze jonge auteur een kunstenaar noodig had, om zijn werk te illustreeren, en ik herinner mij tevens, hoe ik eene wandeling maakte naar zijne kamers in Furnival’s Inn met twee of drie teekeningen in de hand, welke hij, vreemd genoeg, niet geschikt keurde.’ 't Was na den dood van Seymour, dat Thackeray, die eenige zeer zwakke etsen voor Douglas Jerrolds ‘Men of Character’ had geteekend, het plan opvatte, om den Pickwick te illustreeren. Later schertste hij er dikwijls over met Dickens en noemde deze mislukte onderneming: Mr. Pickwicks' lucky escape.’ Gedurende den tijd, dat de Pickwick-Papers het licht zagen, gaf Dickens twee kleine tooneelstukken uit: ‘The Strange Gentleman’ en ‘The Village Coquettes’, beide met vrij grooten bijval ontvangen. Schoon thands slechts als eene merkwaardige bizonderheid vermeld, is deze liefde van Charles Dickens voor het tooneel een opmerkelijke trek in zijn karakter. Hij heeft heel zijn leven het tooneel lief gehad, al zijne romans zijn gedramatizeerd. Hij was nooit gelukkiger, dan wanneer hij met dilettanten ten tooneele kon verschijnen, men zal hem later bij herhaling voor de voetlichten vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het laatst van zijn leven had hij eene afzonderlijke tooneelzaal in zijne villa: Gad's Hill Place, gelijk vroeger in zijn huis van Tavistock Square; de dekoratiën waren geschilderd door een groot kunstenaar: Clarkson Stanfield. Charles Dickens stond na de verschijning van den Pickwick aan het schitterend begin van een letterkundig leven, 'twelk vier-en-dertig jaren lang slechts voorspoed en zonneschijn zou schenken - mocht er ook tegen zijne laatste gewrochten sommige min of meer gewichtige bedenkingen ingebracht of in te brengen zijn. 't Wonderbare van zijn onverwacht geopenbaard genie was het volkomen nieuwe, oorspronkelijke. In Engeland geldt eene klassieke opvoeding voor onvermijdelijk. Andere letterkundigen en poëten hadden ook jong gebloeid: Byron, Shelley, Bulwer waren jongelingen, toen zij hunne eerste lauweren wonnen, maar hier was een jonkman, die geen woord Grieksch of Latijn kende, die slechts eene eenvoudige burgerlijke opvoeding had genoten en die plotseling naar de hoogste eereplaatsen der letteren opsteeg met een enkel werk. Byron, Shelley, Bulwer waren behoorlijk te Oxford, te Eton of in privaat onderricht gehumanizeerd, Dickens verstond slechts zijn Engelsch en was snelschnjver - dit schijnt de orthodoxe Quarterly Review niet te hebben kunnen verduwen. Maatschappelijk veranderde zijn lot nu te gelijker tijd. Hij legde zijne betrekking als reporter neêr, en besloot zich zonder veel aarzelen uitsluitend aan de letteren te wijden. Zijn huwelijk met Miss Catharina Hogarth, de dochter van een letterkundige, die voor ‘The Morning Chronicle’ schreef, werd thands (1837) voltrokken. Hij verliet zijne bachelors-vertrekken in Furnival's Inn en betrok eene statige burgerhuizinge in Doughty | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Square. Het leven lachte den jongen kunstenaar van alle zijden toe en hij besloot het leven te besteden als een, die woekert met het hem geschonken talent. Inderdaad, waar ik thands na uitvoerige beschouwing van zijn eerste werk, een blik in de toekomst werp, mag ik gerust verklaren, dat hij de belofte in den Pickwick afgelegd, getrouw nakwam, dikwerf zelfs overtrof. Zijn belangwekkend en oorspronkelijk personeel rondom de Pickwick-klub zou eerlang op verrassende en verbazingwekkende wijze worden uitgebreid. Geen schrijver, of het moest Shakspere zijn, die zulk een legioen van fantazie figuren heeft in 't leven geroepen, welke even als Hamlet, Othello, King Lear, Macbeth, Falstaff, Shylock, Richard III, Jago, Rosalinde, Juliet, Lady Macbeth en Cymbeline voor de verbeelding van ieder menschenkind oprijzen met de duidelijkheid van een uitvoerig geschilderd portret, meesterlijk van teekening, bewonderenswaardig van koloriet. In Nederland zijn ze allen onze goede bekenden en vrienden geworden, die edelmoedige, kinderlijk liefderijke karakters, als Tom Pinch, Captain Cuttle, Old Peggoty, Ham, Tommy Traddles, Joe Gargery, Mr. Jarndyce, Nelly, de Schoolmeester, Agnes, Florence en Paulus Dombey. Niet minder staan ze voor onze verbeelding die uitgezochte schurken als Squeers, Fagin, Bill Sikes, Jonas Chuzzlewit, Carker en Sir John Cester; die wonderlijke gedrochten als Quilp, Chuffey, Flintwich en Miss Mowcher; die ondeugende gierigaards als Arthur Gride, Ralph Nickleby, de oude Chuzzlewit, Gradgrind, de beide Murdstones en Mrs. Clennam; die koude egoïsten als Mr. Bray, Chevy Slime en vooral Steerforth; die humbug-vrienden als Mantalini, Skimpole, Turveydrop, Mrs. Skewton en de Barnacles; die trotschaards, als Dombey, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Edith, Lord en Lady Leicester Dedlock; die kruipende huichelaars, als Brass, Pecksniff, Uriah Heep, en ‘the Reverend’ Chadband; die zonderlinge oude vrouwtjens, als Tante Trotwood, Mrs. Gamp, Vrouw Brown en de opiumslijtster uit Edwin Drood; benevens zoo velen, die wij thands ter zijde laten, de lieflijke kinderfiguren, de bevallige jonge meisjens, de geheimzinnige police-men, de clowns en tooneelspelers. Lord John Russel koesterde het voornemen, om Dickens onder de Pairs van Engeland op te nemen - de rijkbegaafde schepper van al deze populaire gestalten schijnt er zich ernstig tegen verzet te hebben en te recht - met zulk eene letterkundige nalatenschap is men edelman van nature. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij Richard Bentley - den eigenaar van het Tijdschrift Bentley's Miscellany - in drie deelen uit, met vier-en-twintig etsen van George Cruikshank. Het allereerste, wat van den Oliver Twist hier moet gezegd worden, is dat de lezers van Pickwick zich teleurgesteld bevonden. Wel hoorde men hier en daar de schepping van den laaghartigen Bumble, the Beadle, prijzen, maar algemeen was de ontvangst van dit tweede werk vrij koel. Eene hoofdgrieve was, dat de auteur onder de verachtelijkste en grofste boosdoeners zijne helden had gezocht, dat hij met recht kon gezegd worden als schrijver der londensche ‘Mystères’ te zijn opgetreden. Dit gevoelen werd duidelijk en zeer keurig in den vorm uitgesproken door Thackeray in het ‘Frasers Magazine’ (Februari, 1840): - ‘Niemand heeft den ‘Oliver Twist gelezen zonder de hoogste belangstelling voor de arme Nancy en den diepsten afschuw voor haar moordenaar te koesteren, zonder een buitengewoon vermaak te scheppen in de geestigheden van den bekwamen “Dodger” en van zijne vrienden. Zoo wonderbaar is de tooverkracht van den schrijver, dat de lezer zijn gevangene wordt en hem moet volgen werwaart hij verkiest. En waarheen worden wij gebrachtij Om voortdurend getuigen te zijn van Fagins misdaden, om Nancys dwalingen medelijdend te beklagen, om voor Bill Sikes eene soort van bewondering op te vatten en groot plezier te vinden in het gezelschap van den “Dodger.” Al deze helden stapten uit den roman naar het tooneel over en geheel het londensch publiek, van pairs tot schoorsteenvegers, sprak met opgetogenheid over dezen hoop van boosdoeners, wier dagelijksche bezigheid diefstal, moord en prostitutie heet. Zij vormen, een allerliefst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezelschap van schurken, die zelfs uitmunten de qualiteiten bezitten: doch siecht gezelschap Voor een eerlijk man. 't Is beter van zulke lieden in het geheel niet te spreken, want geen schrijver kan of durft ons de gantsche waarheid zeggen, niemand waagt het hunne misdaden getrouw te beschrijven, derhalven is het onnoodig eene bloemlezing van hunne deugden te geven.... Het gevoel, in de schildering van het werk-huis uit “Oliver Twist”, van de Fleet-gevangenis in “Pickwick”, is liefelijk en treffend - zoodanige tooneelen wenschen wij vele, dergelijke belangstelling voor armen, zulke woorden van troost voor de ongelukkigen juichen wij toe, maar laat ons in den naam van het gezond verstand onze Sympathie niet wijden aan halsafsnijërs en dergelijk boevenpak.’ Charles Dickens heeft persoonlijk op deze kritiek geandwoord, toen al zijne werken in 1867 door Chapman and Hall werden herdrukt. Hij schreef eene voorrede voor Oliver Twist in dat jaar en beweerde, dat schoon men er hem eens een verwijt van gemaakt had, dat hij zijne figuren uit de waereld der londensche boosdoeners had gekozen, hij hoopte, dat dit eens niet voor immer zou gelden. Hij meende, dat het schuim der maatschappij even goed bij eene schildering der zeden behoort, als de glinsterendste starren der samenleving. Vroeger had men dieven en straatroovers in een poëtiesch daglicht voorgesteld met uitzondering van Hogarth, hij wilde al de stuitende werkelijkheid schilderen en meende daarmede een dienst te doen aan de maatschappij. De Paul Clifford van Sir Edward Bulwer was zeker een uitmuntend boek, maar de schildering van het rooversleven was geheel poëzie. De misdadigers uit Oliver Twist leverden niets aantrekkelijks, hunne lompen en goore vertrekken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zouden niemand eenigen lust inboezemen, om hen na te volgen. Dickens bewijst verder, dat hij door de waarheid ten voile te zeggen misschien den kieschen smaak heeft beleedigd van lieden, die een schurk in een fluweelen jas zeer wel mogen lijden, maar Sikes in een duffelsch buis in het geheel niet kunnen uitstaan. De Deugd zou niet worden geloofd, als zij vuile kousen droeg, en de Misdaad, in een lief kostuum, zou van naam veranderen, als getrouwde vrouwen doen, en Poëzie heeten. De strijd tusschen beide grootë mannen, schoon Thackeray in 1840 en Dickens in 1867 schreef, raakt een gewichtig leerstuk der aesthetiek. Beiden trekken partij voor het realisme in de letterkundige kunst. Thackeray wil het realisme tot in de uiterste konsequentiën doorzetten. Vertoont men dieven en moordenaars aan het het publiek, dan moet men de gantsche waarheid zeggen. Dickens wil ze alleen van het poëtiesch waas eener vroegere periode ontdoen, maar ze fatsoenlijk doen blijven in hunne gesprekken. Hij zeide de waarheid, ‘so long as their speech did not offend the ear.’ Thackeray vindt de londensche zakkerollers en moordenaars volkomen realistiesch opgevat, ongeschikt voor letterkundige modellen - Dickens schildert inbraak en moord, maar vermijdt de beestelijke grofheid der boosdoenerstaal. De Grieken, die zeker mogen meêspreken als er een vraagstuk van schoonheid aan de orde is, beweerden altijd, dat alles wat Leelijk was in de Natuur nimmer een voorwerp van navolging mocht worden in de Kunst. Voor de plastiek gaat dit gevoelen zeker veelszins op, in letterkundige aangelegenheden zal echter het Leelijke als fyziesch en moreel verschijnsel belangrijke diensten kunnen bewijzea. Al het licht en bruin in het Epos, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Drama, in den Roman berust op zedelijke kontrasten, op den strijd der hartstochten, op de tegenstelling van Goed en Kwaad. De litteraire kunstenaar schildert inzonderheid den strijd der passiën en driften, de edelste aandoeningen des gemoeds, de fijnste spelingen van het vernuft, de krachtigste uitingen van den wil. De litteraire kunstenaar beweegt zich op ethiesch en psychologiesch terrein - het Booze is hem evenmin onverschillig als het Goede. Een romanschrijver, de heldendichter in proza, vooral de romanschrijver, die als zedenschilder van zijn eigen tijd optreedt, heeft zonder twijfel van aesthetiesch standpunt de vrijheid, om eene bende zakkerollers te schilderen, maar hij onderwerpt zich daarbij tevens aan eene aesthetische voorwaarde. Wanneer hij niets dan booswichten doet optreden, wanneer hij alleen maar naast zijne personen van edeler gehalte de hoofdrol aan zijne schavuiten gunt, begaat hij een vergrijp tegen de kunst en kan zijn, gewrocht voor de vierschaar der kritiek niet worden vrijgesproken. Heeft Dickens, ondanks zijne geestige verdediging van 1867, in 1838 met het schrijven van Oliver Twist deze fout begaan? Het is niet te ontkennen, hoofdpersoon van dezen roman mag het kind Oliver Twist niet geacht worden. De voornaamste figuren zijn juist de misdadigste schavuiten, de chef der inbrekers en zakkenrollers: de oude afzichtelijke Fagin, de ruwe en duivelachtige wreedaard Bill Sikes, de vernuftige strooper van zijden zakdoeken, gewoonlijk: ‘The Artful Dodger’ geheeten, de rampzalige minnares van Sikes: Nancy, Charley Bates, Tom Chitling, Betsy, de rosharige Toby Crackit en nog zoo vele anderen staan alien op den voorgrond van het vreeselijke drama, 'twelk met den afschuwelijken moord van Fancy eindigt. De edele karakters, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mr. Brownlow, Mrs. Bedwin, Mr. Grimwig, de familie Maylie, verschijnen als de ekonomie van het verhaal hun optreden vereischt, zij maken slechts een voorbijgaanden indruk, terwijl aan huichelachtige schurken, als Bumble, Mrs. Bumble en Monks een veel belangrijker plaats is afgestaan. Oliver Twist is een kind, wiens lotgevallen strekken om de verschillende variëteiten van de londensche boevenwaereld ten tooneele te brengen, met eene vrij alledaagsche verwikkeling van rampzalige moeders en verloren vaders. Als de roman eindigt, is de persoon van Oliver ons niet nader gekomen en heeft hij nauwelijks vijftien jaren bereikt. Zouden er echter voor Dickens' dwaling niet zeer belangrijke verzachtende omstandigheden zijn aan te voeren - ongeacht de hulde, waarop hij aanspraak heeft voor de meesterlijke uitvoering zijner roof- en moord-tooneelen. De verzachtende omstandigheden schnilen, als immer, in wat voorafging, in wat Dickens bewoog de vroolijke waereld der Pickwick-klub te verlaten en nachtelijke tochten te ondernemen naar de gevaarlijkste buurten van Southwark en Jakob's Island. Charles Dickens staat met Thackeray aan het hoofd van eene nieuwe letterkundige school, die van 1835 tot 1845 voor het eerst het hoofd opsteekt, om na de eerste helft dezer eeuw tot op dit oogenblik onbeschroomd den schepter te voeren. Dit is zoo belangrijk, dat een man als Lord Lytton, die tien jaren ouder is dan Dickens, zich na 1850 tot de humoristiesch-satyrische richting van Dickens en Thackeray poogt te bekeeren, als uit zijne: Caxtons, My Novel, What will he do with it? en Kenelm Chillingly duidelijk blijkt. Lord Lytton behoorde tot een vroeger geslacht, tot de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kinderen van de eerste tien jaren der negentiende eeuw, waaronder zoo menig beroemde naam van dichter of denker de triumfen der eerste romantische school herinnert. In 1800 werd Macaulay geboren, in 1801 Grabbe, in 1802 Victor Hugo, in 1803 Bulwer, Alexander Dumas en Edgar Quinet, in 1804 George Sand, Eugène Sue, Jules Janin en Ludwig Peuerbach, in 1805 Disraeli en Kaulbach, in 1806 John Stuart Mill, Anastasius Grün en Heinrich Laube, in 1807 Samuel Warren, in 1808 David Strauss, in 1809 Gladstone, Hawthorne en Bruno Bauer en in 1810 Alfred de Musset en Robert Browning. Eerst twee jaren later zag Charles Dickens het levens-licht, eerst in 1837 had hij een grooten naam gemaakt in de letteren. Het talentvol geslacht, 'twelk van 1801-1810 geboren was, had intusschen de nieuwe Romantiek in gantsch Europa gepredikt en alom aanhang gevonden. 't Is moeilijk het wezen der Romantiek in een enkel woord te omvatten, daar zij in Engeland en op het Vaste-Land zich onder verschillende omstandigheden voordoet, mocht ook het hoofdbeginsel alom hetzelfde zijn. In Engeland ving de Romantiek aan bij den kamp tegen het eerste Keizerrijk, toen men wars van alle fransche invloeden, zich op het nationaal-engelsche begon toe te leggen. Sir Walter Scott, Bisschop Percy en Robert Burns vertegenwoordigen dit eerste stadium van de ontwakende Romantiek. De liederen van Körner, de alexandrijnen van Helmers bewegen zich in gelijke richting op het Vaste-Land. Intusschen maakte de nederlaag van Waterloo een geweldigen indruk op de jeugd, die tegelijk met de negentiende eeuw geboren was. Men had nooit iets anders dan de vrijheidsliederen der groote Revolutie gehoord, men beschouwde burgerlijke en politieke vrijheid, in den zin eener onafhankelijkheid van Kerk en Staat, als een natuurlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevolg van 1789. Sinds 1815 kwamen adel en geestelijkheid, die onder den eersten Keizer op den dorpel stonden, van nieuws het staatsgebouw binnenstormen, van nieuws moest men zich krommen onder het juk van aristokratie en geestelijkheid, die, als Napoleon I zeer juist opmerkte, niets hadden geleerd en niets hadden vergeten. Zoo trad de Romantiek haar tweede stadium binnen, waaraan de nam en van Byron, Châteaubriand, Shelley, Schiller, Heinrich Heine en ook Sir Edward Bulwer Lytton tot op 1850 blijven behooren. Deze nieuwe romantische jongelingschap begon met eene pessimitische waereldbeschouwing; hare idealen lagen in duigen, zij ving aan met stelselmatig verzet tegen al het bestaande. Eene geniale waereldsmart ligt over al hare scheppingen verspreid. Childe-Harold, Réné, Karl Mohr, Falkland, Paul Clifford kunnen het staven. Langzamerhand zette de oppozitie der jongste romantische school zich tot overdrijving en manier uit, van daar de apologie van het straatrooversleven, zoo als Bulwer Lytton leverde in Paul Clifford, de Sympathie voor den misdadiger, gelijk Victor Hugo die in zijn Dernier jourd'un Condamné poogde wakker te maken. Karl Mohr, Ernani van Victor Hugo, Anthony van Alexander Dumas, ‘the Red Rover’ van Cooper, zelfs de Jack Sheppard van Ainsworth waren allen echte helden der Romantiek, die een geheimen oorlog voeren tegen de samenstelling der maatschappij, en daarom met een ideaal licht werden overgoten. Het geslacht van jonge letterkundigen, 'twelk daarentegen zich na 1815 ontwikkelde, en zich in de Restauratie moest bewegen, al gevoelde men al te dikwijls de knellende boeyen, had zulk eene diepe waereldsmart niet opgevat over den stand van zaken. Een jonkman van veelbelovenden aanleg als Dickens, die eerst na de Juli-Omwentelingen in de letterkundige kringen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekend werd, die van jongs af een stil genot in de spelingen van de oud-engelsche fantazie had gesmaakt, die beter in Smollet te huis was dan in Lord Byron, verstond de taal dezer laatste Romantiek niet meer. Het verheerlijken van misdadigers en idealizeeren van straatroovers kwam Dickens uit kracht van zijne engelsche pozitieve natuur onhoudbaar voor, hij besloot de waarheid te zeggen, en schreef Oliver Twist. Daarenboven had de krimineele rechtspleging reeds lang de stof geleverd voor den roman, zonder daarom steeds uit het oogpunt der romantische waereldsmart te zijn geëxploiteerd. Walter Scott had den weg gewezen in zijn voortreffelijk werk: ‘The Heart of Mid-Lothian.’ De aantrekkelijkheid van zulk een dramatiesch onderwerp, waarbij de losgebroken passie tot misdaad drijft, kon Dickens niet verborgen blijven - hij had reeds in de epizodische verhalen van zijn Pickwick zijne neiging tot wat de duitsche kritiek Nachtstukken noemt duidelijk doen blijken. Men vergete hierbij niet, dat hij als stenograaf de zittingen der strafrechtbanken te Londen en elders had bijgewoond. Voeg hierbij eene studie van het londensche dievenkwartier en al de bouwstoffen waren voorhanden, waaruit de avonturen van Oliver Twist konden worden opgetrokken. De vraag blijft echter, op welke wijze hij zich van de schildering der londensche gauwdieven heeft gekweten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet spreken. Doch ook al wisten wij het niet uit sommige licht begrijpelijke duidingen, de lezing van Oliver Twist zou het ons by elke bladzijde toeroepen. Charles Dickens was gewoon Londen te doorwandelen en vooral bij avond. Hij bekent het tuschen de regelen, bij den aanhef van: ‘The Old Curiosity Shop’. Zeer opmerkelijk zegt George Augustus Sala:Ga naar voetnoot1) ‘Thackeray in Houndsditch, Thackeray in Bethnal Green of in Camden Town zou eene anomalie geweest zijn, evenmin zou men Carlyle in Cremorne, of Tennyson bij Garraway kunnen zoeken, maar als Charles Dickens in de stad was, kon men hem overal vinden. Misschien was hij het minst familiaar met Pall Mall (de aristokratische wijk), maar overigens dwaalde hij in het slechtste weêr op de zonderlingste plaatsen - zooals Ratcliff Highway, Haverstock Hill, Camberwell Green, Gray's Inn Lane, Wandsworth Road, Hammersmith Broadway, Norton Folgate en Kensal New Town.’ Wie Londen kent, mag beslissen, of deze laatste wijken niet tot de allerarmoedigste en befaamdste streken van Londen behooren - de stad is zoo reusachtig, dat men ook bij nadere kennismaking niet noodzakelijk met al deze buitenbuurten bekend wordt. In elk geval blijkt er uit, dat Dickens zijn Londen kende, en deels uit belangstelling in wandelen gezondheidshalven, deels tot studie op het londensche leven geen enkel plekjen onbezocht liet. Het ligt voor de hand te gissen, dat de jonge, beroemde schrijver van den Pickwick door de londensche politie, vooral door de detectives, welke hij later zoo uitmuntend in Bleack-House, en aanvankelijk ook in Edwin Drood heeft geschilderd - dat Charles Dickens door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welwillende hulp van ambtenaren bij de londensche politie in al de holen der zakkenrollers en in al de schuilplaatsen der misdaad is doorgedrongen. Het zou hem volkomen onmogelijk geweest zijn uit de fantazie al de bizonderheden van het gauwdievenleven te kennen - hij heeft eerst gezien en toen beschreven. De geheele Oliver Twist is een reisverhaal uit de dievenkwartieren der hoofdstad. Nemen wij nu het boek ter hand en zien wij wat Dickens voor ervaring heeft opgedaan. Vooraf echter is het noodig te letten op een getuigenis van een vreemdeling, die omtrent het wordingsproces van den Oliver Twist eenige bizonderheden heeft meêgedeeld. Taylor namelijk verhaalt, hoe een amerikaan: Mr. Sheldon McKenzie, de betrekking tusschen Dickens als auteur en George Cruikshank, als teekenaar der etsen bij Oliver Twist, heeft uiteengezet. McKenzie was een vriend van George Cruikshank en had eens op een morgen, terwijl de kunstenaar bezig was aan eene ets, zijne portefeuiljes met teekeningen doorbladerd. Midden onder velerlei vond hij eene verzameling van omstreeks dertig teekeningen, alle zorgvuldig afgewerkte portretten van Fagin, Bill Sikes, Nancy, ‘the Artful Dodger’ en andere typen uit den Oliver Twist. Cruikshank verzekerde den amerikaan, dat hij eerst het plan had gevormd eene serie van londensche dievenportretten te geven, maar dat Dickens eens op een morgen bij hem gekomen was, en dezelfde verzameling gezien had, waarop deze het denkbeeld geopperd had, om de etsen bij zijn Oliver Twist te voegen. Dickens had daarbij zijn oorspronkelijk plan, om zijn jeugdigen held naar het platteland te doen vluchten, gewijzigd en besloten, hem in Londen naar de dievenwijk te brengen en hem daar het leven der misdadigers van nabij te doen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwen, zonder evenwel door hunne boosheid besmet te wordenGa naar voetnoot1). Het verhaal van McKenzie stelt Charles Dickens' plan om de verborgenheden der hoofdstad te schrijven afhankelijk van de schetsen door Cruikshank vervaardigd. Het is met Seymour en den Pickwick evenzoo gegaan. De mogelijkheid bestaat evenwel, dat Dickens bij het eerste ontwerp van Oliver Twist aan het dievenkwartier nog niet bepaald had gedacht, dat hij bij het bespreken van illustratiën zijn ontwerp heeft gewijzigd. Hoe dit zij, hij heeft er even ernstige studiën voor ondernomen, en wij mogen thands onderzoeken op welke wijze hij er in zijn kunstwerk gebruik van maakte. De eerste der boosdoenersbent, die Oliver ontmoet, is Jack Dawkins, anders gezegd: ‘the Artful Dodger.’ Voor deze figuur heeft Dickens zekere Sympathie opgevat, daar er steeds eene humoristische tint over Jack Dawkins, zijn kostuum, en zijne handelingen verspreid ligt. Hij is een kind in de kleeding van een man. Zijn hoed dreigt elk oogenblik van zijn hoofd te vallen, maar de jonkman weet zoo handig met een plotselingen zwaai de zaak te herstellen, dat hij schier onafgebroken met zijn hoofddeksel bezig is. Dawkins draagt een mansrok en steekt de slippen er van in zijne broekzakken, als hij ze niet om zijne armen slingert. De nabootsing van de zonderlinge dieventaal, door den ‘Artful Dodger’ gebezigd, zal door geen vertaler in het Nederlandsch met geluk kunnen worden beproefd - het londensche dievenpatois kan alleen in het oorspronkelijke gewaardeerd worden. Jack Dawkins heeft hierin echter eene bizondere bedrevenheid, die van tijd tot tijd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar het meest bij zijne verschijning voor den rechter uitkomt. Als de cippier hem Voor de groene tafel brengt, vraagt hij nagenoeg het volgende: - ‘Ben ik geen Engelsohman? Waar blijven mijn privileges?’ Zoodra nu een police-man verhaald heeft, hoe hij den heer Dawkins een zakdoek heeft zien rollen uit den zak van een oud heer, hoe hij den dief in hechtenis heeft genomen en eene zilveren snuifdoos in zijn bezit heeft gevonden, met den naam van den eigenaar er op - zoodra de wettige bezitter van de snuifdoos verklaard | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft, dat hij den vorigen dag in een standjen zijn doos heeft verloren, terwijl hij een jongen heeft zien wegloopen, die sprekend op den beschuldigde gelijkt, wordt de zaak voortgezet: - ‘Heb je iets aan den getuige te vragen, jongen?’ - zeide de rechter. Men bemerkt het aanstonds, dat tooneeltjen is bespied door den snelschrijver, toen hij vroeger bij politie-en strafrechtbanken door de redaktie van ‘The Morning Chronicle’ als reporter werd gebruikt. Nergens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doet de oude goede humor, de fijne opmerkingsgave zich beter gelden in Oliver Twist. The Artful Dodger is ontworpen door de pen, die Sam Weller in 't leven heeft geroepen - het overig schurkenpersoneel getuigt echter van latere studie en veranderde methode. De chef van de dievenbende, de oude afzichtelijke Fagin - door Dickens met eene zeer gewone onverdraagzaamheid onzer dagen steeds ‘de jood’ Fagin genoemd, alsof het iemand der engelsche Hebraeërs ooit zou invallen van den ‘Christen’ Dickens te spreken - Fagin is de tweede figuur, die wij op Olivers treurigen weg ontmoeten. Terugstootend in den volsten zin des woords, oogen met roode randen, haviksneus, verward rood hair en baard, boezemt Fagin geene aangename belangstelling in, wekt hij slechts eene vluchtige nieuwsgierigheid. Zijn verborgen doos met juweelen, het spel met Charley Bates en Jack Dawkins, waaraan Oliver deelneemt, om kostbaarheden uit Fagins zijzakken te rollen, behoort tot de zeer gewone verschijnselen van de dievenbent, vlug en plastiesch beschreven als immer. De laf hartigheid en wraakzucht van den rooden schavuit komt steeds met schrille kleuren uit, als doortrapte, kloeke kerels gelijk Sikes en Monks hem dreigen. Zijn instituut voor zakkenrollers en huisbrekers is met de somberste tinten geteekend - waar tegenover slechts zeer zelden een lichtkontrast in het gastvrij huis van Mr. Brownlow verschijnt. Fagin is ongetwijfeld een goed portret, maar de zedelijke verdorvenheid van den ouden schurk maakt een onaangenamen indruk. Hij is een platte, zelfzuchtige, valsche, kruipende schoft - zonder een vonk van vroegere menschelijkheid, zonder eenige wroeging hoegenaamd - aesthetiesch en zedelijk een volkomen leelijk wezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
By Shakspere treden evenzoo enkele volkomen booze naturen op: Shylock, Richard III, Jago. Maar zij verschijnen onder geheel andere konditiën; zij vormen de keerzijde van de medalje, zij stuwen den tragischen held voort, als Jago, en dienen tot middel, niet tot doel. De dievenwaereld in Oliver Twist is beschreven om beschreven te worden. Dat de jonge Oliver in hun handen valt tot tweemalen toe, is niet om den knaap geschied, maar grijpt plaats, om des schrijvers studiën in Londens achterbuurten met zijn gewonen indrukwekkenden stijl en schilderachtigen trant te openbaren. Beschrijvingen van dievenholen en geheime vergaderingen komen echter minder talrijk voor, dan men verwachten zou. De belangrijkste dezer tafereelen vormt de tocht van Fagin, om Bill Sikes, na de mislukte poging tot inbraak, terug te vinden. Wij leeren daarbij een bovenvertrek van de dievenherberg: ‘de Drie Kreupelen’ kennen, 't Was een ruim vertrek met zwart geverfden zolder, waaraan de gaswalm niets te bederven had. De vensters waren van buiten met luiken gesloten en van binnen met verschoten roode katoenen gordijnen toegestopt, opdat het licht niet naar buiten zou schijnen. De geheele zaal is vol tabaksrook, zoodat men moeilijk iets onderscheiden kan. Na een weinig aan de atmosfeer te zijn gewoon geraakt, ontdekt men eene groote tafel met eene verzameling zonderlinge heeren en dames, aan het hoofd een prezident met een hamer en een kunstenaar met een kiespijndoek in een hoek aan eene piano. Het gezelschap vermaakt zich met gezang aan te heffen bij beurten. Sommige artisten, dames en heeren, treden daarbij op. Het akkompanjement laat steeds de wijs op luidruchtige manier hooren - het publiek trakteert de zangers en valt bij de refereinen in. Gemeenheid, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dronkenschap, wreedheid was op de gezichten der mannen te lezen, de vrouwen overtroffen ze echter, al waren er jonge meisjens bij, die nog geheel kinderen schenen. De waard van ‘de Drie Kreupelen’ is de voorzitter van de partij en verlangt te vergeefs, dat Fagin hun gezelschap zal houden. 't Is een akelig, terugstootend tafereel, zoo als de londensche werkelijkheid nog steeds zal opleveren. De schildering behoort in een werk als Oliver Twist zeker geduld te worden - Dickens' latere schetsen echter van gemeene steegjens en sloppen, als in Dombey het binnenhuis van vrouw Brown en Alice, de nachtelijke strooptochten op de Theems uit Our Mutual Friend met de kleine kroegjens aan de eenzame rivieroevers, Tom-All-Alone's uit Bleak House, en de opiumkit uit Edwin Drood getuigen van meer oefening en hechten zich sterker in onze fantazie. De meesterhand van Dickens verloochent zich evenwel in de schildering van Fagins einde niet. Het rechtgeding van den ouden schavuit is geniaal beschreven. De uitstekende gave van den auteur zich in heftig bewogen gegemoedstoestanden te verdiepen, uitvoerig te omschrijven, wat in weinig sekonden bij de hevigste spanning van angst, wroeging of wanhoop in het verwarde menschelijke brein plaats grijpt, openbaart zich hier voor het eerst op schitterende wijze: - De gerechtszaal was van onder tot boven opgevuld met nieuwsgierigen. Scherpe blikken zochten overal naar een man - Fagin. Boven en beneden, rechts en links, voor en achter scheen hem een uitspansel van schitterende oogen te omringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voordeele kwam, later naar zijn advokaat als met bizondere duidelijkheid alles, wat hem bezwaarde, werd opgesomd, ten einde deze uit te noodigen iets ter zijner verdediging aan te voeren. Behalven deze teekenen van angst bewoog hij hand noch voet. Van het begin af had hij zich onbeweeglijk gehouden. Toen de rechter ophield met spreken, bleef hij in dezelfde houding van gespannen aandacht, alsof hij nog luisterde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou gegeten hebben en waar - en zoo mijmerde hij door, tot iets anders zich van zijne gedachten meester maakte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarna komen zijne mijineringen in de eel der terdood-veroordeelden. Hij begint zich het vonnis van den rechter te herinneren, woord voor woord - opgehangen te worden, totdat de dood er op volgt - dat was het einde. Hij denkt aan al de lieden van zijne kennis, die op het schavot gestorven waren, en zij rijzen in onafzienbare drommen voor zijne herinnering. Hij was bij hunne terechtstelling geweest en had gelachen, omdat zij met een gebed op de lippen stierven. In 't eind, als de duisternis invalt, worden de beeiden zijner fantazie zoo afschuwelijk, dat hij tegen de deur begint te slaan en om licht huilt. Voor het eerst toont Dickens hier eene zijde van zijne letterkundige kracht, die in den Pickwick en de Sketches slechts voorbijgaande zich had doen gelden. Zijne humoristische richting verhinderde in 't minst niet, dat hij eene bepaalde sympathie voor het tragische, voor het verschrikkelijke, zelfs voor het afschuwelijke en monsterachtige koesterde. De humor, die uit zijne natuur realistiesch is, omvat alle verschijnselen des levens, de komische zoo goed als de tragische. De onbevooroordeelde, rustige aaneenschakeling van het ernstig-tragische en het vroolijkkomische maakt dikwerf het wezen van den humor uit. Charles Dickens openbaart daarbij eene bizondere gave voor de psychologische analyze, zoo dikwijls hij de heftigste aandoeningen des gemoeds, inzonderheid angst, zelfverwijt, vertwijfeling, radeloosheid schildert. In de opvatting van een geheel karakter gaat hij dikwijls oppervlakkig te werk, als gebleken is in den Pickwick, en ook later blijken zal, maar zoodra hij in de gelegenheid komt den invloed van een heftigen schrik, of van eene radelooze wanhoop trek voor trek te teekenen, blijkt zijne genialiteit boven alle dichtere zijner eeuw. Fagins wanhoop is een meesterstuk. De wanhoop lost | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het geregeld denken op, de gang der gedachten is zonder eenige orde, de wil oefent geen invloed op het vormen van denkbeelden en toch rust met loodzwaar gewicht de bewustheid van het verschrikkelijk feit, waaruit de wanhoop sproot, op den menschelijken geest. Zóó Fagin, als hij zijn rechtsgeding bijwoont, zijn vonnis hoort vellen en allerlei denkbeelden koestert omtrent de traliën der tribune, het water over den grond der rechtszaal uitgespreid, de kleederen van den rechter, het vermoedelijk ontbijt van een oud heer, die even was heengegaan - dit alles gaat door zijn verward brein, terwijl de angst voor zijn naderend einde hem geen oogenblik met rust laat. Daar de Oliver Twist nu eenmaal bestemd was, om eene natuurlijke historie der dievenkwartieren in Londen te geven, moest de uitgelaten vroolijke stemming van den Pickwick wijken voor de tragiesch-daemonische belangstelling in het afschuwelijke van nachtelijken roof, van wreedaardigen moord. En het is met dezen geleidenden draad, dat Charles Dickens aan de romantische school van Byron, Châteaubriand en Shelley verwant is. De indruk dezer school doet zich in den Oliver Twist duidelijk gevoelen, maar tevens spreekt er de oppozitie uit van den oud-engelschen gezond-verstandsman, die de lektuur van Smollet, Fielding en Richardson niet vergat. Vergelijkt men hoe Victor Hugo tien jaren vroeger zijn Dernier jour d'un Condamné uit romantiesch standpunt schreef, dan blijkt de triumf van Dickens in deze bladzijde van den Oliver Twist allerduidelijkst. Victor Hugo schrijft uit reflektie over het verschrikkelijke van de doodstraf en heeft een sociaal doel, Dickens wil alleen den gemoedstoestand van den veroordeelden booswicht schilderen, geen vreemde beletselen verhinderen hem zijn kunstdoel op de schitterendste wijze te treffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Nancys dood, den rechtvaardigen val van den schelmschen Pagin motiveert, is zijne verschijning noodzakelijk en gerechtvaardigd. Nadat vooraf is beslist, waar in Dickens' tweeden roman gezondigd is tegen den katechismus der aesthetiek door overgroote belangstelling in de waereld der gauwdieven, nadat deze dwaling uit een samenloop van verzachtende omstandigheden is verklaard, gaat het niet aan tegen een karakter als Sikes in afzonderlijk verzet te komen. Het verwijt, dat Nancy eene onwaarschijnlijke figuur zoude zijn, omdat zij bij alle bedorvenheid den booswicht Sikes oprecht liefheeft en daden van edelen moed verricht, kunnen wij met Dickens veilig ter zijde schuiven, zonder nog te herinneren aan de werkelijkheid, die trouwe liefde en zelfverloochening bij diepen zedelijken val zoo dikwijls vereenigt. Mr. William Sikes treedt het eerst in zijne kracht op, als hij eenzaam, in een donker lokaal van een kroeg in Little Saffron Hill met zijn witten hond vecht. Hij heeft het dier zonder reden een woedenden schop toegebracht. De hond bijt in zijne schoenen en Sikes grijpt den pook met éene hand, en dreigt met een mes in de andere. Woedend en huilend grijpt de hond den pook met de tanden aan - er volgt eene heftige worsteling, waarbij de hond het onderspit zou gedolven hebben, hadde men niet op dit oogenblik de deur van het lokaal geopend. Gelijk hij zijn trouwen hond naar het leven staat, bedreigt hij ieder, die hem nadert. Elke gedachte aan iets, dat medelijden of menschelijk gevoel zou kunnen opwekken, wordt door hem met grofheid onderdrukt. Als hij door Nancys hulp Oliver na diens eerste ontsnapping weder terugbrengt, hooren zij beide in Smithfield de klok slaan. - ‘Acht uur, Bill!’ - zei Nancy, toen de klok zweeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Komt hier reeds het edeler gevoel bij Nancy boven, zoo ras Oliver bij Fagin is teruggebracht en de verschrikte knaap eene wanhopige poging tot ontvluchten doet, werpt Nancy zich voor de deur, opdat Sikes' hond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem niet verscheure. Wanneer Fagin het kind met een knuppel begint te slaan, is het Nancy, die woedend opstuift, hem den knuppel uit de handen wringt en in het vuur werpt. Een stroom van woeste verwijten klinkt door het vertrek, terwijl zij bleek van toorn den ouden Fagin en Sikes beide trotseert. Als zij eindelijk op den dievenchef wil aanvallen, terwijl zij hem herinnert, dat zij door hem tot diefegge is opgevoed, vat Sikes haar bij den arm en valt zij in onmacht. Later als Oliver bij den grooten diefstal in Mrs. Maylies huis aan Sikes wordt overgeleverd, om door een stalvenster te kruipen, houdt Nancy zich onverschillig en vindt zij er geen bezwaar in, dat de knaap bij de inbraak tegenwoordig zal zijn. Terwijl zij hem uit Fagins hol afhaalt, komt nog eens de wroeging boven, en bezweert zij Oliver geen weerstand te bieden, daar zij voor hem reeds zoo veel heeft uitgestaan. Op deze wijze alleen stemt het kind toe, 't welk geen het minste begrip heeft van wat er geschieden zal. Na de mislukte expeditie vindt men Sikes terug, herstellende uit eene zware ziekte, en Nancy, die trouw aan zijn leger heeft gezorgd. De dialoog, welke thands volgt, teekent de beide karakters met merkwaardige, scherpe trekken. - ‘Hoe laat is het?’ - vroeg Sikes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als je niete beter kunt doen, snij dan maarheelemaal uit. Versta je?’ Doch Nancy, die zooveel slaaps ontbeerd en zooveel ellende heeft uitgestaan, die honger heeft geleden en angst verkropt, zinkt nu machteloos in een. Weldra zegeviert bare betere natuur en besluit zij een geheim afgeluisterd bij Fagin en van het hoogste belang voor Oliver Twist te verraden. Verraad kan het echter alleen in zoo ver genoemd worden, als de oude schavuit Pagin er in betrokken is. Bill Sikes' naam wordt niet genoemd en komt ook bij het geheim omtrent Olivers geboorte niet voor. In dit gedeelte van den roman heeft Dickens zich groote inspanning getroost, om eene kunstige verwikkeling te doen uitkomen. Olivers' duistere geboorte wordt dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgehelderd. Het blijkt, dat hij een onwettig kind is, dat hij echter door zijn vader bij testament tot eenig erfgenaam is benoemd, schoon er een broeder uit een wettig huwelijk in leven is. Hoe dit rijmt met de wet, mogen engelsche rechtsgeleerden uitmaken. Dat het testament verbrand wordt door dien broeder, een doortrapten schelm, in het verhaal onder den naam van Monks voorkomend, en dat alles weder hersteld wordt door een edelen vriend van Olivers vader, Mr. Brownlow, behoort tot het meest alledaagsche op het gebied van den modernen roman. Evenwel heerscht in de konceptie althands eenige meerdere eenheid, dan bij het reisverhaal der Pickwick-klub. De daad van Nancy ter bevordering van Olivers belangen sleept voor haar zelve zeer noodlottige gevolgen mede. Zij heeft Sikes door een slaapdrank, hem als medicijn in zijne ongesteldheid toegediend, voor geruime pooze bewusteloos gemaakt, en zoo is het haar gelukt hare woning te verlaten en aan Rosa Maylie te verhalen wat zij bij Fagin hoorde bespreken tusschen dezen en Monks. Zij belooft iederen Zondag tusschen elf en twaalf op London-Bridge te zullen komen, ten einde met Rosaas vrienden te raadplegen. Zich zelve in veiligheid stellen, wil zij niet. Trouwe aanhankelijkheid voor den geweldenaar Sikes drijft haar naar haar akelig te-huis. - ‘Wanneer dames, zoo schoon, zoo jong, zoo goed als u’ - ‘zegt ze tot Rosa - haar hart schenken, dan vervult liefde haar geheel leven, ook als ze overigens alles hebben, wat zij wenschen, een te-huis, vrienden, bewonderaars. Doch voor zulke vrouwen als ik, die geen veilige rustplaats hebben, dan onder den deksel eener doodkist, geene vrienden in ziekte en sterven, dan eene waakster in een gasthuis, voor zulke vrouwen is niets te doen, wanneer zij eenmaal haar verwoest hart hebben gegeven aan eenig man! Heb medelijden met ons, dame! daar wij nog éene vrouwelijke aandoening behouden hebben, die ons in plaats van geluk en vrede een nieuwe bron wordt van geweldenarij en ellende.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nancys gedrag wekt echter de achterdocht van Fagin en Sikes. Zij ondergaat groote marteling, voordat zij veertien dagen later Rosa en Mr. Brownlow op London-Bridge ontmoet. Het tooneel aldaar is in zeer tragischen toon geschreven - de auteur praeludeert. Zij worden echter heimelijk beluisterd door een zendeling van Fagin en weldra is Nancys verraad bekend. De wijze waarop de oude boevenchef den toorn van Sikes opwekt, door hem te vragen, wat hij doen zou, als iemand van hun gezelschap hem had verraden, als hij de veronderstelling oppert, alsof hij Fagin, hem had verklikt, en hem telkens meer prikkelt tot wraak, als hij den spion doet verhalen, hoe hij Nancy heeft hooren spreken van een slaapdrank, waarmee zij Sikes had bedwelmd, dit alles is - gelijk Julian Schmidt te recht opmerkt - met bloedige letteren aan den wand geschreven. Het tooneel van den moord is vol energie en tragische kracht, maar op de grenzen van het volledig afschuwelijke: - Sikes ging zonder een woord te murmelen, zonder zijn hoofd op te heffen naar zijn woning. Hij opende de deur zonder gerucht met een sleutel, klom zachtkens den trap op, trad zijne kamer binnen, sloot de deur op het nachtslot, schoof er eene zware tafel voor en trok het gordijn van de bedsteê. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maylie had gekregen’ - (het eenige wat zij had willen aannemen) - en die uitstrekkende in haar gevouwen handen zoo hoog als hare zwakke kracht het wilde toelaten, fluisterde zij een bede om genade tot haren God. En nu vangt de vlucht van den moordenaar aan met al de kwellingen zijner ontstelde fantazie, een dier meester-stukken van Charles Dickens, welke hij later met telkens verrassende variatiën heeft herhaald. De vlucht van Sikes, de vlucht van Jonas Chuzzlewit, de vlucht van Carker, de vlucht van Lady Dedlock zijn vier van de meest indruk-wekkende tragische schilderingen, welke in de moderne engelsche letteren bestaan. De scherpe lichteffekten, die telkens op de afschuwelijke, nauwkeurig geteekende werkelijkheid vallen naast de sombere schaduwen, door zijne lyriesch-tragische stemming over al deze tafereelen uitgegoten als een eigenaardig koloriet, zijn van onvergetelijke, ongeëvenaarde uitwerking. Men vergelijke, hoe een romanticus als Victor Hugo wroeging schildert, hoe het melodramatiesch lyrisme vaak tot gezwollenheid en overprikkeling brengt. Wij zullen het allerbeste nemen wat ons bekend is. 't Is een gedicht uit den merkwaardigen bundel: ‘La Légende des Siècles’, getiteld: ‘La Conscience’. - Kaïn vluchtte voor Jehovah - des avonds kwam de sombere man aan den voet van 't gebergte - zijne vrouw was vermoeid en zijne zonen buiten adem - zij zeiden, laat ons uitrusten en slapen - Kaïn sliep niet en mijmerde - het hoofd opheffend, zag hij midden in den zwarten hemel - een oog, wijd geopend in de duisternis - 't welk hem door de schaduwen aanzag....... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Toen hij zich neerzette, zag hij aan de sombere lucht - het oog hem dreigend toewenken uit de diepten van den gezichteinder - en huiverde hij met woeste vreeze. Verberg mij!’ - riep hij en, ‘den vinger aan de lippen - zagen al zijne zonen den geduchten aartsvader sidderen - Kaïn zeide tot Jabel, vader van hen - die onder tenten van ossenhuiden in de onmetelijke woestijn wonen - Span uw tenten uit aan deze zijde’. - En men spande den wapperenden muur - en toen men hem met looden gewichten had vastgemaakt - zeide Tsilla, de blonde maagd, de dochter zijner dochteren - zacht als het morgenlicht: Nu ziet ge 't toch niet meer?’ - En Kaïn andwoordde; ‘Het oog staart mij steeds aan!’ Vergelijken wij nu, hoe de wroeging spreekt bij Sikes. Hij poogt al de sporen van den moord te doen verdwijnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij verbrandt het moordtuig, hij reinigt zijne kleederen van bloed, hij draagt zijn hond onder den arm, opdat deze niet met zijne pooten door het bloed zal treden. Hij vluchtte uit de stad, keerde terug, vluchtte weder naar de dorpen Hampstead en Highgate en legde zich bij een heg te slapen. Doch hij sprong spoedig weder op en dwaalde verder, en legde zich op nieuw te slapen. Maar hij sliep niet en poogde nu ergens eenige spijs te verkrijgen. Hij naderde de huizen van het dorp, maar het scheen, dat de menschen hem voor een verdacht persoon Melden, zelfs de kinderen bij de deuren wierpen hem duistere blikken toe. Hij had den moed niet iets te koopen - en keerde in het veld terug. Hij liep mijlen ver, maar kwam steeds weer op dezelfde plaats terecht. De middag ging zoo voorbij, het was negen uren in den avond, toen hij, dood vermoeid, in eene kleine dorpsherberg zijne toevlucht zocht. Voor het vuur zaten eenige boeren. Zij maakten plaats voor hem, maar hij zette zich neer in den versten hoek, en at en dronk alleen, terwijl hij zijn hond eenige brokken toewierp. De boeren spraken van landelijke zaken, en van zeker oud man, die den vorigen Zondag begraven was. Daarna kwam een marskramer, die allerlei waar aan de boeren verkocht, onder anderen vlekkenwater voor alle vlakken: ‘wijn-vlakken, vruchten-vlakken, bier-vlakken, water-vlakken, modder-vlakken, bloed-vlakken!’ De marskramer neemt den hoed van Sikes en zegt, dat hij er een vlak uit zal maken. De moordenaar springt woedend op, rukt den hoed uit de handen van den koopman en verdwijnt vloekend. Aan het eind van de dorps-straat staat de postkar van Londen naast eene diligence. Hij nadert en hoort een stalknecht met een reiziger over een vreeselijken moord te Londen spreken. Nu vlucht hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weder naar buiten. Eene aandoening van onuitsprekelijken schrik maakt zich van hem meester. De gestalte van de verslagene nadert hem langzaam, en blijft steeds achter hem. Hare kleederen ruischen door de bladeren en hij hoort nog eens, als de wind opsteekt, hoe hopeloos droef haar laatste zachte kreet klonk. Hij staat stil en de gestalte blijft rusten, hij rent vooruit, zij snelt mede. Plotseling stond hij stil, om deze gedaante weg te slaan, maar zijn hair rees ten berge, want zij was nu ook achter hem. Hij stond met zijn rug tegen een muur, de schim verscheen boven zijn hoofd, duidelijk zichtbaar tegen den bewolkten nacht. Hij wierp zich voorover en achterover op den grond, maar de schim stond bij zijn hoofd. Hij vlucht nu in eene schuur op het veld, door dik geboomte omringd. 't Was volkomen donker in die schuur. Hij vleide zich tegen den muur - maar eensklaps staarden hem de wijd geopende oogen van zijn slachtoffer aan, zoo dof en zonder glans, als hij ze 't allerlaatst zag. Hij drukte de handen voor zijn gelaat, maar dan vertoonde zich het vertrek met de vermoorde en iedere kleine bizonderheid, die hij reeds waande vergeten te hebben. Hij vloog op naar buiten, maar daar volgde hem de schim - hij school weg in de schuur, maar daar bedreigden hem de oogen. Het onderscheid in Dickens' schildering en die van Victor Hugo is allermerkwaardigst. Dickens schreef in 1838, Victor Hugo in 1859. Na eene bladzijde als de vlucht van Sikes is het gedicht op de gewetenswroeging van Kaïn bijna verloren moeite. Dickens' moordenaar vlucht en al de bizonderheden van zijne reize, zijn opstaan en zitten, zijn drinken en eten zijn met het koelste realisme beschreven. De marskramer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geeft allerlei aardigheden ten beste, de staljongen en de reiziger bij de diligence schertsen een oogenblik, en Sikes hoort met doffen angst, wat er rondom hem geschiedt Bij het vallen van de duisternis beginnen de verschrikkingen zijner fantazie. De spookgestalte van de vermoorde Nancy, die klagende, doffe oogen, die den moordenaar pijnigen, zijn hallucinatiën, maar die onder het bereik der mogelijkheid vallen, die een bestaan hebben in de werkelijkheid. Groote medische autoriteiten hebben verzekerd, dat Dickens volkomen nauwkeurig is geweest in de beschrijving van dezen zielstoestandGa naar voetnoot1). Bij Victor Hugo, die naar veel hoogere tragische effekten streeft, is het denkbeeld: ‘Il vit un oeil, tout grand ouvert dans les ténèbres:’
op vrij eentonige wijze gevariëerd. Hier en daar is werkelijk een schoone, dichterlijke greep. Ten voorbeelde: ‘‘Vous ne voyez plus rien?’ dit Tsilla, l'enfant blond,
‘La fille de ses fils, douce comme l'aurore:
Et Cain répondit: ‘Je vous cet oeil
Maar zoodra hij een klimax bereiken wil, valt hij in het deklamatorische: ‘Et l'on crevait les yeux à quiconque passait;
Et le soir, on lançait des flèches aux étoiles.’
Later wordt op de poorten van Kains stad geschreven: ‘Défense a Dieu d'entrer.’ Bij Victor Hugo wordt het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
effekt altijd min of meer theatraal voorbereid - bij Dickens treedt de auteur geheel op den achtergrond en maakt de beschrijving van den gemoedstoestand - als bij Sikes - een overweldigenden, onvergetelijken indruk. Niet minder tragiesch eindelijk is het tafereel, wanneer de moordenaar, teruggekomen in Londen, zich verschuilt in een der verlaten huizen van Jacob's Island in Southwark. De beschrijving van de vervallen houten huizen, van de gebroken uitstekken en ingezakte deuren, die al te zaam in den vuilen modder der rivier schijnen of dreigen weg te zakken, is een meesterstuk van detailteekening. Zoodra de moordenaar in een dier huizen verschijnt, waarvan de bewoners, de beide gauwdieven Toby Crackit en de jonge Chitling met een teruggekeerden banneling, verschrikt voor hem terugdeinzen, komt ook de hond, dien Sikes vruchteloos trachtte te dooden. De hond brengt de politie en eene woedende menigte voor het huis. De moordenaar poogt zich met een touw van het dak op den oever van den Theems te werpen, daar het eb is, en hij nog kans ziet langs dezen weg te ontsnappen. ‘Aangevuurd door het geraas in het huis, 't welk hem verkondigde, dat de politie was binnengedrongen, zette hij zijn voet tegen den schoorsteen op het dak, bond het eene eind van het touw met kracht om den schoorsteen, en maakte met zijne handen en tanden in den tijd van eene sekonde van het andere eind eenen grooten strik. Met dit touw kon hij zich nederlaten tot bijna aan den grond - de afstand zou niet zoo groot zijn als zijne eigene lengte, en hij had het mes gereed in de hand, om het touw los te snijden en neer te vallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- “Daar zijn de oogen weer!” - gierde hij met een onbeschrijflijk, ongehoord, onmenschelijk geluid. Bij deze sterk sprekende neiging tot het verschrikkelijke behoudt de krachtige dichter vasten grond onder den Toet. Zijne beschrijving is waar - de salto mortale, waartoe vroegere en latere romantiek zoo gaarne hare toevlucht neemt, is vermeden. Bij Ainsworth verricht Jack Sheppard duizenderlei onmogelijke wonderen, en ontsnapt deze door muren en gangen, alsof hij een lichaam van gomelastiek bezit. De fransche school heeft nog oneindig meer wonderen beschreven en grijpt zoo woest in de wetten der natuur en der logika, dat de roman eindelijk eene zoutelooze tooververtelling wordt. Aan het slot onzer beschouwing van deze twee sombere tragische figuren: Sikes en Nancy, zal het niet onbelangrijk zijn het oordeel te vernemen van een boezemvriend des dichters, van Edmund Yates, in 1868 uitgesproken, over de wijze, waarop Dickens in zijne latere voorlezingen den moord van Fancy dramatizeerde. Nog nimmer had de groote kunstenaar zich durven wagen aan de hoogst tragische tooneelen van Oliver Twist. Eerst in 1868 droeg hij aan weinige vertrouwde vrienden zijn ‘Sikes en Nancy’ voor. - ‘Hij begon met te lezen’ - verhaalt Edmund YatesGa naar voetnoot1) - maar wierp weldra in opgewondenheid het boek weg en speelde het tooneel van den moord, gilde de verschrikte kreten van de deerne, huilde de brutale | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vloeken van den moordenaar, bootste blikken, geluiden, gebaren na, om zijne meening duidelijk te maken en allen, die hem zagen, zelfs zij, die hem van nabij kenden en zijne gaven hoog waardeerden, waren verbaasd over de kracht en de veelzijdigheid van zijn dramatiesch talent. Meesterlijk was de nabootsing van den jood Fagin. Zijne stem werd heesch en lispelend, doch zonder neustonen, zijn rug was krom, maar zijne schouders werden niet opgetrokken - het was niet de konventioneele nabootsing van het jodenkarakter, maar de sterke, geslepen, voorzichtige Fagin stond levend voor ons. Daarna kwam Nancy. Lezers der oude uitgaven van ‘Oliver Twist’ zullen zich herinneren, hoe wanhopend moeilijk het was om den indruk weg te redeneeren, door George Cruikshanks portret van Nancy opgewekt, en het het talent van den auteur te hulp moest komen om eenige belangstelling te blijven koesteren voor zulk eene misvormde, korpulente, bolwangige feeks, als de kunstenaar had ontworpen. Cruikshank leverde uitmuntende etsen in den ‘Oliver Twist’, ‘zijne Fagin in the Condemned Cell’ staat boven al zijne vroegere en latere scheppingen, maar hij begreep het karakter van Nancy niet. Zulk eene leelijke sloerie zou geen beschermer in Sikes gevonden hebben, daar Sikes een man van beteekenis was onder zijne gelijken. Wij allen begrijpen Nancys toestand, maar daarom juist begrijpen wij ook, dat zij er min of meer goed moet hebben uitgezien, geheel anders als Cruikshank haar schetste. In Dickens' voordracht kwam geen enkele siechte trek van Nancy uit, zoo als bij haar optreden in den aanvang van den roman. Nancy was nu de heldin, kwaad doende, opdat er goed uit mocht voortkomen, het vertrouwen in haar gesteld schendende, opdat de man, welken zij lief heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en hare lotgenooten tot een beter leven mogen worden gebracht. Terwijl de schaduw des doods op hare gestalte valt, stelt Dickens haar voor met tragischen, profetischen ernst bezield. Alzoo verandert ook de toon der deerne, naar de gewoonte van den kunstenaar, in de ontmoeting op de trappen van London-bridge; van alledaagsch wordt hare taal poëtiesch en dramatiesch, zelfs de oude Mr. Brownlow, overigens zeer prozaïesch van natuur, spreekt oratoriesch van den Theems en zegt: ‘Vlucht, eer deze rivier ontwaakt uit haren sluimer!’ Misschien is dit niet waarschijnlijk, maar in de voordracht maakt het een uitmuntend effekt, en vormt een schoon kontrast met den ongekunstelden pathos in de dialoog gedurende den moord, waarvan ieder woord uit de natuur zelve is gegrepen. Natuurlijk bereikt hier de belangstelling van het publiek haar toppunt, even als de kunst van den letterkundigen akteur. De uitgestrekte handen, het naar achteren geworpen hoofd zijn voortreffelijk, maar sluit uwe oogen, de illuzie zal nog vollediger zijn. De kreet van: ‘Bill, beste Bill! in naam van God almachtig!’ waarin de heftige vrees het wint van den ernst der bede, en later de doffe, gebroken stem als alle hoop verloren is, zijn van de aangrijpendste realiteit. Als de stem ophoudt, opent ge uwe oogen, om den moordenaar een zwaren knuppel te zien grijpen en zijn slachtoffer te zien nedervellen. ‘De geschiedenis van Sikes en Nancy eindigt eigentlijk met dit feit. Gedurende het geheele tooneel van den moord van het oogenblik, dat Sikes binnenkomt tot op de ontknooping, was de stilte zoo groot, dat men met ouderwetsche lieden zou mogen zeggen: wij konden een speld hooren vallen. Het was de moeite waard de gelaatstrekken van het publiek waar te nemen, in angstige belangstelling, vol verwachting, terwijl men zich een enkele keer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veroorloofde te vergeten, dan men engelsch, en cyniesch en ongevoelig moest blijven.’ Tot dus ver de opgewonden Edmund Yates. Zeer gemakkelijk is hieruit het verwonderlijk dramatiesch talent van Charles Dickens af te leiden, niet het minst uitkomend in het meest tragische, het afschuwelijkste tafereel, 't welk zijn pen ooit met zijn gewoon meesterschap schilderde. De belangstelling van het engelsch publiek in de dramatizeering van den moord schijnt mij met Thackeray - als Week uit diens oordeel in 1840Ga naar voetnoot1) - van minder goeden smaak, dan het enthoeziasme. van Edmund Yates ooit kon vermoeden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ipswich - zijn natuurlijken aanleg was daarmeê een noodzakelijk geweld gedaan. Hieruit vloeit even noodzakelijk voort, dat de Pickwick’ in 1840 door al zijne lezers boven den ‘Oliver Twist’ werd gesteld. Intusschen, zoo Dickens' vroolijke lach langzaam van zijne lippen verdween bij het verhaal van Olivers rampen onder de londensche boeven, de bittere trek der satyre vertoonde zich des te menigvuldiger op zijn gelaat. Reeds in den ‘Pickwick’ viel hij van de eene stemming in de andere, naarmate zijn oorspronkelijke humor verstoord werd door zijne ergernis over de feilen der engelsche samenleving. Het militeerende karakter, 'twelk hij als satyricus aannam, scheen voor hem daarenboven iets aanlokkelijks te bezitten. Alle fijngevoelige, levendige, nerveuze geesten, die min of meer door de bittere tuchtroeden van het platte, dagelijksche leven hebben geloopen, geraken in eene satyrische stemming, waarin zeer dikwijls sporen van gekwetste ijdelheid, althands zeker ziekelijkheid van gevoel om den hoek gluurt. De satyre in den ‘Oliver Twist’ was echter van de beste gehalte en zeer dikwijls eng met de levendigste humoristische invallen verknocht. Zij verschuilt zich zoolang de kunstenaar in de geweldige tooneelen van diefstal en moord zijne tragische kracht toont, maar komt steeds te voorschijn, zoodra hij zijne uitstekend gelukkig geschilderde figuur Bumble, ‘the Beadle,’ doet optreden. De gruwelen in de londensche en engelsche armhuizen en werkhuizen, de stuitende zorgeloosheid jegens arme verpleegden in hospitalen, de ruwe zelfzucht tegenover behoeftige weezen aan den dag gelegd, hadden zijn gemoed en fantazie diep getroffen. Is het verhaal van den amerikaan Sheldon McKenzie juist, dan zou daaruit blijken, dat Dickens met den Oliver Twist oorspronkelijk eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinnige satyre tegen de engelsche ‘Poor Law’ en tegen de werkhuizen had bedoeld, maar dat hij bij het vinden van Cruikshanks dievenportretten zijn plan eenigszins wijzigde. Daarom evenwel voerde hij zijn Beadle niet minder ten tooneele. Bumble blijft een der belangrijkste personen uit den roman. De funktiën en waardigheden van den engelsche Beadle zijn voor een nederlandsch lezer gemakkelijk te verklaren. In alle kerkelijke parochiën wordt een soort van officiëel kerkelijk ambtenaar gevonden, die de bediening van hondenslager, kerkeknecht en bestuurder van het werkhuis in zich vereenigt, die een officiëel kostuum draagt, inzonderheid een vervaarlijken hoed, in den trant der oude nederlandsche aansprekers, en een deftigen stok voert. Dezen kerkeknecht of beadle als een kort begrip van alle officiëele kerkelijke en maatschappelijke ongerechtigheden voor te stellen, en in hem te tuchtigen, wat in naam der beleedigde menschheid herstel eischte, was de vurige wensch van den jongen kunstenaar. Hij had zich op zijne omzwervingen door Londen van de ellendige werking der toenmalige armenwet overtuigd, hij greep vol geestdrift de pen en de eerste hoofdstukken van Oliver Twist werden te boek gesteld. De eerste bladzijde reeds brengt ons in een werkhuis. De jonge Oliver wordt er geboren. De armendokter en eene oppasseres, die als baker dienst doet, zijn de eerste personen, die ten tooneele verschijnen. De baker drinkt gestaag uit eene groene flesch in een hoek en laat zelfs de kurk op het hoofdkussen vallen van de rampzalige, stervende vrouw, die aan Oliver het leven schonk. Het kind scheeuwt luid, ‘maar zou nog luider zijne stem hebben verheven, als hij had kunnen weten, dat hij een wees was, overgelaten aan de genade van kerkvoogden en armenverzorgers’ - zegt de auteur. Daarna wordt Oliver aan een soort | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van kerkelijken ‘baby-farm’ toevertrouwd, waarin de arme schepselen voor zeven-en-een halven stuiver in de week worden grootgebracht, tenzij ze van honger omkomen, van koude sterven, of door nalatigheid in het vuur vallen. Als Olivernegen jaren oud is, treedt de ontzachwekkende vader van het werkhuis, treedt Bumble in eigen voornamen persoon op. Het is der moeite waard Dickens zelf te hooren: ‘- Oliver was met twee ongelukkige knapen in eene bergplaats voor steenkolen opgesloten, toen Mrs. Mann, de goede vrouw van den huize, plotseling verschrikt werd door de verschijning van Bumble, den kerkeknecht, die vergeefsche pogingen in 't werk stelde, om de tuindeur te openen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lieve kinderen, die zooveel van u houden, vertellen, dat u aanklopte!” | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het kollegie van kerkvoogden.’ (Hier nam hij zijn glas weer op.) Je handelt als eene moeder, Mrs. Mann.’ (Hij roerde de jenever en water om.) ‘Ik - ik drink uwe gezondheid Mrs. Mann!’ - en hij dronk de helft van zijn glas uit.’ Deze echt humoristische bladzijde, zoo goed als de beste uit Pickwick, heeft betrekkelijk weinig gelijken in Oliver Twist. De satyre begint slechts even te voorschijn te komen, maar groeit aan bij iedere der verdere heldenfeiten van Bumble. De hondenslager komt Oliver halen, daar deze nu negen jaren oud is, om naar het werkhuis terug te keeren. Olivers verschijning voor het kollegie van voogden over het werkhuis, waar een heer met een wit vest den armen jongen zeer verschrikt door de aankondiging, dat hij touw zal uitpluizen, doet de satyrische richting duidelijker uitkomen. De heeren van het kollegie hebben een kontrakt gesloten met de drinkwater-maatschappij, om voor het werkhuis groote hoeveelheden water te leveren, daarbij een ander kontrakt met een kruyenier tot levering van kleine hoeveelheden meel, waaruit dunne meelpap zou worden bereid, driemaal daags voor de bewoners van het werkhuis, met een ui tweemalen in de week en Zondags een half broodjen! Hiermede waande men het werkhuis tot een waar paradijs van steenen en kalk te hebben gemaakt. Niet minder vermakelijk is het tooneel, wanneer Oliver, door zijne van honger schier razend geworden lotgenooten, op zekeren avond wordt uitgezonden, ten einde om ‘meer’ te vragen. De heeren van het kollegie springen in edele verontwaardiging op, als Bumble bericht, dat Oliver Twist om ‘meer’ heeft gevraagd. De heer met het witte vest verklaart, dat Oliver aan de galg zal komen - men besluit vijf pond belooning uit te loven voor wie hem nemen wil als loopjongen of leerjongen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarna treedt de schoorsteenveger Gamfield op, die vijf pond verdienen wil, omdat hij zijn huishuur niet kan betalen, en die verhaalt, hoe hij stroo in brand steekt onder den schoorsteen, als zijne leerjongens te lang werk hebben en hij hen spoedig naar beneden wil doen komen. Het kollegie van werkhuisvoogden schijnt de geheele zaak te verwerpen, maar vangt alras aan met Gamfield te dingen en te bieden, zoodat deze besluit Oliver voor drie pond tien shillings te nemen. Doch de zaak komt eerst voor den rechter, die het kontrakt zal goedkeuren en de toestemming van beide partijen verlangt. Olivers verschrikte blikken, zijne roodgeweende oogen, de eilendige toe-stand van den gantschen jongen bewegen echter den magistraat, tot ontzetting van Bumble, om het kontrakt; te verbreken en Oliver naar het werkhuis terug te zenden. Scherper nog wordt de satyre, als de doodkistenmaker der parochie, als Mr. Sowerberry optreedt en zich verheugt, dat hij sints het nieuwe voedings-systeem zooveel lijkkisten en nog wel zooveel engere lijkkisten heeft gemaakt. Voorts oppert deze dienaar des doods eenige vleyende aanmerkingen over de knoopen van Bumbles officiëelen jas, waarop de barmhartige Samaritaan staat afgebeeld, als op het zegel der parochie. Bumble droeg dien jas het eerst op Nieuwjaar, toen het lijk van een marskramer werd binnengebracht, waarvan de jury verklaarde: ‘gestorven door blootgesteld te zijn aan koude, en door gebrek aan de gewone levensbehoeften.’ Zoodra Oliver in dienst van Mr. Sowerberry komt en zijne slaapsteê vindt naast de doodkisten, grijpt Dickens de gelegenheid aan een dier vreeselijke tooneelen van ellende te schilderen, waarmeâ hij het eerst in zijne beschrijving der Fleet-gevangenis optrad. Doodkistenmakers komen bij Dickens meer voor - in Copperfield heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de jonge David eenige vrienden, die dezen achtbaren tak van den maatschappelijken arbeid tot levensonderhoud hebben gekozen. De humorist kan niet nalaten zulk een bonne fortune, als een weldoorvoede, vroolijke doodkistenmaker hem verschaft, ijverig aan te grijpen. Het tafereel echter, als Oliver met Mr. Sowerberry de maat voor eene doodkist zal gaan nemen voor eene begrafenis op kosten der parochie, is van den allersombersten ernst. Door de armoedigste buurten en stegen naderen zij de woning der rampzalige familie, die eene doode te begraven heeft op kosten der parochie. Zij vonden een vermagerden man met grijze hairen, en eene oude krankzinnige vrouw bij een haard zonder vuur - eenige havelooze kinderen in een hoek en op den grond tegenover de deur een voorwerp met een oud laken bedekt. Als de doodkistenmaker naar dat voorwerp treedt, om de maat voor de kist te nemen, rijst de man woedend op en zweert, dat men het lijk zijner vrouw niet zal aanraken, dat de wormen haar niet zullen kunnen verslinden, daar zij tot op het geraamte vermagerd is. Als Sowerberry nu knielt en den duimstok voor den dag brengt, barst de ongelukkige man uit: - ‘Ach!’ - sprak de man plotseling weenende en op zijne knieën zinkende bij het lijk - ‘kniel, kniel, kniel om haar heen, al te zaam hier, en geef acht op wat ik zeg. Ik zeg, zij hebben haar laten doodhongeren. Ik wist het niet, dat zij zoo zwak was, toen kwam de koorts en de beenderen kwamen onder haar huid te voorschijn. Wij hadden vuur noch licht - zij stierf in de duisternis - in het donker. Zij kon zelfs de gelaatstrekken van hare kinderen niet meer zien, schoon wij haar al hunne namen hoorden fluisteren. Ik bedelde voor haar in de straat en zij hebben mij gegangen gezet. Toen ik terugkwam, was zij stervende - en al het bloed is van mijn hart weggevloeid, want zij hebben haar laten doodhongeren. Ik zweer het bij Grod, die het gezien heeft! Zij lieten haar doodhongeren.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vreeselijke van dit tooneel wordt verhoogd door de wartaal der oude krankzinnige vrouw, die vraagt of men ook wijn en koek zal hebben bij de uitvaart. De ellendige begrafenis zelve, als de geestelijke een uur laat wachten en de bloedverwanten in den regen bij de kist blijven zitten, als de eerwaarde heer eindelijk verschijnt en in vier minuten iets prevelt uit het formulier, als de kist slechts met eene dunne laag aarde wordt gedekt, omdat de armengraven allen bijna gevuld zijn - getuigt van zoo allerjammerlijkste ellende in het fiere Engeland, dat wij gaarne Dickens' tegenstanders zouden gelooven, die in beoordeelingen van den Oliver Twist hem grove overdrijving en ontrouw aan de waarheid voor de voeten wierpen. Al wat echter in de drie laatste jaren aan 't licht kwam bevestigt Dickens' beschrijvingen van 1838. Weldra zullen wij gelegenheid hebben dit onderwerp op nieuw aan te roeren. In de geschiedenis van Nelly schildert hij het lijden der fabrieksarbeiders, in Hard Times komt de sociale quaestie geheel op den voorgrond. Het standpunt van den gevoelvollen humorist tegenover de huiveringwekkende vraagstukken van onzen tijd zal zich daar duidelijker openbaren - wij zullen daar van zijne overdrijving of van zijne waardeering een nauwkeuriger denkbeeld kunnen vormen. Intusschen zet hij in Olivers geschiedenis zijne satyre tegen de armenzorg van het kerspel en tegen het ‘Bumbledom’ voort. Daar Oliver gedurig gesard wordt door een werkjongen bij Sowerberry, die in gunst staat bij de keukenmeid, daar deze: de laaghartige Noah Claypole, op Olivers moeder met verachting durft zinspelen, volgt een gevecht. Het geheele gezin valt den armen Oliver aan - in zijne wanhoop vlucht hij des nachts uit het buis. Een treffend tooneel wordt ingevlochten bij het verhaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dezen tocht. De knaap trekt langs zijn vroeger huis, de ‘baby-farm’ - ieder Engelschman noemt dit woord thands met afschuw - hij ziet rond in het tuintjen. Niemand is nog ontwaakt, een kleine, magere jongen alleen wiedt het onkruid uit een bed. 't Was een der speelmakkers, een der lijdensgenooten van Oliver. - ‘Stil Dick!’ - zei Oliver, toen de jongen naar het hek liep ‘en zijne dunne armen door de spijlen stak, om hem te begroeten. Is er iemand op?’ Nog eens komt dit ongelukkige kind te voorschijn, als Bumble aan de vrouw van den baby-farm hare maandelijksche bezoldiging moet betalen. De armen Dick verzoekt dan, of iemand een briefjen voor hem wil schrijven aan Oliver Twist, om te zeggen, dat hij zeer tevreden is zoo jong te sterven, daar anders zijne kleine zuster in den Hemel hem zou kunnen vergeten, als hij oud werd en lang leefde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij wordt onder scheldwoorden weggezonden en door Mrs. Mann in het kolenhok opgesloten. Bij de wending van Olivers lot in latere dagen, zoekt deze Dick nog terug te vinden, doch het arme kind is dan sints lang gestorven. Met Bumble geraakt de dichter echter weldra op een geheel anderen voet. Reeds vroegtijdig treedt eene komische Nemesis op. Bumble maakt een bezoek bij de moeder van het werkhuis, Mrs. Corney. Deze nieuwe figuur is met een sterk satyriesch koloriet ontworpen. Het egoïsme en de laaghartigheid van den beadle verbleeken bij de geslepen boosheid dezer werkhuismoeder. Het bezoek van Bumble is in vrij komischen toon verhaald, en een der beste en vermakelijkste bladzijden van het boek. Verscheidene staaltjens van mishandeling der armen komen in de dialoog tusschen deze uitstekende personen voor. De ondersteuning van huiszittende armen wordt ter sprake gebracht en Bumble verzekert, dat het beste princiep voor ondersteuning is, om aan de armen te geven wat zij niet noodig hebben, dan komen zij niet terug. Dit noemt Bumble een officiëel geheim tot groote hilariteit van Mrs. Corney. De galanterie van Bumble, als hij de kat, die niet gelukkig met Mrs. Corney leven kan, een ezel noemt - is uiterst grappig. De manier, waarop hij zijn stoel telkens nader schuift, herinnert aan het gewone komische procédé der clowns; de dappere wijze, waarop Bumble de matrone plotseling omhelst, de schrik van Mrs. Corney, en de stoornis van het minnend paar bij het bericht, dat eene der oude vrouwen in het hospitaal zieltogende is, zijn uitmuntend geschilderd. Beter nog is Bumbles gedrag beschreven, als Mrs. Corney het vertrek verlaten heeft, en de ijverige kerspel-ambtenaar al de kasten opent, om de zilveren theelepeltjens, de suikertang, en de zilveren melkkan te inspekteeren, waarna hij met zijn hoogen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoed op het hoofd een vreugdedans rondom de tafel aanvangt. Daar hij geruimen tijd wachten moet op Mrs. Corneys terugkomst, onderzoekt hij tevens de kasten, waarop sleutels steken, opent hij de sekretaire, waarin hij voortreffelijke kleederen en doosjens met zilvergeld vindt. Zijn besluit staat vast - hij zal Mrs. Corney ten huwelijk vragen. Te midden der teederste gesprekken vraagt hij echter, of Mrs. Corney niet vrij brand, vrij licht en vrije woning heeft, en op haar toestemmend andwoord verklaart hij plechtig, dat niemand Mrs. Corney in engelachtige hoedanigheden nabijkomt. Het huwelijk wordt eene hel voor Mr. Bumble. Hij is bevorderd tot vader van het werkhuis, doch gevoelt zich niet gelukkig. Na acht weken bedenkt hij, dat hij zich zelven verkocht, heeft voor: ‘zes theelepeltjens, eene suikertang, en eene melkpot, met eene kleine hoeveelheid meubeltjens en twintig pond in geld.’ Maar Mrs. Corney verstaat geen scherts, en na het eerst met tranen te vergeefs geprobeerd te hebben, daar Bumble waterproef is - slaat zij hem den hoed van 't hoofd en deelt hem een pak slagen toe, waardoor de lafaard volkomen getemd wordt. Nog één ding ontbreekt aan zijn val. Hij wordt door zijne beminnelijke echtgenoote in tegenwoordigheid van arme waschvrouwen uit het waschhuis gejaagd, tot groote vreugde van de rampzalige schepsels, die hij zoo dikwijls heeft geplaagd. Hij verdwijnt nu van het tooneel, nadat hij eerst onder leiding zijner vrouw aan den schurk Monks het goud verkocht heeft van Olivers ongelukkige moeder, na den dood van deze gestolen door de baker van het werkhuis, en in bezit gekomen van Mrs. Corney. Bij de ontdekking van deze misdaad, beroept hij zich op het feit, dat alles geschied is door initatief van zijne wouw. Mr. Brownlow verzekert hem, dat hij de hoofd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schuldige is, daar de wet veronderstelt, dat eene gehuwde vrouw handelt onder opzicht en leiding van haren echtgenoot. ‘Als de wet dat veronderstelt, dan is de wet een ezel, een idioot!’ - roept Bumble uit. - ‘Als de wet dat veronderstelt, dan is de wet een vrijgezel en het slechtste, wat ik zulk een vrijgezel kan toewenschen, is dat zijne oogen mogen geopend worden door ondervinding!’ De satyre in de figuur van Bumble tegen al de misbruiken der officiëele liefdadigheid was in 1838 een daad van grooten moed. De Engelschen hechtten met fieren trots aan de voortreffelijkheid van hunne kerkelijke en politieke instellingen. Een aanval op den kerspel-beadle stond bijna gelijk met een aanval op de kerk zelve. Dat Dickens het eerwaarde personeel onder de oogen durfde te zien, was gebleken uit zijn Stiggins in Pickwick, hoewel deze eigentlijk een soort van ‘oefenaar’ of zendeling was. De dichter zorgt, dat men hem thands nog beter begrijpt, en schrijft zoodra Bumble door zijne echtgenoot is afgestraft: ‘Hij had een sterken aanleg om den bullebak te spelen, hij schiep geen klein plezier in de uitoefening van tyrannie en wreedheid, en was derhalven - 't spreekt van zelf - een lafaard. Dit getuigt volstrekt niet tegen zijn karakter, want eene menigte officiëele ambtenaren, die met groote achting en bewondering worden ontzien, zijn het slachtoffer van dergelijke zwakheden. Wij maken deze opmerking alleen in Bumbles voordeel, en om onze lezers op het hart te drukken, hoe geschikt deze waardige man was een ambtenaar te zijn.’ Uit een en ander blijkt duidelijk, hoezeer Charles Dickens ijverde tegen alles wat van officiëele zijde kwam, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe hij oorlog voerde tegen de ‘gestelde machten.’ Zijne latere werken zullen dit nog duidelijker maken en tevens staven, dat hij alleen een geneesmiddel ziet voor alle sociale kwalen in persoonlijk initiatief van edele staatsburgers - men denke aan Miss Burdett Coutts, aan wie Dickens zijn Martin Chuzzlewit toeeigende. Bij de behandeling dezer stoffen zal tevens blijken, of Dickens in zijne maatschappelijke hervormingsideeën op vasten bodem stond, of de fantazie van den kunstenaar en de edelmoedigheid van den gevoelvollen man in harmonie blijven met de degelijkheid zijner wetenschap en de grondigheid zijner logika. Een feit blijft echter onomstootbaar. Dickens' satyre heeft gewerkt, hoe overdreven zij scheen of was. Voordat wij echter dien invloed van den romandichter op het leven der engelsche maatschappij nader staven, wijzen wij nog een satyriesch fragment in zijn tweeden roman aan, 't welk alleszins onze aandacht verdient. De Oliver Twist biedt eene bladzijde, die als satyre de schepping van Bumble bijkans overtreft. Het is de schildering van den politierechter - in Nederland kantonrechter: Mr. Fang. Oliver is in hechtenis genomen, nadat ‘the Artful Dodger’ en Charley Bates hem in den steek lieten, om hem voor den dief van een zakdoek te doen doorgaan. Oliver staat bevend in de bank der beschuldigden - Mr. Brownlow zal tegen hem getuigen: - ‘Mr. Fang was een mager man met een langen rug, een stijven nek en van middelbare grootte. Hij bezat niet veel hair, en dat weinigjen groeide achter en ter zijde van zijn hoofd. Zijn gelaat was streng en purperrood. Indien hij werkelijk niet meer gebruikte dan raadzaam voor hem was, zou hij eene aktie hebben kunnen inbrengen tegen zijn gezicht wegens laster, en hooge schadevergoeding hebben kunnen bekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is mijn naam en adres, Sir!’ Hij trad daarop een paar schreden achteruit, en met nog eene beleefde en echt fatsoenlijke beweging van zijn hoofd, wachtte hij, tot dat hij gevraagd zou worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mr. Brownlow onderwerpt zich nu in Olivers belang. Telkens moet hij nieuwe beleedigingen doorstaan en als de rechter op het punt is een groven vloek te uiten, laten de klerken een boek vallen, of hoesten zij, om den uitval onverstaanbaar te maken. Mr. Brownlow pleit voor Oliver en zegt, dat hij niet gelooft den schuldigen jongen in hem te hebben nageloopen. Oliver wordt onder scheldwoorden aangesproken, maar is zoo ontsteld en zoo onwel, dat hij geen woord kan uitbrengen. De rechter lacht, en laat hem alle hulp ontbreken, als hij doodelijk bleek in onmacht valt. Mr. Fang wil hem tot drie maanden gevangenis en harden arbeid veroordeelen, als een getuige binnen stuift, die den diefstal van den ‘Artful Dodger’ gezien heeft en Olivers volkomen onschuld aan 't licht brengt. Zeer tegen zijn zin moest Mr. Fang den jongen vrij laten, doch wreekt zich op Mr. Brownlow, die een boek in de hand heeft van het boekenstalletjen, waar de diefstal gepleegd werd, en er niet aan gedacht heeft bij de eerste ontsteltenis om te betalen. Een zoodanig portret als het bovenstaand van Mr. Fang is niet geheel uit des dichters fantazie geteekend. De jammerlijke toestand der rechtspleging in Engeland omstreeks 1838 springt al te duidelijk in 't oog. Charles Dickens had als reporter menigmaal in de politierechtbanken eene zoodanige zaak bijgewoond - zijn sterk koloriet is hem waarlijk niet euvel te duiden. Nadrukkelijk verklaart hij: Ofschoon de autoriteiten van zulk een politie-rechtbank een alvermogend en willekeurig gezach oefenen over de vrijheden, den goeden naam, het karakter, ja zelfs over het leven van harer Majesteits onderdanen, inzonderheid als zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot de armereklassen behooren, en ofschoon binnen deze muren dagelijks feiten geschieden, waarover de Engelen hunne oogen blind zouden mogen weenen, hoort men er niets van in het publiek, tenzij door de dagbladpers. Zeer merkwaardig is het, dat Dickens bij den herdruk van Oliver Twist in 1867 er eene opteekening aan toevoegt, om te staven, dat die toestand thands verbeterd is. Alzoo had de satyre - gelijk werd opgemerkt - invloed uitgeoefend. Dit was in 1839 nog het geval niet. Een tooneelstuk aan den Oliver Twist ontleend, werd na eenige vertooningen, terzijde gelegd, omdat de politie verdere voorstellingen verbood, voornamelijk uithoofde der satyre tegen den kerspel-beadle. Eerst in 1868 werd een nieuw stuk, door Mr. John Oxenford uit den Oliver Twist saâmgesteld, volkomen vrij vertoond. Daar er op nieuw een gerucht liep, alsof het stuk zou verboden worden, greep er eene interpellatie in het Parlement plaats - als Theodore Taylor ons verhaalt.Ga naar voetnoot1) Een lid, de heer Brady, vroeg den Sekretaris van Staat voor binnenlandsche zaken of de Lord Chamberlain geweigerd had vergunning te schenken tot de vertooning van een stuk, door Mr. Oxenford bewerkt naar het ‘beroemde’ boek van Dickens: Oliver Twist, en of al de tooneelstukken naar dezen roman bearbeid, in Londen verboden waren, omdat zij eene satyre inhielden tegen kerspel-beadles - eindelijk of de minister in dezen de teergevoeligheid omirent de kerspel-dienaren van den Lord Chamberlain eerbiedigde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarop de minister, Mr. Hardy, andwoordde, dat de Lord Chamberlain zulke teedere zorgen niet wijdde aan de beadles, als het geachte lid vermoedde: - dat vroeger ‘Oliver Twist’ en ‘Jack Sheppard’ verboden ware geweest, maar dat Oxenfords stuk was toegelaten. Uit alles treedt duidelijk op den voorgrond, dat Dickens een zeer serieuzen oorlog voerde tegen de sociale toestanden van 1838 in zijn ‘Oliver Twist’, dat menig afkeurende stem zich verhief - natuurlijk, oude misbruiken worden hoog geschat, door wie er van leven - maar dat toch in onze dagen de openbare meening, zelfs bij het konservatieve ministerie, vóor Dickens was. Zijne overwinning op het Bumbledom blijkt er het best uit. Inderdaad, wie Engelands socialen staat van 1838 met dien van 1875 vergelijkt, zal groote vooruitgang gewaar worden, ook in de bizondere aangelegenheden, door den dichter ter sprake gebracht. Na 1838 vallen de groote bewegingen tegen de koornwetten in Engeland en de slavernij in Amerika voor. Met zijne latere werken Nelly en Chuzzlewit heeft hij op beide invloed geoefend. De reformatorische richting in Engeland sints 1848, waarvan de ‘Reform-bill’, de ‘Irish-Church-bill’ en de ‘Secret-Voting-bill’ de uitvloeiselen zijn, deed zich veelszins gelden op sociaal terrein. En hier was het inzonderheid, dat de jonge letterkundige met al de kracht van zijn genie wilde strijden. Nicholas Nickleby was tegen den toestand van het lager onderwijs, Martin Chuzzlewit tegen de slavernij in Amerika, Dombey tegen de oppermacht der geldaristokratie, Copperfield andermaal tegen kostscholen en de knoeyerijen in Doctor's Commons, Bleak House tegen de processen van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kanselarij-hof en de evangelizatie-woede onder de vrouwen voor uitheemsche volken, Hard Times en Little Dorrit grijpen de arbeiders-quaestie en den tragen gang der engelsche administratie aan. Charles Dickens koesterde gedurende zijn gantsche leven een levendigen afkeer van alle staatmanswijsheid en alle wetenschappelijke stelsels. In dit opzicht ging hij soms wel wat al te ridderlijk te werk. Zijn britsch gemoed kwam telkens in heftig verzet, waar hij sporen van tyrannie meende te ontdekken, en zoodra iemand hem bewees, dat de gewaande tyrannie het uitvloeisel van eene uitmuntende politiek was, slingerde hij hem zijne formule ‘Feiten en cijfers!’ naar het hoofd, daar zijn goed hart en gebrek aan intellektueele, diepere beschaving hem onvatbaar maakten voor een logiesch betoog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij tevens zijn Nicholas Nickleby onder handen had, hem de onmogelijkheid te hebben geleerd twee groote kunstwerken te gelijk te schrijven. Hij legde dus de redaktie van zijn tijdschrift neer, en droeg ‘Bentley's Miscellany’ aan Harrison Ainsworth over, die er nog steeds de redaktie van waarneemt. Uiterlijke bizonderheden aan den Nicholas Nickleby verbonden, waren in de eerste plaats eene toe-eigening van het boek aan den grooten tooneelspeler Macready - ‘as a slight token of admiration and regard, by his friend, the author.’ Vervolgens verdween de pseudoniem ‘Boz’ van het titelblad, en prijkte tegenover den naam van Charles Dickens eene staalgravure van Finden naar eene schilderij van Daniel Maclise, het portret van den jongen, gelukkigen en beroemden schrijver voorstellend. Dit portret werd door den talentvollen schilder in 1840 ter ten-toon-stelling der ‘Royal Academy’ gebracht en gaf den zeven en twintigjarigen romancier als een baardeloozen jongeling met weelderig, lang hair, achter de ooren weggestreken en tot op de schouders afgolvend. De meeste nederlandsche lezers en vrienden van Charles Dickens hebben met dit portret kennis gemaakt door verschillende reproduktiën in onze tijdschriften. Van daar dat velen onzer zich Dickens steeds voorstelden, gelijk hij op Maclises portret voorkomt, met eene fijne, bijna vrouwelijke gelaatskleur, met iets weeks in de groote, heldere oogen, en zoo zorgvuldig naar den trant van 1839 gekleed in een hooge jas met fluweelen kraag, breede sjaaldas, waarin een gouden speld steekt, wit vest en nauwe mouwen, dat men onwillekeurig zekere overfijnheid en pronklievendheid aan den genialen man ten laste legde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Latere jaren brachten ons een geheel ander beeld van Dickens. De trekken hebben zich verbreed, het vrouwelijke waas is verdwenen door het kort afgeknipte, krullende hair, door den breeden knevel en kinbaard. In zijn laatsten levenstijd schijnt hij iets van een zeeman in zijn voorkomen gekregen te hebben, zijn vriend George Augustus SalaGa naar voetnoot1) althands verzekert ons, dat hij aan lieden, welke hem niet kenden, het denkbeeld moest geven, 't zij van een gegoed zeekapitein aan wal, -'t zij van een fatsoenlijk Amerikaan op reis in Europa, 't zij van een landedelman uit Kent of Yorkshire. Dickens had in de laatste jaren eene grillige sympathie voor bonte kleuren en zonderlinge fatsoenen van jassen, die iets theatraals en in het oog vallends vertoonden. Het portret van Daniel Maclise stelt ons echter, ondanks alle pronkerij, een schoon en welgekleed jonkman uit de eerste dagen van Victoriaas regeering voor, wiens geestige oogen en onweerstaanbare glimlach ieders genegenheid verwierven, zooals treffend werd getuigd door zijn vriend en kunstbroeder Thackeray, die in 1840 eene kritiek der expozitie van de ‘Royal Academy’ in Fraser's Magazine schreef. Thackeray was destijds nog vrij onbekend, hij schreef onder den naam van Michael Angelo Titmarsh, en zou eerst zeven jaren later met zijn ‘Vanity Fair.’ eene eereplaats naast Dickens innemen. In zijn artikel van 1840 zegt hij: - ‘Zie eens naar het portret van Dickens, eene fraaye schilderij, uitstekend van kleur en van licht en donker, met eene verwonderlijk treffende gelijkenis, geen spiegel kan een beter facsimile geven. Hier hebben wij Dickens in realiteit voor ons, de kunstenaar moet Boz’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘zoowel uit- als inwendig goed bestudeerd hebben, voordat hij dit uitmuntend portret voltooide. Welk een levendige geest spreekt uit 's mans oogen en breed voorhoofd. De mond is wellicht wat grof en bewegelijk, de glimlach is zacht en edelmoedig. Had monsieur de Balzac, de uitvoerige fyzionomist, dit hoofd onderzocht, hij zou er iederen trek en plooi van verklaard hebben, den welgevormden en flinken neus, de breede neusgaten, gelijk ieder geniaal man dient te bezitten - naar de overtuiging van monsieur de Balzac. Voorleden en toekomst staan op ieders gelaat te lezen, zegt Jean Paul. Ik geloof, dat dit gelaat eene schitterende toekomst voorspelt. Lang zij uwe regeering, o Boz! in het koninkrijk van het komische, lang mogen wij u cijns betalen - 't zij threepence in de week of maandelijks een shilling - dat doet er niet toe. Machtige vorst, aan uwe koninklijke voeten legt Titmarsh, de nederigste uwer slaven, zijne eenvoudige hulde en welgemeende gelukwenschen neder.’ Thackeray en Dickens verschillen in leeftijd éen jaar, daar de eerste in 1811 was geboren; en schoon de laatste hem tien jaren in roem en letterkundig sukces vooruit was, heeft hij nimmer opgehouden naar volle overtuiging zijne onschatbare ingenomenheid met Dickens' letterkundig talent zonder omwegen uit te spreken.
De Nicholas Nickleby droeg de eer van des dichters portret tegenover den titel te mogen voeren op waardige wijze. Van den aanvang tot het einde herinnerde dit boek den lustigen humor van Pickwick, terwijl op andere zeer merkwaardige bladzijden de tragische ernst van Oliver Twist nieuwe, indrukwekkende, onvergetelijke tafereelen schilderde, die Fagins vonnis en Sikes' | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dood in dramatische kracht nabij kwamen. Het hoofd-denkbeeld van het boek was wederom polemiesch-satyriesch, en beoogde een scherpen aanval op de talrijke kostscholen ten platte lande, waarvan destijds de slechtste geruchten in omloop waren. Naast dit alles bleek het plan van den dichter, om het strijden en zegevieren van een jongen held te beschrijven, die echter van den Charles Grandison alleen zijn hartig en flink karakter, geenszins zijne langdradige korrespondentiën zou overnemen. De Nicholas Nickleby herinnert daarom veel meer aan de school van Smollet, Richardson en Goldsmith, dan aan de grillige aspiratiën der reeds tanende Romantiek. Een held als Nicholas Nickleby, die met oud-engelsche trouw en energie kampt om een eerlijk bestaan te winnen, en door zijne ongekreukte loyauteit in 't eind een schitterenden triumf bevecht op zelfzucht en snoodheid, moest bij het publiek veel ruimer sympathie verwekken, dan de rampzalige knaap Oliver Twist. Het sukces van den Nicholas Nickleby was derhalven ook schitterender, dan de bijval met zijn tweeden roman gewonnen - het zal ons daarvoor niet aan bewijzen ontbreken. Terwijl wij weldra hieromtrent in nadere bizonderheden treden, rijst vooraf de vraag, in hoeverre dit sukces te rechtvaardigen is. De kompozitie van deze nieuwe schepping was hoogst eenvoudig, zelfs eenigszins naïef ouderwetsch. De held van het boek geraakt in verschillende betrekkingen en lotswisselingen, waarbij hij alle verzoekingen viktoreus te boven komt. Iets dergelijks valt er voor met zijne zuster Kate, die na velerlei beproevingen in den triumf van Nicholas deelt. Dit alles was zeer bekend, en behoefde niet bekroond te worden met het huwelijk der beide jongelieden, om een applaudisse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ment van huisvaders en huismoeders, gezegend met een talrijk kroost, uit te lokken. Tot nog toe zagen wij Dickens steeds worstelen met de samenstelling zijner verhalen, en bleek ons de verwikkeling de zwakke zijde van zijn talent. Voor het epische gedeelte van zijne taak bleek hij ons telkens minder opgewassen, dan voor de lyrische en dramatische partijen. Zoo ook in den Nicholas Nickleby. Te vergeefs pijnt de dichter zich om in de geschiedenis van Ralph Nicklebys voorleden de elementen eener belangwekkende intrigue te ontdekken. De historie van Smike, het bedrog met een testament, waarbij Madeline Bray een schitterend fortuin zou ten deel vallen, als het bekend werd - zijn nog te veel in melodramatischen stijl geschreven, te veel verzierd, om een grooten indruk te weeg te brengen. Eenheid en grootsche opvatting van het geheel ontbreken wederom. Zoo kan, bij voorbeeld: het eerste hoofdstuk, handelende over een londensch genootschap tot het ‘bakken en tijdig rondbrengen van warme broodjens en beschuit’ volkomen overbodig genoemd worden. Zoo komen afzonderlijke verhalen den loop der vertelling afbreken, als in Pickwick, wanneer Nicholas op reis met Squeers, na het omvallen der diligence, de geschiedenis hoort verteilen van ‘The five Sisters of York’, en van: ‘The Baron of Grogzwig.’ De epizode van het Parlementslid, aan wien Nicholas zijne diensten komt aanbieden, is even overvloedig, zoodat er ook thands weder omtrent eene gewetensnauwe samenstelling van het geheel in verband met de verschillende deelen niet te reppen is. Nemen wij het verhaal met zijne eenigszins gebrekkige kompozitie echter aan, zoo als het is, dan valt onze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aandacht op een ongemeenen rijkdom van oorspronkelijke karakters, op het buitengewoon talrijk personeel in dezen roman, 'twelk geen oogenblik zich oplost in eene verwarrende menigte van namen, maar waarvan iedere gestalte zich in onze herinnering vestigt, alsof zij lange jaren met ons op vriendschappelijken voet had omgegaan. Verzamelden zich rondom Pickwick de edele, openhartige, opgeruimde karakters, men vindt in het gezelschap van Nicholas Nickleby eene waereld van ronde, edelmoedige, teedere en komische vrienden en vriendinnen, die aan het geheele boek een grondtoon van vroolijkheid en beminnelijkheid geven als in den Oliver Twist te dikwijls gemist werd. De kritiek schijnt hier invloed op den dichter te hebben geoefend, hij wilde zijne tijdelijke sympathie voor de dievenkwartieren boeten door een geheel gezelschap van kernbrave luidjens bijeen te brengen, gelijk ze aanzitten rondom den eenvoudigen disch van de gebroeders Cheeryble. Licht en schaduw zijn echter behoorlijk verdeeld. Sombere, zelfzuchtige, schurkachtige figuren treden op tegenover Nicholas en zijne vrienden, egoïsme en gewetenloosheid zijn uitmuntend gekristallizeerd in Ralph Nickleby. De krachtig geschilderde tragische situatiën uit zijn voorgaanden roman mist men in den Nickleby niet; het einde van Ralph Nickleby, de plotselinge dood van Lord Verisopht zal het ons bewijzen. Maar het grondakkoord van deze vertelling is harmonischer en lieflijker, en daarom staat in algemeenen zin de Nickleby boven den Oliver Twist. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gierige, onverschillige, of dwaze ouders, dat men kinderen zag toevertronwd aan lieden, wie geen verstandig mensch zijn hond of paard zou nebben afgestaan, was alles het gevolg van de volstrekte vrijheid van onderwijs, waarin de britsche staat zich destijds verheugde. Onze dichter geeft evenwel toe, dat er later veel hervormingen zijn ontstaan,Ga naar voetnoot1) dat het geslacht der schoolmeesters van Yorkshire bijna verdwenen is (1868), maar voegt er bij, dat er nog veel te doen overblijft in zake van lager onderwijs. Zijne personeele belangstelling in den staat van de kostscholen ten platten lande, beschrijft hij geestig aldus: - ‘Ik weet niet hoe het kwam, dat ik reeds van de scholen in Yorkshire hoorde, toen ik nog een zwak kind was, dat dwaalde rondom Rochester-Castle’ - Dickens was op een kostschool nabij Chatham - ‘met zijn hoofd vol van Patridge Strap, Tom Pipes en Sancho Pansa; maar ik weet wel; dat het in dien tijd was, toen ik den eersten indruk van die scholen opdeed, daar er destijds een jongen thuis kwam met een gevaarlijk gezwel, omdat zijn gids en leeraar in Yorkshire er met een morsig pennemes in gesneden had. De indruk, hiervan ontvangen, verliet mij nooit. Steeds vroeg ik naar de scholen in Yorkshire, hoorde er later van tijd tot tijd nieuwe bizonderheden van, en besloot eindelijk, toen ik een publiek gevonden had, er over te schrijven.’ Zeer belangrijk is vervolgens Dickens' konfidentie in de voorrede van 1868, hoe hij, voordat hij aan het werk toog, des winters naar Yorkshire trok, om daar een paar schoolmeesters te bezoeken (1838): hoe hij voorts een list ontwierp, om door deze heeren ontvangen te worden, daar hij vreesde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat men anders voor een bezoek van den schrijver der Pickwick-Papers op zijne hoede zoude geweest zijn. Een letterkundige vriend gaf hem brieven van aanbeveling aan sommige schoolmeesters in Yorkshire, waarin Dickens onder een pseudoniem werd voorgesteld als een heer, die voor eene weduwe met éen zoon naar eene geschikte kostschool zocht. Binnen eene der hoofdplaatsen van Yorkshire ontmoette hij in een logement een joviaal en openhartig landbewoner, die hem eene zeer geheimzinnige waarschuwing gaf tegen de schoolmeesters, en daarbij in het belang der veronderstelde weduwe ried, om haar zoon liever in Londen te houden. Deze persoon is later in den braven en gastvrijen John Browdie vereeuwigd. Charles Dickens bezocht op deze wijze een zeker aantal scholen in Yorkshire, en ving de beschrijving der avonturen van Nicholas Nickleby aan, om de aandacht van het publiek op de gruwelen van het kostschoolleven te vestigen. Zoodra Ralph Nickleby door den dood van zijn broeder gedwongen is, iets voor de weduwe en hare twee kinderen Nicholas en Kate te doen, biedt hij den eersten eene plaats als sekondant op eene kostschool aan. Deze kostschool wordt gehouden door Mr. Wackford Sqeers van Dotheboys Hall, in het schoone dorp Dotheboys, bij Greta-Bridge in Yorkshire. Daar worden de jongens gevoed - zegt eene aankondiging in eene krant - van boeken en zakgeld voorzien, in alle talen, levende en doode, onderwezen, voorts nogin wiskunde, Orthografie, geometrie trigonometrie, algebra, schermen, schrijven, rekenkunde, vestingbouwkunde en letterkunde opgeleid. De man, die al deze wetenschap in bonte orde zal onderwijzen, de heer Wackford Squeers vraagt een sekondant voor £ 5. Ralph belooft Mrs. Nickleby deze betrekking aan Nicholas | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te zullen bezorgen, en Charles Dickens bekomt gelegenheid zijne antipathiën en ervaringen nopens de kostscholen in Yorkshire aan zijne lezers meê te deelen. Squeers treedt het eerst op in Londen, als hij in de herberg: ‘The Saracen's Head’ Nicholas en Ralph ontvangt. Zijn portret is hoogst terugstootend: éen oog, tallooze rimpels aan de blinde zijde van zijn gelaat, en een glimlach, die de verborgen schurkennatuur volledig verraadt. Voeg daarbij een kuif van opgezet sluik hair, een witte das en zwarten rok met te lange mouwen, waarin de schoolschelm zich zelven bijna al te fatsoenlijk vindt - en men heeft het portret van Wackford Squeers. Het eerste staaltjen van de leefregelen in Dotheboys Hall geeft Squeers persoonlijk, als hij in genoemd logement een vader van twee stiefkinderen ontvangt, zekeren Snawley, die zijn twee jongens onder goed opzicht wil hebben. Squeers verbindt zich de kinderen zoolang te houden, als er driemaandelijksche betalingen inkomen, of tot dat zij wegloopen. Nicholas, schoon getroffen door het zonderlinge uiterlijk van den kostschoolhouder, acht zich gelukkig op voorspraak van zijn oom tot sekondant te worden aangesteld, voor een salaris van £ 5. Reeds op reis naar Yorkshire ondervindt hij, dat Squeers de vijf nieuwe leerlingen, welke deze uit Londen medeneemt, op eene zeer ruwe en schriele manier behandelt. Nicholas poogt echter de eene of andere uitlegging te vinden. Na een ongeluk met de diligence, waardoor de reizigers gelegenheid bekomen elkander in een herberg geschiedenissen te verhalen, bereikt men Dotheboys-Hall, waarvan Squeers allereerst zegt, dat het geen ‘Hall’ genoemd wordt, dan in Londen en in de advertentiën, en dat hij niet weet, of dit ooit bij parlements-akte verboden is. Het huis, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar kostschool gehouden wordt, is van eene verdieping en ziet er zeer vervallen uit. Nicholas wordt in een armoedig gemeubeld spreekkamertjen gelaten, waar Squeers met hem binnentreedt. Mrs. Squeers komt nu te voorschijn: - ‘Zij bevonden zich nog geen twee minuten in dit vertrek, toen eene vrouw binnenstoof, Squeers om den hals greep en hem twee luid klinkende kussen gaf, zoo spoedig op elkaar volgend, als het kloppen van een brievenbesteller op iemands voordeur. De dame had een grof gelaat en grove beenderen, was een half hoofd langer dan Squeers en gekleed met een nachtjak van dimet, had het hair in papillotten en droeg eene morsige nachtmuts, door een gelen katoenen zakdoek onder de kin vastgeknoopt. Aldus was Nicholas' aankomst. Vervolgens leert hij de andere huisgenooten kennen. Een jongen van negentien jaar, Smike genoemd, gekleed in een buisjen en broek van een kind, met een gelaat, waarop een gantsch leven van ellende en mishandeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te lezen is, doet diensten als een knecht. Squeers vertelt, dat hij met Smike opgescheept zit, omdat zijne ouders onbekend zijn, en een geheimzinnig beschermer, die zes jaren voor hem betaald heeft, verdwenen is zonder eenige inlichting over den manken en bijna simpelen knaap na te laten. Bij het avondmaal prijst Squeers den biefstuk, doch schrikt bij de mededeeling van zijne wederhelft, dat zij dien gekocht heeft met een bepaald doel. Hij had de gewoonte vleesch van koeyen, die aan een natuurlijken dood gestorven waren, zijnen jongens voor te zetten. Spoedig wordt hij gerust gesteld door zijne vrouw, die om de vergissing hartelijk lacht. Nicholas heeft echter van deze dialoog niets begrepen. De volgende morgen begint zeer onaangenaam. De pomp is bevroren en Squeers verklaart zijn sekondant, dat men zich niet zal kunnen wasschen. Vervolgens verschijnt Mrs. Squeers om den schoollepel te zoeken, want het is purgatiedag. Zij dient den jongens een mengsel van zwavel en stroop toe, omdat zij anders altijd wat zouden te klagen hebben en medicijn zouden begeeren. Daarenboven gaat er de eetlust van een gantschen dag mee heen, 't welk Mrs. Squeers eene belangrijke ekonomie vindt. Nicholas komt nu voor het eerst in het schoollokaal. Een jammerlijker schouwspel is moeilijk te beschrijven: - ‘'t Was zulk een propvol tooneel en zoovele voorwerpen vroegen de aandacht, dat Nicholas eerst rondstaarde zonder iets te zien. Langzamerhand bleek de plaats te bestaan uit een kaal en goor vertrek met een paar ramen, waarvan het tiende gedeelte van glas was, en de rest met oude, schriften en papier was toegeplakt. Er stonden een paar oude bouwvallige tafels, waarin op alle mogelijke wijzen gesneden, gekrabbeld, geschreven en geklad was, twee of drie banken, een afzonderlijke lessenaar voor Squeers en een voor zijn sekondant. De zoldering was, even als in een schuur, met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoorbalken voorzien en de muren zoo vuil en kleurloos, dat het onmogelijk werd te zien of er ooit kalk of witsel overgestreken was. Het onderwijs der jongens bestaat deels hierin, dat zij glazen schoon maken, in den tuin wieden en het paard roskammen - 't welk Squeers de praktijk der botanie en zoölogie noemt - deels in het opdreunen van lessen uit verouderde spelboeken. Des middags ontvangen de knapen mededeelingen omtrent hunne ouders, door Squeers uit Londen aangebracht. In de eerste plaats hooren de knapen, dat de vader van een hunner twee pond tien shillings schuldig is gebleven. De ongelukkige wordt afgeranseld en door Smike naar buiten gesleurd. Voor de anderen komt niet veel beters. Kleine geschenken vallen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mrs. Squeers ten deel, de brieven komen nimmer in de handen der knapen. Alle kleedingstukken, door familie gezonden, worden geannexeerd ten voordeele van den jongen Wackford Squeers, het eenig mannelijk welp van den schoolschelm. Nicholas vindt bij de diepe teleurstelling en de verontwaardiging, die hem vervult, terwijl hij al deze laagheden bijwoont, slechts éen goed werk te doen - hij vertroost den van wanhoop bijna kindschen Smike. Een kleine tusschenhandeling, waarbij Miss Fanny Sqeers optreedt, de leelijke dochter van den despoot uit Dotheboys-Hall, waarin John Browdie, de eerlijke korenkooper met zijn onverdelgbaren eetlust, en zijne bruid, Mathilda Price, de vriendin van Fanny, een kop thee gebruiken bij deze laatste, omdat zij plotseling op Nicholas is verliefd geworden, leert niets nieuws omtrent het kostschool. Nicholas geraakt echter in blakende ongunst bij Miss Fanny, omdat hij haar fijngevoelig hart niet verkiest te waardeeren. Weinige dagen later wordt Smike in den vroegen ochtend vermist. De woede van Squeers en Mrs. Squeers is grenzeloos. De eerste schermutseling met hatelijkheden tusschen Mrs. Squeers en Nicholas vangt aan. De verlorene wordt gezocht. Te vergeefs doet Squeers een tocht, - hij komt beschonken en onverrichter zake terug. Mrs. Squeers en een boerenjongen weten den vluchteling echter op het spoor te komen, waarna de arme Smike in doodsangst aan de wraakoefening van den ellendigen schoolmeester wordt overgeleverd. Te midden der schooljongens en de achtbare familie Squeers vangt de exekutie aan. Bij den eersten slag met eene rijzweep, terwijl Smike gillend om genade smeekt, treedt Nicholas te voorschijn. Hij trotseert den schoolmeester, die in stomme verbazing staan blijft, totdat een woord van den sekondant den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
strijd beslist. Squeers brengt den jongen Nickleby een slag in het aangezicht toe, waarop deze tot de uiterste woede geprikkeld, den schoft de rijzweep uit de hand rukt en hem zoolang afstraft, totdat hij om genade huilt. Hiermede is eigenlijk de geschiedenis van Dotheboys-Hall voltooid. Squeers komt later nog dikwijls in het verhaal voor. Zijne handelingen ten voordeele van Ralph Nickleby, zijne schurkenstreken om Smike terug te bekomen, zijn zoeken naar het testament van Madeline Bray, zijne inhechtenisneming, omdat hij gestolen papieren in bezit heeft genomen, behooren tot de verwikkeling van de vertelling, geenszins tot de satyre op het schoolwezen in Yorkshire. Het allerlaatste tafereel uit Dotheboys-Hall is eene groteske wraakoefening der gepijnigde jongens. Zij hebben vernomen, dat Squeers zich in hechtenis bevindt, en besluiten oproer te maken op purgatiedag. Zoodra Mrs. Squeers, de jonge Wackford en Fanny met het mengsel van zwavel en stroop verschijnen, valt een troep jongens op de meesteresse van Dotheboys-Hall aan, rukt haar de muts van het hoofd, doet haar knielen, en dwingt haar eenige lepels van haar eigen medicijn te verzwelgen. De twee anderen hebben evenzoo te lijden, totdat plotseling John Browdie de vrouwen komt ontzetten, de jongens uitnoodigt een luid: ‘Hip-hip-hip-hurrah’ aan te heffen, omdat de schoolmeester gevangen zit, waarop hij allen aanraadt zoodra mogelijk te vertrekken. In een oogwenk zijn alle knapen verdwenen, sommigen vinden een hartig maal bij John Browdie, en ontvangen een paar shillings om de reize te bekostigen. 't Is niet te ontkennen, dat Dickens' satyre een onvergetelijken indruk maakt. De nederlandsche lezer heeft moeite zich van zulk een diep verval der inrichtingen van onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijs een denkbeeld te vormen. Dat wij daarbij het jaartal 1839 nimmer mogen uit het oog verliezen en met voldoening bedenken, hoeveel er in Engeland sinds dien tijd is verbeterd door initiatief van partikulieren en stedelijke autoriteiten, staat op den voorgrond, maar desniettemin blijft een hol als Dotheboys-Hall voor de nederlandsche kritiek schier een grillig spooksel van de wildste fantazie. Achten wij ons gelukkig, dat ons de stof nooit geboden is tot eene satyre op ons lager onderwijs, laat ons tevens niet vergeten, dat er nog een geestverwant van Dickens onder ons kan opstaan, om ons den ijverigen, bekwamen, flinken, honger lijdenden nederlandschen onderwijzer te schilderen, rusteloos bezig om zijne dagelijksche taak te vervullen en middelen te ontdekken, waarmeê hij zich zelven en de zijnen voor gebrek kan bewaren. In Engeland was het lager onderwijs, toen Dickens zijn Nickleby schreef, tot het laagste peil van verval gezonken - ten onzent onderwijzen vele bekwame schoolmannen.... met een leêge maag. Op den stelligsten toon verzekert Dickens in zijne voorrede, dat Mr. Squeers en zijne school slechts eene zwakke schildering van de bestaande toestanden levert, dat hij opzettelijk zijne kleuren heeft getemperd, opdat men zijne tafereelen niet voor onmogelijk of onwaarschijnlijk zou houden. Hij wijst op aanklachten en strafgedingen, waarbij de laaghartigste wreedheden van kostschoolhouders tegen hunne leerlingen aan den dag komen, en verzekert, dat hij van verschillende achtenswaardige zijden mededeelingen ontvangen heeft omtrent misdaden in scholen gepleegd, die alles overtreffen wat ooit van Dotheboys-Hall werd beweerd. Als letterkundige produktie mag men de figuur van Squeers uitermate gelukkig noemen. De grove geslepen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid van Dodson en Fogg, de verwaande gemeenheid van Bumble verbleekt hier bij de laaghartige wreedheid en berekende huichelarij van Squeers. Nicholas' eerste aankomst in Dotheboys-Hall, de schets van het inwendige der school, de strafoefeningen van den ellendigen paedagoog, zijn meesterlijk geteekend. In een enkel opzicht biedt de schildering van Squeers eene zwakke zijde, - als de dichter zijne ernstige stemming verliest en den gemeenen schooltyran in zijne dronkenschap ten tooneele brengt. De satyre verloopt hier in den humor, de afzichtelijke Squeers wordt komiesch. Zoo vinden wij den meester van Dotheboys-Hall vooral in het laatste gedeelte van den roman - als hij mijmert, hoe hij zijn zedelijk gezach over de jongens zal kwijt raken, wanneer zij hooren, dat hij gevangen is. Het slottooneel, waar de jongens wraak oefenen over Mrs. Squeers heeft zijne komische zijde, maar geeft aanleiding tot de gewichtige bedenking, wat er van de jongens geworden is, toen zij op eens allen wegliepen. Wel vernemen wij, dat John Browdie aan eenigen een paar shillings leent, maar dit lost de zwarigheid niet op. Het noodzakelijk gevolg moet zijn, dat de arme kinderen op weg van honger omkomen, doch Dickens bekommert er zich niet over, ter wille van het vermakelijk effekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nemingen bijwonen, en bij het wel wat vulgaire einde, waar hij, zoowel als Kate, het toppunt hunner wenschen bereiken in een huwelijk naar hun hart, ons geheel op ons gemak gevoelen over de billijke beslissing des auteurs. Nicholas staat in het midden tusschen de nog wat ruwe helden van Smollet en Fielding, en de deugdzame, doch door en door gezonde jonge mannen van Richardson en Sir Walter Scott. Wanneer het ons te midden van Thackerays personeel soms bang om het hart wordt, waar niets dan zelfzucht, dan cynisme zijn afschuwelijk spel drijft, komt eene figuur, als Nicholas Nickleby, bij ons de zekerheid bevestigen, dat er nog jonge lieden onder ons leven, voor wie beginselen en karakter dierbaarder zijn dan geldwinnen en jacht naar fortuin in den vorm van rijke erfdochters. Meesterlijk boven alles is Mrs. Nickleby. In deze snapachtige oude dame schiep Dickens eene nieuwe, geheel oorspronkelijke figuur, waarvan de engelsche letteren nog geene voorloopster hadden aan te wijzen. Mrs. Nickleky heeft één overheerschenden karaktertrek, zij houdt er van hare meening te zeggen over alle voorkomende omstandigheden, en heeft de treurige ervaring opgedaan, dat, als men naar haar had willen luisteren, alles beter zou zijn afgeloopen. Maar men hecht te weinig gewicht aan hare opinie. Het verschijnsel wordt eenigszins verklaarbaar, als men ondervindt, dat Mrs. Nickleby de zonderlinge wijze van redeneeren volgt, waardoor twee volkomen heterogene zaken plotseling in logiesch verband worden voorgesteid. Mrs. Nickleby heeft de gewoonte elk gezond oordeel tegen te spreken en er een volkomen ongerijmd argument bij te pas te brengen, 't welk telkens tot de allergrappigste kontrasten aanleiding geeft. Het hoofd der eigenzinnige, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goedhartige, maar toch door en door ijdele oude dame, schijnt op zonderlinge wijze georganizeerd, daar zij de vermetelste sprongen doet in de logika, zonder zich iets van hare waaghalzerij bewust te zijn. Het wild gesprek van een redenrijk dronkaard, de bizarre invallen van een krankzinnige hebben oppervlakkig dezelfde komische zijde, maar de treurige werkelijkheid doet den schaterlach verstommen - bij Mrs. Nickleby blijven wij vroolijk van het begin tot het einde, en verwonderen ons telkens, hoe het den genialen auteur mogelijk geweest is zich steeds te overtreffen in verbazingwekkende dwaasheid. Als Ralph aan Kate eene betrekkihg van modemaakster komt aanbieden en zegt, dat modemaaksters fortuin kunnen maken, valt Mrs. Nickleby dadelijk in met de bewering, dat zij, toen zij in Londen kwam kort na haar huwelijk; een hoed met witte linten en groene voering van eene jongejuffrouw had gekocht, die met haar eigen rijtuig in vollen galop voor de deur stil hield, dat zij eigentlijk niet weet of het eigen rijtuig, dan wel eene huurkoets was, maar dat zij zich herinnert, hoe het paard doodviel, toen het zou omkeeren, en dat haar echtgenoot toen zeide, dat het in geen veertien dagen haver had gehad. Later roert Mrs. Nickleby het fortuinmaken door eene modemaakster nog eens aan, en zegt tot Kate, dat de schoonzuster van haar vader, Miss Browndock, ook fortuin gemaakt heelt door kompanjon te worden van eene dame, die eene kostschool te Hammersmith hield, hoewel zij niet weet, of die Miss Browndock dezelfde is, welke tienduizend pond uit eene loterij had getrokken, schoon zij het wel gelooft, ja er bijna zeker van is. Bij eene andere gelegenheid beweert Mrs. Nickleby, dat hare dochter Kate altijd zeer vlug en schrander is geweest, en bewijst dit door te verhalen, dat zekere heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Watkins bij haar aan huis kwam, toen Kate nog maar twee-en-een-half jaar oud was, dat de heer Nickleby voor dien vriend borg bleef, maar dat deze vertrok naar Amerika, en wel met de noorderzon, dat hij later een hartelijken brief en een paar sneeuwschoenen had gezonden, waarover de heer Nickleby een week gehuild had, dat de heer Watkins in dienzelfden brief schreef, hoe het hem speet, dat hij de geleende vijftig pond niet kon betalen, daar hij al zijn kapitaal op interest had staan, dat hij bezig was zijn fortuin te maken, dat hij zijn petekind niet vergat, en dat hij het zeer kwalijk zou nemen, als men voor haar geen zilveren bel kocht en die op zijne oude rekening zette. Daarna voegt Mrs. Nickleby er nog by, als Kate vraagt, wat zij toch met dien Mr. Watkins wil bewijzen, dat deze geenszins familie was van de Watkinsen, die in haar dorp het logement het Oude Zwijnshoofd hielden - schoon zij zich niet herinnerde, of het wel het Oude Zwijnshoofd was, dan wel George de Derde - doch dat die Mr. Watkins eens zeide, toen Kate twee-en-een-half jaar oud was, dat zij een van de verwonderlijkste kinderen was, die hij ooit gezien had; dat hij volstrekt niet van kinderen hield, en geen het minst motief in de verste verte had, om dit te zeggen; dat zij zich het zoo goed herinnerde, of het gisteren gebeurd was, daar Mr. Watkins terstond daarop aan Mr. Nickleby twintig pond ter leen vroeg. Wanneer het nu weldra blijkt, dat Kate bij de modemaakster geen fortuin maakt, maar zelfs uit booze luim wordt weggezonden, zegt Mrs. Nickleby, dat hare dochter nooit aan het modemaken had moeten denken, dat zij natuurlijk geen verwijt zal doen, maar dat als men haar had geraadpleegd..... Oogenblikkelijk raadt zij Kate nu aan juffrouw van gezelschap te worden, daar haar over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leden echtgenoot eens verteld had van eene jonge juffrouw, de dochter van eene oude juffrouw, die eene kamer had in hetzelfde huis, waarvan de heer Nickleby eene kamer had, toen hij nog ongetrouwd was, en dat die jonge juffrouw - hoe heette zij ook, hare naam begon met eene B en had eene G áan het eind, misschien Waters, neen, dat kon niet - dat die jonge juffrouw gezelschapsjuffrouw werd bij eene getrouwde dame, die stierf, waarop zij met den weduwnaar trouwde en een lief zoontjen kreeg, en alles in achttien maanden tijds. Het zou onmogelijk zijn al de redeneeringen van Mrs. Nickleby te volgen - een enkele plaats bij den onnavolgbaren schepper van hare persoonlijkheid zal nog het best bewijzen, hoe zij zich in gewichtige omstandigheden van haar leven met hare gewone diepe schranderheid door moeilijkheden redde. Het was namelijk in den tijd, toen de familie Nickleby, door de hartelijkheid van de gebroeders Cheeryble, in eene kleine villa van een der voorsteden woonde. Nicholas had een aangenamen maaltijd bij zijne patroons gehad, en kwam thuis, toen hij zijne moeder nog vond opzitten, om hem iets te zeggen. Terwijl Mrs. Nickleby bezig was hare muts op te zetten, begon zij: - ‘De menschen mogen er van zeggen wat zij willen - maar eene nachtmuts is toch zeer gemakkelijk, zooals je ook wel zeggen zoudt beste Nicholas! als je er bandjens aan wildet hebben, en ze als een fatsoenlijk christenmensch wildet dragen, in plaats van zoo boven op je hoofd. Je hoeft niet te denken, dat het onpassend of belachelijk is om een slaapmuts op te hebben, want ik heb uw vader en de eerwaarde heer predikant, hoe heet hij ook weer, die den dienst deed in die oude kerk met dat wonderlijke torentjen, waar de windwijzer eens is afgewaaid, juist een week voordat je geboren werd - ik heb hen dikwijls hooren zeggen, dat de jongelui aan de akademie zeer net op hunne slaapmutsen zijn, en dat de nachtmutsen van Oxford vooral beroemd zijn wegens sterkte en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deugdzaamheid, zoo zeer zelfs, dat zij er niet zonder slapen willen, en ik geloof dat het uitgemaakt is, dat deze heeren weten wat goed is.’ Als Nicholas daarna eenige bizonderheden omtrent den maaltijd heeft verhaald, verrast zijne moeder hem met de mededeeling, dat zij eens ernstig met hem spreken wil, daar hij nu een volwassen zoon is, welken zij haar vertrouwen kan schenken: - ‘Daar woonde eene dame in onze buurt’ - zeide Mrs. Nickleby - ‘terwijl ik van volwassen zoons spreek, komt het mij te binnen schieten - eene dame was in onze buurt, toen wij bij Dawlich woonden. Ik geloof, dat zij Rogers heette, ja ik geloof het zeker als het niet Murphy was, maar.... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- ‘Niemand kan ontkennen, dat hij een heer is, en dat hij de manieren en het voorkomen van een fatsoenlijk man heeft; ofschoon hij eene korte broek draagt en grijzen kousen. Misschien ia dit eene zonderlingheid, of is hij trotsch op zijne beenen. Waarom zou hij het niet zijn? De Prins-Regent was trotsch op zijne beenen, en Daniel Lambert, die zeer dik was, was ook trotsch op zijne beenen. Miss Buffin ook - maar neen, die niet’ - voegde Mrs. ‘Nickleby er bij, zich zelf korrigeerende - ‘die was trotsch op hare teenen, maar in den aard van de zaak is het toch gelijk!’ Nu vangt de allervermakelijkste geschiedenis aan van den heer naast de deur, die met komkommers en groenten over de heining werpt, waardoor Mrs. Nickleby zich aanvankelijk hoogst vereerd gevoelt. Als hij eindelijk zijn hoofd boven de heining vertoont en eene hoogst verwarde ontboezeming van zijn verliefd gemoed uitgalmt, gelooft Mrs. Nickleby, trots de duidelijke verzekering zijner bewakers, dat hij krankzinnig is, aan de volmaakte helderheid zijner rede. Zelfs later, als de oude dwaas zich door den schoorsteen laat afzakken en onverwacht zich bij de Nicklebys aanmeldt, laat de goede dame het zich niet uit het hoofd praten, dat die heer met zijne korte broek en grijze kousen een uitmuntend goeden smaak bezit. Ik aarzel niet te verklaren, dat Mrs. Nickleby eene der allergelukkigste scheppingen van Dickens mag genoemd worden - eene dier gestalten, welke met Samuel Weller aan 't hoofd, het meest hebben bijgedragen, om Charles Dickens onder de grootste letterkundige vernuften van deze eeuw eene eereplaats toe te kennen. Kate Nickleby is een even kloek en hartig jong meisjen, als haar broeder een flink en uitmuntend jongmensch is. Dickens is rijk aan zulke beminnelijke jonge dames, als de zuster van Tom Pinch, als de nicht van Mr. Jarndyce, zullen bewijzen. Zij verspreiden een frisschen stroom van poëzie te midden der pozitieve naturen en schurkachtige egoïsten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder deze komt eene eerste plaats toe aan Ralph Nickleby. Hij is de type van den koudbloedigen, gewetenloozen woekeraar. Hij veracht Nicholas om zijn kordaat en edelmoedig karakter, en na hem eerst met Dotheboys-Hall te hebben bedrogen, verklaart hij hem openlijk den oorlog. Hij bestraft Mrs. Nickleby, omdat zij gestadig huurkoetsen neemt, hoewel zij arm is, hij noodigt Kate bij zich aan tafel, om een rijk kliënt, dien hij plundert, Lord Verisopht, een aangenamen middag te verschaffen, hij gebruikt Newman Noggs, een ongelukkigen man, door hem geruïneerd, als kantoorbediende en boodschaplooper, en allen te zaâm snauwt hij af met zijne onveranderlijke, dagelijksche nurkschheid. Een hard en brutaal karakter als Ralph Nickleby - eene echt angelsaksische type, waarvan Duitschland en Nederland echter nauwe bloedverwanten hebben aan te wijzen - was Dickens met zijne gevoelige, humane en bepaald filanthropische richting een gruwel, vandaar dat hij dikwijls zulke hoekige en harde naturen laat optreden, om ze aan de algemeene verachting prijs te geven. Zijn geheel kerstverhaal: ‘A Christmas Carol’ is aan deze taak gewijd, gelijk later Carker in Dombey, de Murdstones in Copperfield, Gradgrind in Hard-Times slechts variatën, maar meesterlijke variatiën zijn op het thema van Ralph Nickleby en Ebenezer Scrooge. In de geschiedenis van Ralph Nickleby komt nog eene bladzijde, die met den ontzettenden ernst der indrukwekkendste tragoedie den lezer meesleept - de gebeurtenis van Ralphs laatsten levensdag. De fijne beschrijving van al wat er in het gemoed van den schurk omgaat, gedurende de jongste oogenblikken zijner vertwijfeling, herinneren aan de groote gaven, die Fagins terechtstelling en wanhoop beschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ralph heeft het ergste vernomen. Zijne schurkenstreken met Squeers brengen hem in gevaar, zijn fortuin heeft een gevoeligen slag gekregen door het plotseling verlies van tienduizend pond, hij weet bovendien, dat de arme, vervolgde Smike zijn eenige, eigen zoon was geweest, dat deze in de armen van den gehaten Nicholas was overleden - hij duizelt, werpt de lamp om bij de gebroeders Cheeryble, waar hij alles vernam en sluipt het huis uit. Met enkele trekken, aan den dichter ontleend, herinner ik Ralphs dood: - ‘Hij tastte als een blinde voor zich uit, en zag dikwijls om, toen hij weg liep, alsof hij gevolgd werd... De nacht was donker, een koude wind blies de wolken in ijlende snelheid voort. Daar was een zware, zwarte massa aan de lucht, die hem scheen te volgen; zij deelde niet in de wilde jacht der anderen, maar bleef langzaam achter en gleed zwart en onheimelijk voort. Dikwijls zag hij naar die wolk om, en meer dan eenmaal bleef hij stilstaan, om haar te laten voorbijgaan, doch als hij voortging, was zij weer achter hem, somber en traag, als eene begrafenisstoet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangestoken en lachte even als de man, die naast hem stond en hem aankeek. Toen die troep voorbij was, zag hij met nieuwe belangstelling naar het kerkhof, want hij bracht zich te binnen, dat de lui, die den zelfmoordenaar gezien hadden vóór diens dood, hem in een vroolijken bui verlaten hadden, en hij herinnerde zich hoe vreemd dat aan hem en de andere leden van de jury destijds had geschenen.’ Zoo gaat het voort. Eene daemonische hallucinatie maakt zich van den schurk meester, en drijft hem tot zelfmoord. Hij denkt gestaâg aan den zelfmoordenaar van het kleine kerkhof, aan zijn dood gewaanden zoon Smike, die in Nicholas' armen gestorven was, - nog eens ziet hij de zwarte wolk, die hem buiten vervolgde, boven zijn huis zwevend. Hij balt de vuist tegen den donkeren hemel, grijpt een bundel touw en hangt zich aan een ijzeren haak van een zolderbalk op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XV.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerst verschijnt de klerk van Ralph, Newman Noggs, een slachtoffer van des woekeraars schraapzucht, daar Noggs eenmaal een man van vermogen geweest is, en door lichtzinnigheid en goed vertrouwen, voorts door eene zeer sterke neiging voor bier en alkohol tot den bedelstaf is gebracht. Noggs bezit eenige zonderlingheden, draait zijn lichaam in duizend bochten, draagt een zeer armoedig versleten jasjen, bijna zonder knoopen, maar blijkt een uitmuntend hart te bezitten, daar hij Nicholas waarschuwt voor zijn schelmschen oom en hem gedurende het gantsche verhaal met de hartelijkste vriendschap bijstaat. Een tweede persoon uit de onmiddellijke omgeving der Nicklebys is Miss La Creevy, de goedhartige, kinderlijke miniatuurschilderes met hare gele muts, die Mrs. Nickleby kamers verhuurd had en eene vriendin der familie blijft, tot zij onverwacht met Tom Linkinwater in 't huwelijk treedt, 't welk Mrs. Nickleby haar nooit wilde vergeven. Slechts in 't voorbijgaan maakt Kate Nickleby kennis met Madame Mantalini, de eigenares van het modemagazijn, waar Ralph zijne nicht eene plaats bezorgt. Madame Mantalini blijkt een allerijdelst dametjen te zijn, 't welk zich in haar huwelijk met Mr. Mantalini zeer verblijdt, tot zij ontdekt, dat deze waardige heer geene andere bezigheden ter hand neemt, dan het geld te verteren, 't welk zij met haar modemagazijn verdient. De heer Mantalini - oorspronkelijk Muntle - leeft van zijn zwartgeverfde en fraai gekrulde ‘whiskers’, draagt een weidsch morgentoilet, turksche broek, groene pantoffels, roode das, reusachtige ketting aan zijn uurwerk. Hij snoeft op de gravinnen, die hij had kunnen huwen, grijpt een broodmes om zich te dooden, als het uitkomt, dat hij zijne vrouw heeft geruïneerd - en eindigt met een kwaad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijf uit eene achterbuurt in de affaire van mangelvrouw bij te staan. Tot de vrienden van Newman Noggs behoort de familie Kenwigs, waarmede Nicholas kennis maakt, zoodra hij Dotheboys Hall heeft verlaten. De beschrijving van den familiekring der Kenwigsen behoort tot het beste wat Dickens als genre-schilder van het engelsche burgerleven heeft bewerkt. Met het gezin der Wardles op Manor-farm uit Picwick vangt hij de rij dier uitstekende en verkwikkelijke engelsche binnenhuizen aan, waardoor hij zich vooral in zijn vaderland zoo populair heeft gemaakt, met de familie Kenwigs vervolgt hij deze taak op schitterende wijze, later in zijne Kerstsprookjens en korte vertellingen tot vreugde van oud- en jong-Engeland zoo meesterlijk voortgezet. De Kenwigs wonen in eene stille, maar weinig voorname straat bij Golden Squaren in een groot huis, waarvan zij alleen eene verdieping hebben gehuurd. De rest is door allerlei huurders, onder anderen door Newman Noggs ingenomen, die een armoedig vlieringkamertjen heeft. Mr. Kenwigs is ivoordraayer, zijne vrouw bezit voorname familie, daar haar oom eene betrekking heeft bij eene drinkwaterleiding-maatschappij, zij boezemt de geheele buurt ontzag in, omdat hare beide oudste dochtertjens tweemaals 'sweeks ter dansles gaan en blauw zijden lint in de vlassige vlechten dragen. Op den gedenkdag van Mrs. Kenwigs trouwdag heeft zij eenige vrienden gevraagd en ontvangt ze in eene nieuwe japon. Het partijtjen is allervermakelijkst geschilderd - wij hebben er ten onzent een pendant van in de aangekleede boterham, welke de goede tante Stastok ter eere van neef Hildebrand aan de familiën Van Naslaan en Dorbeen voorzet. Beide genrestukjens zijn van 1839. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gezelschap bij de Kenwigsen is zeer deftig. Vooreerst de dame, die de nieuwe japon gemaakt had, en die haar achterkamer had afgestaan voor den jongsten telg van 't gezin, waar deze door een loopmeisjen werd opgepast. Dan kwam de oom, die kollekteur was bij de drinkwaterleiding-maatschappij, Mr. Lillyvick, een klein manneken met een gezicht van palmhout, nog een vijftal heeren en dames, en eene groote kunstenares, Miss Petowker, de dochter van een lampenopsteker aan een theater, die zoo fraai kon reciteeren als mevrouw Dorbeen. Daarenboven kwam Newman Noggs van zijn zolderkamertjen, in hoedanigheid van ‘dien heer, die zooveel verloren had.’ Het gezelschap speelt een allegaartjen, waarbij Mr. Lillyvick wint en zet zich om een tafel, waarop kippen, varkensvleesch en een appeltaart verschijnen - een engelsch avondeten, vrij wat versterkender, dan de boterhammen en evenveeltjens van Tante Stastok. Behalven eenig druk vragen om schoone vorken en messen, 'twelk Mrs Kenwigs somtijds benauwt, loopt alles tot dus ver uitmuntend af. Het gezelschap schuift daarna op engelsche wijze bij het vuur, om koude of warme punsch te drinken, waarbij het gesprek op het echtelijk geluk van de gastvrije familie valt. De oudste dochter van 't gezin, Morleena genaamd, danst voor het gezelschap, en Miss Petowker stemt er in toe, om ‘de Begrafenis van den Bloeddrinker’ te reciteeren. De plotselinge komst van Nicholas, die met Smike uit Dotheboys Hall naar Londen is geloopen, doet Newman Noggs, wien hun bezoek geldt, uit het feestvierend gezelschap verdwijnen, nadat hij tot groote mortifikatie van Mr. Lillyvick een dampend glas met warme punch van de tafel heeft meegenomen. Hierdoor wordt de rust en het genoegen der Kenwigsen verbroken. De heer Lill- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
yvick neemt deze onverwachte gebeurtenis zeer kwalijk - men had hem het glas punch ontstolen! De angst der familie is ontzettend - de erfoom is ontevreden, hij zal Morleena niets nalaten. Met ontzettend veel moeite wordt Mr. Lillyvick genoopt zich met den gastheer te verzoenen - en verzekert hij, dat hij toch in geen geval Morleena om dit misverstand zou hebben onterfd. Daarbij komt een erger ongeluk. De jongste spruit in het bovenvertrek begint te schreeuwen, daar het loopmeisjen in slaap gevallen was en haar hair gezengd had aan het nachtlicht. Nicholas redt het kind, en komt zoo met de Kenwigsen in aanraking, die in eene onbeschrijflijke verwarring verkeeren, te midden van welke de heer kollekteur Lillyvick Miss Petowker achter de deur verschillende reizen omhelst. Na zoovele wederwaardigheden eindigt de avond. Later vernemen wij nog, dat Kenwigs in zijne verwachting op de erfenis van Oom Lillyvick deerlijk wordt teleurgesteld door een huw elijk van dezen waardigen man met Miss Petowker, doch daar deze belangwekkende kunstenares met een kapitein op pensioen wegloopt, en daarbij vier en twintig pond en de zilveren lepeltjes van Lillyvick meeneemt, wordt de verzoening met de Kenwigsen ten laatste weder getroffen. In het voorbijgaan merken wij nog op, dat er onder de incidenteele personen uit de Nickleby een lid van het Parlement voorkomt, Mr. Gregsbury, die Nicholas tot zijn sekretaris wil aanstellen, als hij voor een allerellendigst loon zijne redevoeringen wil bewerken, eene persiflage, die aan Dickens' snelschrijverstijd herinnert. Aangenamer is een tweede genre-schilderij, waarin het tooneelgezelschap van den heer Vincent Crummles wordt voorgesteld. Bij den zeldzamen rijkdom van allerlei figuren is zeker het personeel van dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tooneelgezelschap wel de zeldzaamste en onderhoudendste groep uit den gantschen Nickleby. Dickens had een zwak voor het tooneel, voor clowns en grappenmakers - wij stipten het reeds aan - doch nergens heeft hij in eenig later verhaal iets van hun leven en streven verteld, dat vergeleken kan worden met het tooneelgezelschap van Mr. Vincent Crummles. Daar hij de londensche kleine en groote schouwburgen kende, en men er zijne romans dramatizeerde, had hij gelegenheid in overvloed de zonderlingste verschijnselen in de engelsche tooneelwaereld waar te nemen. Hij deed er thands zijn voordeel mee, en ondernam de schildering van een troep akteurs en aktrices, welke hij in Portsmouth doet optreden. Mr. Crummles vestigt zijne bizondere aandacht op Smike, wiens holle magerheid hem uitstekend geschikt zoude maken, om als apotheker in de “Romeo and Juliet” te verschijnen. Nicholas zou de stukken arrangeeren en zelf optreden, - reeds aanstonds vraagt Crummles hem, of hij geene kans ziet, om een stuk te maken, waarin een pomp en twee waschtobben voorkomen, daar hij zoodanige voorwerpen zeer goedkoop had gekocht. Weldra worden Nicholas en Smike op het theater te Portsmouth gebracht, waar zij hunne illuziën over schouwburgen en tooneelen aanstonds verliezen door het treurig en verlaten voorkomen van de dekoratiën en de leege zitplaatsen bij daglicht. Daar worden zij voorgesteld aan Mrs. Crummles, de groote tragédienne, met breede handen en grafstem; daar leeren zij het wonderkind kennen, het dochtertjen van den direkteur, 'twelk in balletten optreedt, en nu in papillotten en slordige kleeding eene kleine repetitie houdt met een vrij onoogelijk heer, 'twelk alles een verrukkelijk klein divertisse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ment zal vormen. Daar wordt Nicholas verder voorgesteld aan den danser van 't gezelschap: Mr. Folair, die hem dadelijk toefluistert, dat het wonderkind een humbugkind is: daar drukt hij de hand van Mr. Lenville, die de eerste rollen in het treurspel vervult, een somber jonkman met een groenen rok, eene blauwe broek en een geruit overhemd. Daar leerde hij het damespersoneel kennen: Miss Snevellicci, die altijd voor haar benefiet een pagesrol koos, waarin zij met eene korte broek van blauwe zijde kon optreden, Miss Bravassa, wier portret te koop hing, als zij hare groote rollen speelde, Miss Belvawney, eene tragische figurante, die in witte zijden hozen achter Mrs. Crummles liep, en Mrs. Grudden, die voor souffleur, bureaulist en alle mogelijke andere baantjens optrad. De moeite, door Nicholas aan zijne vertaalde stukken besteed, als hij al dit volkjen eene rol moet geven, als hij Smike moet dresseeren, en zelf als jeune premier optreedt - is met onuitputtelijke goede luim beschreven. Vooral is de uit-een-zetting van de verschillende dramaas, die Nicholas ziet spelen, allerkoddigst, en zeker is er geen stof voor een smaakvol humorist nog op dit oogenblik dankbaarder dan het uitvoerig verhaal van wat op een klein tooneel in de provincie wordt vertoond. De eerste avond in den schouwburg te Portsmouth door Nicholas gesleten, en het benefiet van Miss Snevellicci mogen het staven. Nicholas stemt er in toe, om in gezelschap van het wonderkind en Miss Snevellicci bezoeken te brengen aan de beschermers der kunst te Portsmouth, als deze laatste kunstenaresse haar benefiet zal geven. De beschrijving van de kamer der aktrice alleen is een meesterstuk van detail-teekening, niet het minst het album, waarin de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunstenares al de gunstige beoordeelingen van provinciale bladen omtrent haar spel heeft overgenomen, en het onverstaanbare epigram: ‘Sing, God of Love, and tell me in what dearth
Trice-gifted Snevellicci came on earth,
To thrill us with her smile, her tear, her eye,
Sing, God of Love, and tell me quickly why.’
Schoon zij zich verstoord houdt, dat Nicholas deze vleyerijen heeft gelezen, neemt zij echter recht dapper zijn arm aan, en gelukt het hun een klein aantal kunstbeschermers tot het nemen van plaatsen over te halen. Nicholas' sukces is buitengewoon. In de eerste tien minuten, na de opening van het bureel op den benefietavond, ontving Mrs. Grudden vijftien shillings. Bij het optreden van Miss Snevellicci werden er kransen geworpen, waarvan een op de voetlichten valt, en de ander om den hals van een oud heer in den bak terecht komt, die zoo ingespannen naar het tooneel staart, dat hij onbewust blijft van de eer hem te beurt gevallen. Later wordt Nicholas met Miss Snevellicci teruggeroepen en is zijn roem voor goed gevestigd. Eene allergrappigste epizode uit Nicholas' tooneelleven is de dag, waarop Miss Petowker, die zich aan het gezelschap van Mr. Vincent Crummles heeft verbonden, in het huwelijk treedt met den zestigjarigen Mr. Lillyvick, den erfoom der Kenwigsen. Het gedrag, de taal, de houding der bruid is uit eene onuitputtelijke serie van dwaasheden saâmgesteld. Zij heeft vier bruidsmeisjens onder de aktrices gekozen, onder anderen het wonderkind, 'twelk geheel in een priëel van kunstbloemen verborgen zit, terwijl Miss Ledrock - eene aktrice - zich had opgeschikt met eene broche van reusachtigen omvang, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarop het portret van een onbekend officier, en Miss Snevellicci een groote menigte valsche juweelen droeg. Vincent Crummles had zich gekostumeerd als een tooneelvader met een pruik en een paarschen rok uit eene vorige eeuw. Hij toonde zich geweldig ontroerd en snikte. De processie door de kerk werd met tooneelstap volbracht, en alles loopt naar genoegen af. Eene andere epizode, even vóór het vertrek van Nicholas uit Portsmouth, bevat de geschiedenis van zijn gevecht met Mr. Lenville, den treurspelheld, die uit jaloerschheid Nicholas voor den neus wil knippen, maar door den kordaten jonkman met een oorveeg over het tooneel wordt geworpen. Onderhoudender echter is het afscheid, door den jongen Nickleby en zijn vriend Smike van het tooneelgezelschap des heeren Vincent Crummles genomen. De waardige direkteur is wanhopend, maar stelt Nicholas toch voor, om drie malen voor het laatst op te treden, en zoo mogelijk een komiesch lied tot afscheid te zingen, gezeten op Mr. Crummles' poney. Daar Nicholas zich daartoe niet laat vinden, stelt deze een ander program op, en geniet onze held een afscheid-partijtjen bij Miss Snevellicci, waarbij vader en moeder van de jonge kunstenares optreden. Miss Snevelliccies papa is een beroemd figurant uit Londen, die voor zijne statige houdingen bekend is, Miss Sneveliccies mama eene danseres, die oud begint te worden. Het echtpaar Lillyvick, van de huwelijksreis teruggekeerd, woont het festijn bij. Oesters, sausijzen en gebakken aardappelen maken het onthaal uit. Nicholas is de held van den avond, en wordt aan alle zijden omringd door de famillie Snevellicci. Een toast van den vader op zijn aanstaand vertrek, noopt de dochter zich weenend in een alkoof te gaan verbergen - waarop Mr. Snevellicci, die den eersten graad zijner dronkenschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bereikt, blijkbaar twist begint te zoeken. Daar zij echter spoedig met de andere dames terugkomt, valt Mr. Snevellicci in een anderen graad van dronkenschap, en wordt hij verliefd op alle dames in het gezelschap. De verontwaardiging van Mr. Lillyvick, als de figurant zijne echtgenoot omarmt, het gevecht, dat nu volgt, de tusschenkomst van Nicholas, de zegepraal van Mr. Snevellicci, daar de voormalige Miss Petowker haren man bestraft - dit alles is met zoo allervroolijkste stemming beschreven, dat men het telkens van nieuws kan overlezen, zonder het ooit moede te worden. Doch niet alleen in deze gezellige kringen van bescheiden kunstenaars voert ons de dichter. Nicholas en Kate hebben het ongeluk ook met een paar leden der ‘nobility’ in aanraking te komen. Gedurende den maaltijd bij Ralph wordt Kate voorgesteld aan twee edellieden, Lord Frederick Verisopht en Sir Mulberry Hawk. De eerste is een gedachteloos verkwister, de ander een panier-percé, die er zich er op toelegt jonge edellieden te ruïneeren. Dat Dickens niet zeer gunstig over de engelsche aristokratie dacht, is een bekend feit, en wordt allereerst gestaafd door de verschijning van deze beide edellieden, waarnaast nog een paar akolythen staan, Mr. Pyck en Mr. Pluck, die een koor vormen, om de aardigheden van den jongen lord toe te juichen. Dit viertal vervolgt de arme Kate Nickleby, zoo spoedig de laagheid van heur oom haar aan deze lichtmissen heeft doen ontdekken. Zij ontmoeten haar overal, nadat Ralph hun heeft meêgedeeld, dat zij gezelschapsjuffrouw geworden is bij zekere Mrs. Wititerly. Deze Mrs. Wititerly is op zich zelve tevens eene dier alleramuzantste figuren, waarin de Nickleby zoo rijk is. Eene door en door zelfzuchtige vrouw, die tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofdonderwerp van hare gedachten en gesprekken zich zelve en hare uit den duim gezogen kwalen gekozen heeft, die in vele cierlijke houdingen zich over de sofa uitstrekt, en eene gezelschapsjuffrouw noodig heeft, om iemand te kunnen kwellen en zich te doen voorlezen - zoodanig is de echtgenoote van den kinderloozen Mr. Wititerly, die bij alle aanvallen van de gewone krankheden zijner gemalin steeds uitroept, dat zij lijdt aan eene te groote ziel voor haar lichaam en oogenblikkelijk den beroemden arts der fatsoenlijke familiën Sir Tumley Snuffim doet ontbieden. Dewijl Mrs. Wititerly evenwel eene incidenteele figuur is, keeren wij tot de beide jonge edelen terug. Daar de vervolging dier heeren het arme jonge meisjen tot de uiterste vertwijfeling brengt, doet Newman Noggs Nicholas uit Portsmouth terugkomen, waarop het toeval hem in tegenwoordigheid van Sir Mulberry Hawk brengt. Het noemen van zijner zusters naam op honende wijze doet Nicholas opstuiven en daar de edelman volstrekt geene aandacht op het verzoek van den jonkman slaat, om adres en naam, volgt eene hevige worsteling, waarbij Sir Mulberry ernstig gewond wordt. Lord Frederick Verisopht kiest eenigszins party voor Nicholas en belet, dat zijn vriend op eene laaghartige wijze wraak zoekt. Sir Mulberry blijft met een gebroken been maanden ongesteld, en trekt naar het vasteland om genezing. Als hij dan op nieuw zijne wraak aan Nickleby zoekt te koelen, treedt de jonge lord tusschen beide en vangen zij aan te twisten. Dit verschil wordt eerst bijgelegd, doch des avonds ontbrandt de strijd op nieuw in een speelhuis, als Sir Mulberry den naam der Nicklebys door het slijk sleept. De jonge lord, door wijn opgewonden en zijn drift niet meester, slaat zijn vriend en parasiet in 't gelaat. Een duel is onvermijdelijk. Twee sekondanten: Mr. Westwood en Kaptein Adams worden uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoodigd de zaak te regelen. Men besluit er onmiddellijk gevolg aan te geven. De beschrijving van een duël behoort zeker tot de meest alledaagsche dingen in den roman onzer eeuw. De fransche roman heeft ze bij honderdtallen. Dramatische, tragische, zelfs daemonische duëls zijn aan fransche pennen ontvloeid. Dickens heeft maar eene enkele reize een duël verhaald - de strijd tusschen Haredale en Chester in de Barnaby Rudge is geen tweegevecht, maar een strijd op leven en dood tusschen twee doodvijanden zonder getuigen. Men vergelijke echter om het treffend kontrast, hoe Dickens zich van deze taak kwijt, en hoe een fransch kunstenaar van naam ons een fransch duël vertelt. Ik kies den eenigen naam, die een weinig beroemd geworden is onder de menigvuldige celebriteiten van verdacht allooi uit het treurige tweede keizerrijk der Bonapartes; ik kies Gustave Flaubert, den auteur van Madame Bovary. In zijn laatsten romanGa naar voetnoot1) wordt zeer uitvoerig van een duël gesproken. Twee jongelieden, de held van het boek, Frédéric Moreau, en een jong edelman, de Vicomte de Cisy krijgen twist over eene dame. Als gewoonlijk kiezen beiden partijen het nu verwoeste Bois de Boulogne tot kampplaats. De Vicomte is niet op zijn gemak - de lezer is echter door geen enkel antecedent er op voorbereid, dat hij een lafaard is. De auteur vangt nu zijne beschrijving aan: - ‘De hemel was blauw - men hoorde soms in de struiken een konijn ritselen. Bij het omslaan eener laan zagen zij eene vrouw in een katoen jak, die met een kieleman sprak, en in de groote laan onder de kastanjeboomen lieten lakeyen in mouwvest hunne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paarden op en neer stappen. Cisy herinnerde zich gelukkiger dagen, als hij op zijn fraayen schimmel, de lornjet in het oog, naast het portier der calèches reed; deze herinneringen verdubbelden zijn angst, een onleschbare dorst kwelde hem; het gegons der muggen vermengde zich met het kloppen zijner polsen; zijn voeten stuitten in het zand; het scheen hem, dat hij reeds zeer langen tijd had geloopen.’ 't Is niet te ontkennen, dat deze teekening als letterkundige schepping uitmuntende verdiensten heeft. In het beschrijven van détails komt dit realisme Dickens zeer nabij. Maar de auteur windt er zich volstrekt niet bij op, hij noteert alles met de nauwkeurigheid van een procesverbaal, en schijnt even verwonderd over de lafheid van den Vicomte de Cisy, die geheel onvoorbereid was, als de lezer zelf. Dickens' schets van het tweegevecht tusschen Sir Mulberry en Lord Verisopht is van geheel andere natuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het duël grijpt onmiddellijk na de oneenigheid plaats. Kaptein Adams en Lord Frederick rijden aanstonds uit de speelzaal naar het terrein. Zichier de woorden van den dichter: - Welk een kontrast, toen zij op straat kwamen, met het tooneel, 't welk zij juist verlaten hadden. De dag begon aan te breken. In plaats van het flikkerende, gele kunstlicht kwam het heldere, zacht glanzende morgenlicht; in plaats van eene heete benauwde atmosfeer, vervuld met den walm van uitgaande lampen, van stof en lichtmisserij, de vrije, frissche, gezonde morgenlucht. Doch voor het koortsachtig hoofd, waarover die koele lucht blies, scheen zij beladen met wroeging over den slecht gebruikten tijd en over zooveel verzuimde gelegenheden. Met kloppende aderen, brandend gelaat, ontstoken oogen, verwarde, onsamenhangende gedachten, scheen het hem of dit daglicht een verwijt voor hem was, en huiverde hij terug voor de zon, om zijne schande en schaamte te verbergen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderscheid tusschen de twee tafereelen is zeer belangrijk. Gustave Flaubert bleek ons een uiterst nauwkeurig realist, alles opmerkende, wat in de natuur en in het gemoedsleven plaats grijpt, zonder eenigen hartstocht aan den dag te leggen voor de onderwerpen, die hij behandelt. Charles Dickens treedt te voorschijn als niet minder nauwkeurig teekenaar, zelfs is de schildering van de stemming des jongen lords inniger en degelijker dan de daarmeê overeenstemmende beschrijving van de bedremmelde houding des franschen vicomte. Maar Dickens legt in alle uitwendige verschijnselen iets van zijn veerkrachtigen humoristischen geest, Flaubert kopiëert zonder eenige aandoening. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die zelfde jonge dame las, toen zij tien jaren oud was, de ‘Nicholas Nickleby’, 's morgens, 's middags, en 's avonds, en begon hem aanstonds van nieuws, als zij hem uitgelezen had. Stoffelijk was het sukces niet minder groot. Theodore Taylor bericht, dat de schrijver als honorarium de som van £ 3000 heeft genoten - doch belangrijker was de indruk door het nieuwe werk bij het publiek te weeg gebracht. De verontwaardiging over den toestand van het lager onderwijs in Yorkshire was algemeen - eene verontwaardiging, die, weldra door de pers alom verspreid, eene publieke opinie vormde, en eerlang een heugelijk feit op staatkundig gebied ten gevolge had: - ‘The Industrial School Act.’ Doch ook de schuldige schoolmeestersbent van Yorkshire deed van zich hooren. Dickens verhaalt het zelf reeds in de voorrede van 1839. Vele dezer heeren beweerden, dat zij geportretteerd waren. Een van hen, die dacht, het origineel voor Sqeers geleverd te hebben, raadpleegde een knap advokaat, of men niet eene aanklacht wegens hoon en laster tegen Dickens zou kunnen instellen. Een ander beweerde, dat hij een reis naar Londen zou maken, om zijn letterkundigen fotograaf af te ranselen. Een derde eindelijk verhaalde in een dagblad van het platte land, hoe hij zich volkomen goed herinnerde eens een bezoek te hebben gehad van twee heeren, waarvan de een een gesprek met hem aanknoopte, en de ander zijn portret schetste. Merkte men al op, dat hij twee oogen had, dat Mr. Squeers in het verhaal maar op éen oog mocht roemen - al zijne vrienden en buren verklaarden, dat de gelijkenis zeer sterk was. De satyre had alzoo uitmuntend gewerkt. Men heeft het den dichter onzer dagen, inzonderheid den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
romandichter, tot een verwijt gemaakt, dat hij figuren schiep, die op een hair na overeenstemden met een individu, 't welk men met naam en toenaam wist aan te wijzen. De Squeersen in Engeland hebben even luid om wraak geroepen, als de Stastokken en de Kegges in ons Nederland. Te vergeefs. De romandichter - inzonderheid Dickens - schilderde, na eene gantsche klasse van lieden nauwkeurig te hebben bestudeerd, en ving toen aan een enkelen type voor het gantsche ras te doen optreden. Dit is de eenige, koninklijke weg voor den waarachtigen kunstenaar, en dat hij op dien weg luisterrijke lauweren kan winnen, staaft juist de populariteit van beide geschriften, bewijst de eerbied, welken de werken van Dickens en Hildebrand aan hunne tijdgenooten wisten in te boezemen. Nog een ander merkwaardig feit getuigt van den opgang door den Nickleby gewonnen. Onder het personeel van dit verhaal verschijnt een drietal, waarvan tot nog toe geene melding werd gemaakt. Ik bedoel de goedhartige tweelingen, welke Nicholas in hunne bescherming namen, het broederpaar Cheeryble en hun boekhouder Tim Linkinwater. Van dit drietal te zwijgen, terwijl eene waardeering van den gantschen Nickleby beproefd wordt, zou van grove onachtzaamheid getuigen. Voor er dus gewaagd wordt van het nieuwe feit, 't welk het sukces dezer schepping komt bevestigen, wenden wij ons kortelijk tot dit uitmuntend drietal. De beide breeders Cheeryble verschijnen in hun eigenaardig kostuum, toegeknoopten blauwen rok, wijde, witte das, grijze broek en slobkousen. Hun goelijk gelaat met schranderen glimlach verheugt ieder, die ze ontmoet. Nadat Nicholas ben bij toeval heeft leeren kennen, is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn fortuin gemaakt. Bij het eerste binnentreden van het kantoor, vertoont zich de dikke boekhouder Tim Linkinwater met zijn zilveren bril, zijn gepoeyerd hoofd en zijn net afgeschuyerden rok, die den heer Cheeryble bericht, dat Mr. Trimmers bij zijn broeder is met eene inteekeningslijst voor eene weduwe met zes kinderen, wier man dien morgen in het dok door den val van een kist met suiker was gedood. Aanstonds verzoekt Broeder Charles, dat hij ook moge teekenen op die lijst, en doet Tim een cheque van twintig pond gereed maken. Daarna verschijnt Broeder Ned, in alles, stem, kostuum, welwillendheid, volmaakt gelijk aan Broeder Charles, schoon iets korpulenter, en als Nicholas aan hem wordt voorgesteld, zegt Broeder Charles, dat men hem zijne geschiedenis niet moet doen herhalen als een bedelaar, waarop de goedhartige man zich zelf van die taak kwijt. Beide broeders beraadslagen nu, of zij het leven van hun boekhouder niet aangenamer kunnen maken, daar zij, schoon zij aan diens moeder en zuster een jaargeld hebben geschonken, nog lang niet genoeg voor hem gedaan hebben. Bij alles, wat zij zeggen en doen, spreekt de zeldzaamste humaniteit en de voorbeeldigste edelmoedigheid, terwijl zij zich voortdurend herinneren, dat zij als arme zwervelingen barrevoets binnen Londen gekomen zijn, en eerst langzaam hun fortuin gemaakt hebben. Nicholas is zoo getroffen door deze ongewone rechtschapenheid, dat hij gedurig een traan in zijn oog voelt trillen. Tim Linkinwater is de waardige boekhouder van dit edele tweetal. Als men hem meer vrijen tijd en eene vakantie voor uitstapjens wil geven, verzet hij er zich ten sterkste tegen. Hij wil niet later op het kantoor komen, daar hij reeds vier-en-veertig jaren de boeken der gebroeders Cheeryble heeft gehouden, daar hij elken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
morgen om negen uren de brandkast heeft ontsloten, en elken avond om half elf uren de ronde geeft gedaan, om te zien of alles in orde was, behalven op buitenlandsche postavonden en dan om twintig minuten vóór twaalven. Hij wil zijn zolderkamertjen niet verlaten, waar hij al dien tijd geslapen heeft, en waar hij nog hetzelfde scheerkistjen heeft staan met dezelfde vier bloempotten, die hij medebracht, toen hij kwam bij ‘Cheeryble Brothers’ en verzoekt met haperende stem - ook in dit kamertjen te mogen sterven. De gelukkige dagen voor de familie Nickleby breken na de kennismaking met Gebroeders Cheeryble aan. Zij krijgen een klein buitentjen voor eene geringe som te huur van de goede tweelingen, die bevreesd zijn hen met te veel verplichtingen te overstelpen en er hen daarom niet gratis laten wonen. Nicholas bekomt eene plaats met honderd twintig pond salaris op hun kantoor en verwondert zich over de stiptheid en buitengewone nauwgezetheid van den boekhouder Timotheus Linkinwater, in alles zoo geregeld als een klok; gewoon elke bezigheid op bepaalden tijd te doen, en aan ieder klein voorwerp zijne eigene kleine plaats aanwijzende, welke het nimmer overschrijden mocht. Als Nicholas de geheimen van het italiaansche boekhouden in veertien dagen heeft doorgrond - op de Hoogere Burgerschulen ten onzent schijnen weinig Nicklebys voor te komen - als dit gewichtig oogenblik gekomen is, verzoekt hij den boekhouder aan het werk te mogen gaan. Tim Linkinwater durft hem slechts zeer noode het journaal en het grootboek toe te vertrouwen, en verkeert in duizend angsten, als Nicholas, zonder op de kantoorkruk te gaan zitten, maar kloek aan het schrijven gaat. En terwijl juist de gebroeders Cheeryble binnen komen, wenkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij hen toch stil te blijven staan bij de gewichtige gebeurtenis. Na eene pooze barst de vreugde van den ouden boekhouder los, daar Nicholas zijne groote B's en D's schrijft als hij, daar de jonkman op iedere kleine i een stip zit, en iedere t van een streep voorziet. Dikwijls had Tim Linkinwater zich bedroefd bij de gedachte, wie na hem de boeken van Cheeryble Brothers zou bijhouden - daar er geen solieder en fraayer boeken bestonden, dan die van de tweelingen, doch thands is hij gerust. Daar het de verjaardag van den braven boekhouder is, geven de gebroeders hun jaarlijksch diner. Des 's morgens ontvangt Tim eene gouden snuifdoos met een bankbiljet van tienmaal de waarde der doos, waarover hij geen woord mag zeggen. Precies kwart over vijven begint de maaltijd, welken Nicholas bijwoont en waarbij ook Tims zuster verschijnt, die doodsangsten heeft uitgestaan, daar de jongen, welken zij met hare muts in eene doos vooruitgezonden had, nog niet was gekomen - doch eindelijk vijf minuten vóór het begin van den maaltijd aan kwam rennen. Het onthaal is degelijk, maar boven alles het gezelschap der tweelingen alleraangenaamst. Zij herinneren den jarigen Tim Linkinwater, hoe hij vóór vijf-en-dertig jaren eens een minnebrief had ontvangen, en wekken het vroolijk gelach der gasten, - waaronder een van Tims oudste vrienden, - op als deze laatste beweert, dat er geen kwaad in stak. Er ontstaat tevens een oogenblik van ernstige aandacht, als Breeder Ned aan Broeder Charles herinnert, hoe zij tevens den sterfdag hunner moeder gedenken, en deze daarbij eenige hartelijke woorden aan hare nagedachtenis wijdt. De opgewekte stemming keert weldra terug, als de Grebroeders aan hun kortademigen bottelier last geven, eene flesch extra-fijnen wijn te brengen - om de gezondheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Tim Linkinwater te drinken. Eene kleine kibbelanj met den waardigen bottelier over het tijdstip, waarop de wijn werd afgetapt, 't welk blijkt te zijn geschied, twintig jaren na Tims komst op het kantoor, gaat de plechtige binnenkomst vooraf van den pakhuismeester, drie knechts, de keukenmeid en de werkmeid. Buigende, glimlachende en kleurende kwamen zij allen en nadat Broeder Ned, acht glazen gevuld had en een toast op Tim had ingesteld, trad de dikste der knechten te voorschijn, om eene aanspraak te houden en zijne meesters te danken. Daarna volgt een driewerf hoezee en verlaat het bedienden-gezelschap het vertrek in hooge verrukking. Later op den avond doet Tim aan Nicholas nog de vertrouwelijke mededeeling, dat die geschiedenis van het minnebriefjen waar was geweest, maar dat de jonge dame in quaestie te veel haast had gemaakt met trouwen, daar zij een ander hare hand had gereikt en dat hij op zijne kamer een damesportret bezat, 't welk verbazend veel op haar leek, en door hem, kort na haar huwelijk in een platenwinkel gekocht was voor vijfentwintig schillings, omdat het volkomen haar portret was. Op deze wijze blijven de gebroeders Cheeryble, en hun boekhouder Tim de goede geniussen van het boek tot aan het einde, wanneer zij met uitnemende kieschheid Nicholas en Madeline Bray, Kate en hun neef Frank Cheeryble, tot elkander brengen. Zij richten eenverzoek aan de familie Nickleby, om den volgenden dag bij hen den maaltijd te komen gebruiken. Tot groote verwondering van Mrs. Nickleby wordt de kleine Miss La Creevy niet vergeten bij deze uitnooding. De voorbereidselen, door Mrs. Nickleby voor dit diner gemaakt, zijn zeer omslachtig, maar de vriendelijkheid der tweelingen bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hare komst is zoo innemend, dat zij hare vlugheid van tong geheel verliest. De verrassing van het viertal jongelieden, als zij zich door de hartelijkheid der broeders vereenigd zien, als deze ze uit hunne tegenwoordigheid wegjagen, opdat zij vrijelijk kunnen spreken, als Tim Linkinwater zijn hof begint te maken aan de kleine schilderes Miss La Creevy, is een allergelukkigst tafereel. Aan dien laatsten maaltijd, welke het boek besluit, heeft er zich een genius van geluk en tevredenheid aan den gastvrijen haard der Gebroeders Cheeryble neergezet, terwijl Tim, zijne bedrijvige zuster, zijn vriend van het diner op zijn verjaardag en Miss La Creevy zoo uitgelaten vroolijk zijn, Nicholas en Kate zoo verrukt en dankbaar zwijgen, en de tweelingen elkander zulke innig vergenoegde blikken toewerpen, dat de oude knecht achter hun stoel iets vochtigs in zijne oogen wegpinkt. Aanstonds na het eindigen van den Nickleby rijst nu echter de bedenking, of de Gebroeders Cheeryble met hun boekhouder Tim Linkinwater niet al te zeer met het goede hart van den dichter zijn beschreven, zonder overweging of dergelijke karakters tot de mogelijkheden behooren. De opmerking werd herhaaldelijk gemaakt, gedurende den tijd, waarin het boek uitkwam - men helde er toe over dit drietal als eene fantazieschepping op te vatten, die meer voor des schrijvers edelen inborst, dan voor zijn doorzicht getuigde. Charles Dickens heeft daarop in een naschrift geandwoord en ronduit verklaard, dat: ‘er twee personen in zijn werk voorkwamen, die naar het leven geteekend waren.’ Hij ‘vervolgt: Het is opmerkelijk, dat de zoogenaamde waereld zoo lichtgeloovig is voor alles wat men als werkelijk geschied vermeldt, en zoo ongeloovig omtrent hetgeen in een roman voorkomt, en dat, terwijl men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het dagelijksche leven van den eenen mensch volstrekt geen fouten wil zien, van den anderen daarentegen niets als deugden roemt, men in den roman zeer zelden wil toegeven, dat eenig sterk geteekend karakter, hetzij goed of kwaad, binnen de grenzen der waarschijnlijkheid is gebleven. Hierom zal het aan hen, die belang stellen in dit verhaal, niet onverschillig zijn te weten, dat de Gebroeders Cheeryble werkelijk bestaan, dat hunne edele humaniteit, hunne milde liefdadigheid en rechtschapenheid geene schepping is van de fantazie des auteurs, maar eene realiteit, die hen dagelijks opwekt tot het oefenen van liefdadigheid (doorgaans heimelijk) in die stad, welke zij tot eer en roem verstrekken.’ Door deze bekentenis des schrijvers werd zijne letterkundige Verdienste eer geschaad dan gebaat, schoon er tevens bij uitkomt, met welk eene vreugde hij elk verschijnsel van edelmoedigheid onder zijne landgenooten waardeerde, en er zich meester van maakte voor zijn kunstwerk. Zijne openhartigheid berokkende hem echter groote moeyelijkheden, zoo als uit de voorrede van 1868 blijkt. Hij verklaarde, dat deze ongelukkige openhartigheid in zijn naschrift van 1839 hem vrij wat te doen had gegeven, daar hij ettelijke duizenden van brieven uit allerlei streken en klimaten, en door allerlei soort van lieden geschreven had ontvangen, waarin een verzoek om giften, bijdragen, of liefdadige hulp van de origineelen der Gebroeders Cheeryble werd voorgedragen. Hij verzekert, dat hij nooit met de Gebroeders in korrespondentie is geweest, maar dat, zoo men aan al die verzoeken had willen voldoen, men de Bank van Engeland had kunnen doen springen. En zie hier wat ik voor een sterk bewijs houd van den opgang dezer vertelling, daar al die duizenden in die verschillende hemelstreken den Nickleby hadden ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezen, ja zelfs het naschrift niet hadden overgeslagen. Theodore Taylor beweert, dat de origineelen voor de Gebroeders Cheeryble geleverd waren door de Gebroeders Grant, de rijke katoenspinners van Manchester, welke beide thands overleden zijn. - Dickens zegt in 1868 evenzoo: ‘De Gebroeders zijn nu dood.’ Wat hiervan zijn moge, de teekening der Cheeryble Brothers blijft eene allerweldadigste epizode, ware zij ook een portret. Een der karakteristieke trekken in Dickens' genie is zijne liefde voor alle verschijnselen uit het gemoedsleven, waarbij goedheid des harten uitstraalt. Een goed hart, eene edelmoedige hand, een welwillende glimlach waren zijne idealen van het zedelijke leven. In zijne Kerssprookjens komen zij talrijk voor - inzonderheid in ‘The Chimes’, waar Trotty Veck den handwerker een nachtverblijf aanbiedt, 'twelk Alderman Cute hem poogt te ontrooven. Hartelijkheid, minzaamheid bij ieder mensch van wat rang of talent ook op te merken, was zijn levensdoel; daarom waande hij alleen met zijn eigen goedhartig humeur alle kwalen der maatschappij te kunnen genezen, en had hij een grooten hekel aan Statistiek en Staathuishoudkunde. De reeds vermelde Alderman Cute is eene personifikatie van alle zijne grieven tegen de Economie Politique, zijne Hard Times breidden dit thema nader uit, waarbij het niet ontbreekt aan schimpscheuten op de termen der wetenschap, inzonderheid op het woord ‘surplus-population.’ Daar is een krachtig argument in al dit streven voor Dickens' eigene dichterlijke edelmoedigheid; voor zijne wetenschappelijke scherpzinnigheid echter pleit deze verbolgenheid op sommige woorden of leerstukken zonder goed gevolg. In Dickens mag men daarom den schepper der Gebroeders Cheeryble nooit vergeten, en mocht hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich zelfs oppervlakkig verzetten tegen de beproefde uitkomsten der wetenschap, men zie nimmer over 't hoofd, dat hij met zijne schildering van nobele menschenmin, als bij Cheeryble Brothers, als bij den ouden Jarndyce, bij Captain Cuttle, bij Tom Pinch, bij den Schoolmeester in Nelly, bij Joe Gargery en bij Trotty Veck - allen, zeer opmerkelijk, oude vrijers, of teleurgestelde minnaars - een onuitputtelijken schat van vertroosting en opwekking heeft nagelaten voor arme, lijdende, zwaar beproefde menschenharten. Op een openbaren maaltijd, twee jarenna den Nickleby (25 Juni 1841) aan Dickens aangeboden door zijne schotsche vereerders te Edinburgh, zeide hij in zijn and-woord op den feestdronk ter zijner eere: - ‘Het is moeilijk van iemands eigene geschritten zelf te spreken. Misschien mag ik hier een enkel woord zeggen over den geest, waarin zij zijn opgesteld. Ik heb altijd getracht en zal het blijven doen tot mijn dood, ik heb steeds gestreefd om den voorraad van onschuldig geluk in de waereld te vermeerderen. Ik vond, dat het leven niet volkomen troosteloos was, dat het om vele redenen de moeite waard was te leven. - - Heb ik inderdaad eenig woord geschreven, 't welk oud of jong kan vertroosten in beproevingstijd, dan zal ik dit beschouwen als een gewichtig rezultaat, als iets, waarop ik in later leven met blijdschap kan terugzien!’Ga naar voetnoot1) Een kunstenaar, die zulk een wensch koestert en hem zoo verwerkelijkt als Charles Dickens, verdient een monument in de harten zijner natuurgenooten, duurzamer dan het bronzen eereteeken, 'twelk de burgers van Portsmouth van plan zijn binnen kort ter eere van den overleden dichter op te richten. |
|