Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermdIn deze brief pakt Huet in bijzonder heftige termen uit over het uitvaagsel, dat aan Nederland medewerkt en waarmede hij zich encanailleert. Zijn woede is vooral gewekt door De Fransche secondante, Blijspel in drie bedrijven door K-B-DT (= Kaspar Brandt), het pseudoniem van J. Winkler Prins. Hoewel men moet toegeven, dat dit blijspel een tamelijk drakerig en onwaarschijnlijk karakter vertoont, onderscheidt het zich daarin principieel maar weinig van andere romantische produkten uit die tijd, zelfs van Huets Robert Bruce. Hoe het ook zij, het is wel een bijzonder vermakelijke coïncidentie, dat Busken Huet, onbekend met diens pseudoniem, zich tegelijkertijd tot Winkler Prins wendt bij zijn plannen tot verheffing van het peil van het tijdschrift. | |
64Parijs, 10 Maart 1878 WelEdele Heer, Het Maart-nummer van ‘Nederland’ is inderdaad ongepermitteerd; zoo zeer, dat ik de verdere toezending van ‘Uit R.B.'s Leerjaren’ zal moeten staken, zoo ik niet de stellige verzekering ontvang, dat het vervolg en slot dier ‘Fransche sekondante’, noch in het April-nummer, noch in een der volgende nummers van ‘Nederland’ zal opgenomen worden. Ben ik oorzaak, door het uiten van dit verlangen, dat er voor het April-nummer kopij te kort komt, dan zoudt U mijnerzijds op eene dubbele portie ‘Leerjaren’ kunnen rekenen. Doch hoe dit zij, alles heeft zijne grenzen. Wordt nu of later het tweede gedeelte der ‘Fransche Sekondante’ geplaatst, dan wensch ik niet langer als medewerker van ‘Nederland’ te worden aangemerkt. Mij tijdelijk encanailleren, wil ik wel; doch mij prostituëren, dat doe ik niet. Overtuigd, dat ik door het indienen van dit protest, U en uw maandwerk eene dienst bewijs, deel ik U mede, dat ik geschreven heb, 1o aan den heer Winkler Prins, die mij onlangs meldde, ‘geregeld en ijverig’ voor Nederland te willen werken, indien ik het voorbeeld bleef geven, - 2o aan de zich Constantijn noemen- | |
[pagina 69]
| |
de dame, van wie ik vernam, dat zij bezig was de laatste hand te leggen aan een verhaal, dubbel zoo groot als Hilda. Misschien zal Constantijn U regtstreeks schrijven. Zoo niet, dan zal zij mij als tusschenpersoon gebruiken. Uw denkbeeld, de heeren Schimmel, Jorissen en A. Pierson tot medewerking aan te sporen, vind ik uitmuntend. De laatste zal vermoedelijk terstond bereid worden bevonden, eene aankondiging van Jufvr. Opzoomer's ‘In dagen van strijd’ te leveren. Niemand beter dan de heer Schimmel zou U aan een stuk over Huf van Buren's ‘Kroon van Gelderland’; niemand beter dan de heer Jorissen aan een over Mr. Quack's ‘Socialisten’ kunnen helpen, - een boek, waarvan tot mijne verbazing nog in geen enkel Nederlandsch dagblad of tijdschrift eene voegzame beoordeeling is verschenen, hoewel het overvloeit van plaatsen, die ook door beschaafde Nederlandsche vrouwen gewaardeerd moeten worden. Ik geloof niet, dat U naar eene andere redaktie moet uitzien. Dr. Ten Brink is een populair man. Zoo hij slechts goed ondersteund wordt, zal hij blijken, ook een bekwaam man, en een goed redakteur te zijn. Ik althans ben bereid, mede te werken onder zijne voortaan meer conscientieuse redaktie. Uzelf zoudt het tijdschrift een goeden stoot kunnen geven, door aan de medearbeiders Uwer keus boeken ter beoordeeling te zenden, en hen te verzoeken om korte naamlooze aankondigingen, die, bijeengebragt onder een gemeenschappelijk pseudoniem, eene doorloopende Bibliografie zouden kunnen vormen. De Gids kwam (beter laat dan nooit) op het goede denkbeeld, de ‘Boeken der Maand’ te geven; doch door de indolentie der redaktie, komt daarvan slechts bij uitzondering iets teregt. Zeer zou het Nederland verheffen, indien U, door het geven van korte beoordeelingen (ook van den inhoud der andere tijdschriften zelven, zooals in Engeland de AcademyGa naar voetnoot120 doet) toondet op de hoogte te zijn van, en belang te stellen in alles, wat de vaderlandsche litteratuur goeds oplevert. Het auteurschap dier aankondigingen kon een geheim blijven tusschen U en de schrijvers; wat in een klein land dikwijls noodig is, om bekwame mannen tot het uitspreken hunner meening te bewegen. Behalve Nederland, ontvang ik de Gids, de Vragen des Tijds, de Banier, de Ned. Spectator, de D. Warande. Indien anderen voorgaan met het aankondigen van boeken, dan wil ik (anoniem) volgen met het bijhouden van die, en van andere maandwerken en weekbladen, die U mij zoudt willen zenden, regtstreeks per post: Tijdspiegel, Eigen Haard, Wetensch. Bladen, Uilenspiegel, Mannen van Beteekenis, Navorscher, Bijdragen voor Vad. Gesch. en Oudheidkunde, Levensbode, enz. De verbetering, die ik op het oog heb, kan niet op eenmaal geschieden; maar behoeft toch ook niet uitgesteld te worden tot het volgend jaar. Met 1 Julij ek. ware met sommige dingen zeer wel een begin te maken. Men moet nieuwe abonne's lokken; maar zonder, door het aankondigen van hervormingen, de oude op de vlugt te drijven. | |
[pagina 70]
| |
Dezer dagen werd mij uit Holland geschreven, dat A.C. Kruseman, door onaangename bejegening van Tjeenk Willink, gedwongen was, uit de firma te treden. Wat is daarvan aan? Kruseman was anders niet gewoon, zich door anderen de wet te laten stellen.Ga naar voetnoot121 Wie zijn Uwe bekenden onder de Ned. letterkundigen, van wie U vreest, dat zij zich niet met elkander zouden kunnen verstaan? Indien Dr. Ten Brink redakteur blijft, is dit gevaar niet zoo zeer te duchten, geloof ik. Hoe staat U met Mevr. Bosboom-Toussaint? Misschien zou ik haar kunnen bewegen, weder iets voor Nederland te leveren. Ook voor háár is het slechte gezelschap van den laatsten tijd een schrikbeeld, en zij plaagt mij, dat ik met dat uitvaagsel mededoe. Hoogachtend, met beleefde groeten, Uw Dw. Dr.
|
|