| |
| |
| |
Marie de Fuldau.
I.
Onlangs (1865) verscheen een fransche roman te Brussel met den eenvoudigen titel: Un drame du coeur par Marie de Fuldau.
Terwijl ik het boek doorbladerde trof mij eene zinsnede als deze:
‘Créée avec les mêmes intuitions et les mêmes aptitudes que l'homme, la femme éprouve comme lui le besoin de la liberté, du bonheur et de l'indépendance. Son coeur en qui Dieu a mis plus de, facultés aimantes que dans celui de l'homme, se trouve assujetti à des aspirations aussi ardentes et plus délicates. (bl. 24.)
Weinige bladzijden verder las ik:
‘Quelqu'aigu que soit le coup qu'on lui porte, il est rare que, se sentant frappé avec une odieuse préméditation, la femme ne puise dans le courage factice de l'orgueil la force pour triompher d'un saisissement instantané.’ (bl. 35.)
Elders:
‘Quelles carrières vous sont ouvertes à vous, pauvres femmes, tristes rejetons de l'aristocratie indigente? A quoi vous servent vos facultés natives, vos talents cultivés? A quel sort pouvez-vous aspirer dans un état social, qui devrait être la république de l'intelligence,
| |
| |
mais qui vous ferme ses emplois, sous prétexte d'infériorité? A quelles positions (pouvez-vous) prétendre, quand l'homme, en vertu de son droit du plus fort, les accapare toutes?’ (bl. 37.)
Een weinig- verder:
‘Ah! il serait bien méprisable l'homme qui se laisserait dominer par de viles convoitises, au point d'immoler un avenir d'amour à de stériles combinaisons, et celui qui a aimé une femme pour le coeur est un lâche s'il la repousse pour sa pauvreté.’ (bl. 50.)
Mijne ingenomenheid met de laatste stelling doet mij eene parentheze openen, om luide uit te roepen:
O, Vader Cats! hadt gjj deze regelen nog tijdig kunnen lezen, wellicht zoudt ge zoo onvoorzichtig niet over uwe eerste jongelingsliefde hebben gesproken! Die eene vrouw liefheeft en haar verstoot om hare armoede is een lafaard, Vader Cats! Ik weet wel, dat ge nog steeds het ideaal van sommige burgerlijke hersenen zijt, dat ge nog in onzen tijd het nietig wierookdampjen opsnuift, 't welk hier en daar komt stijgen uit de reuk-schalen der kruyeniers - maar wanneer ik gelegenheid bekom u een zoo merkwaardig woord toe te roepen, als daar even, dan zou ik het mij doodzonde achten die treffelijke gelegenheid te verzuimen. En dat alles, omdat ge eens in uwe jongelingsjaren eene zeeuwsche schoone hebt liefgehad, maar haar verstiet voor eene die rijker was - zooals ge zelf naïef bekent in uw Tachtigjarig Leven - lafaard!
Ik sluit mijne parentheze en blader verder.
‘L'amour - lees ik bl. 56 - “est une de ces fleurs délicates, qui résistent rarement à l'atmosphère trompeuse de la vie positive; quelque pure, quelque brillante qu'elle
| |
| |
soit au matin elle se décolore au midi, puis se fane avant le soir.’
Nog treuriger klinkt het:
‘L'on obtient rarement par l'empire de ses vertus une influence réelle: une loi mystérieuse dont le principe se perd dans l'énigme de notre être, semble accorder l'autorité à certains défauts, à certains vices, pourvu qu'aux yeux de la faiblesse, ils représentent l'idée de la force.’ (bl. 63.)
Doch de auteur heeft ook hare oogenblikken van geluk, als ze van hare heldin zegt:
‘Elle resta absorbée dans un de ces resplendissements intérieurs qui révèlent parfois avec une rare intensité la douceur de la vie; assise à la même place, elle continua de fixer son oeil rayonnant sur le portrait de sa mère, et par un de ces mouvements, qui sont le plus pur hommage de l'ême puisse rendre à la divinité, elle remercia Dieu de lui avoir donné 1'être. Ces heures là brillent comme des météores dans le ciel sombre de notre existence; il semble alors que tout est bonheur, que tout est prétexte de joie, et si Dieu les accorde avec parcimonie, il y condense les plus pures félicités comme dans l'atome du diamant il eondense le feu et la richesse.’ (bl. 75.)
Scherp, maar juist lezen we verder:
‘Les hommes du monde ont contracté l'habitude de conaidérer (les femmes, qui vivent de cette mesquine existence qu'on appelle la vie du monde), comme des êtres charmants, adorablement superficiels et parfaitement incapables d'user de leurs facultés morales; cette habitude répand dans leurs discours une fadeur blessante pour teute femme, dont l'esprit aurait eu l'audace de se développer au-delà, des limites que lui assigne pré- | |
| |
somptueusement l'incontestable supériorité masculine.’ (bl. 105.)
Somber en schoon, hoewel overdreven door parti-pris, is de verzekering der auteur:
‘Chez les hommes, qui vivent plutôt de la vie active, l'amour ne pouse pas de profondes racines; (wij protesteeren) mais la femme, dans le cercle plus étroit de ses occupations, avec un développement plus grand de ses facultés aimantes, la femme vit essentiellement par les fonctions de l'âme, et celui qui en fait le jouet d'un caprice, hélas! il ne peut recueillir que la satisfaction d'avoir brisé sur sa tige la plus délicate des fleurs!’ (bl. 117.)
Uitmuntend is de opmerking, bl. 151:
‘Louise savait que la nature n'a pas donné à tout regard la faculté d'embrasser le même horizon: la faiblfesse de la vue de certains hommes leur permet d'apercevoir seulement quelques pas de la route qu'ils ont à suivre, il en est d'autres dont le coup-d'oeil, comme celui de l'aigle, ne connait point de limites. Cette diversité de puissance exise dans l'ordre moral comme dans l'ordre physique, en vertu de cette loi de pondération, dont le mystère nous échappe, mais que nous sentons être la loi suprême qui gouverne 1'ensemble des choses créées.’
‘Wij vestigden de aandacht op alle deze plaatsen, omdat ze de voortreffelijke zijde van dit geschrift, omdat ze de aroom dezer fijne en zeldzame plant, het duidelijkst openbaren.
Marie de Fuldau is eene dichteres, eene fijn gevoelende, nobele natuur. De kracht van haar talent, 't welk zich in dit eerste geschrift met onmiskenbare duidelijkheid openbaart, is niet volstrekt in de letterkundige, maar veeleer in de wijsgeerige en psychologische strek- | |
| |
king van haar geschrift te waardeeren. Haar ‘drame du coeur’ schijnt ons eene echo van een fier, diep geschokt gemoed, eene weêrkaatsing van al het leed, 't welk eene jonge, edele ziel door hardvochtige verguizing op 't schoonst en bloeyendst van haar jeugdig leven ondervond. Aan 't slot van haar roman schrijft Louise de Chamilly - waarin we gaarne de tweelingzuster der auteur zouden herkennen:-
‘Egoïsme, lacheté, ingratitude, parjure, envie: voilà ce que j'ai trouvé, voilà, ce qui abreuva un être, mon Dieu! qui ne demandait qu'à croire et à aimer. Si le monde n'a rien de mieux à offrir à ceux qui lui apportent une âme pure, honnête, dévouée, ah que ces faibles sensitives, ces esprits indociles, tels que le mien, qui n'ont pu comprendre ni les hommes, ni la vie, fassent comme moi et quittent toute cette vile rumeur, avant que la dernière goutte de leur sang ait coulé par les déchirures de leur coeur!’
Wel mocht ze zich eene sensitive natuur noemen. Op elke bladzijde heerscht eene gevoelswarmte, die soms dreigt tot overgevoeligheid, tot overdrijving zelfs over te slaan, maar juist daarom ook ruischt in dit merkwaardig geschrift de zachte elegie van een gewond, lijdend hart - 'twelke er zich met sombere vreugde in vermeit, om de herinnering van zijn leed telkens op nieuw te verlevendigen - eene ter neêrgedrukte ziel, die met Badeloch van de rampen des levens kan uitroepen:
‘Weet hiervan eenig mensch, ik weet er van te spreken!’
Zoo althands openbaart zich Louise de Chamilly, de heldin van het verhaal. Er is dan ook eigentlijk slechts van éen karakter sprake in het boek - dit karakter is Louise. Van eene boeyende verwikkeling kunnen we
| |
| |
dus niet gewagen. Het drama van den roman grijpt uitsluitend plaats in 't hart van Louise. Noodzakelijk personeel treedt somtijds op om een toestand, om eene wijziging van stemming te motiveeren. De kern van het boek is het lijden van een edel vrouwenhart, dat laaghartig wordt bedrogen en gebroken door een akelig, terugstootend egoïsme.
‘Het is het oude sprookjen
Toch blijft het immer nieuw!’
zong Heinrich Heine en hij verzekerde daarenboven, dat als men er toevallig eene hoofdrol in speelt:
‘Zoo breekt u het harte van rouw!’
Arme Heinrich Heine! Arme Louise de Chamilly! Beider gevoeligheid, beider uitmuntende aanleg tot fijn en dichterlijk sentiment was de aanleiding tot diepe onuitroeibare smart. Toch is het niet te betreuren, dat beide een korrektief zochten voor zekere overhelling tot weeke sentimentaliteit, die dreigde tot ziekelijkheid te ontaarden - de een in zijn sarkasme en zijn romantiesch sensualisme, de andere in hare reflektie en hare psychologische analyze.
Het dient gezegd - het eenvoudig boeksken, dat zich aankondigt met den nederigen titel: Un drame du coeur par Marie de Fuldau, is in vele opzichten een juweeltjen van fijne observatie en kennis van 't menschelijk hart. Uit de aanbevelende woorden, welke eene bevriende hand op de eerste bladzijden van het boek schreef, bleek het ons, dat de schrijfster eene haar vreemde taal bezigt, en door den geheimzinnigen sluyer, waarmeê zij haar naam omhulde, meenen wij toch de germaansche, wellicht de nederlandsche jonkvrouw te herkennen.
| |
| |
Indien dit zoo ware, zouden wij ten slotte nog eenen wensch hebben uit te spreken, 't Is onze hoop, dat de auteur, welke eene zoo belangwekkende gestalte, als Louise de Chamilly heeft gekreëerd, niet terugdeinze om eenmaal in hare moedertaal de vruchten van hare uitnemende gaven ten beste te geven. Wij willen haar op een groot voorbeeld wijzen: op Elisabeth Bekker, die later met Agatha Deken zulke uitmuntende romans de moeurs uit het laatst der XVIII eeuw heeft voltooid. Betjen Bekker zou nimmer iets geschreven hebben, als ze niet door felle smart uit verijdelde liefde naar de pen gegrepen hadde... om zich wat te verstrooyen.
Marie de Fuldau leze eens den brief van de geestige en beminnelijke vrouw (medegedeeld in den Navorscher XII. bl. 198) waarin ze de redenen van haar huwelijk met een bejaarden predikant en hare liefhebberij voor litteraire aangelegenheden uitlegt. ‘Met een hart’ - lezen we daar - ‘gescheurd tot aan den wortel toe en wiens wonden, na tien jaren treurens nog niet nalaten te bloeden, heb ik de verrukkingen eener jeugdige liefde betaald... Indien de philosophie ook bestaat in te triomfeeren over den sterksten en vurigsten hartstocht, waarvoor 't aandoenlijkste hart vatbaar is, uit een loffelijk principe, (een huwelijk met den geliefde scheen onraadzaam!) ‘dan usurpere ik dien titel.........Ik heb mijn hartstocht overleefd.... (en toch geleden) dat ik dacht met nummer één het gelag te betalen. Een ding is jammer, dat ik mijn wensch niet heb, de geleerde wereld zou anders met mijne poëtische fratsen niet zijn opgescheept geworden. (Want) ik zou toch niets ter wereld gedaan hebben, dan mijn lieven jongen beminnen, en nacht en dag mijne hersens hebben gebroken, om toch zijn heele hart te houden!’
| |
| |
Marie de Fuldau bedenke, dat de geestige vrouw dit schreef op twee-en-dertig jarigen leeftijd, toen zij reeds tien jaren Juffrouw Wolff genoemd werd. Zou overeenstemming in lotgevallen en levensrichting - eene overeenkomst, die zich letterkundig zelfs in den briefvorm van beide schrijfsters uitspreekt - wellicht niet iets kunnen bijdragen, om dezen wensch te vervullen?
Januari 1866.
|
|